opzichte van zijn arme ziel, terwijl zijn vrouw daarentegen God vreesde en liefhad.

Maar de prent aan den wand legde voortdurend een stil doch krachtig getuigenis af. Dolf vond ze nog altijd wel vervelend, maar uit liefde voor zijn vrouw liet hij ze hangen. En het bleek dat de getuige aan den wand niet te vergeefs getuigde. Dolf kwam zoover, dat hij eerlijk aan zijn vrouw zeide: „Marie, je bent gelukkiger dan ik benj ik wou dat ik ook zoo was." Natuurlijk wees zijn vrouw hem dan op Christus, als op den Eenige die ons hart kan bevredigen. Maar hij kon er niet toe komen, zijn geheele leven te wijden aan dien Zaligmaker, Die al de zijnen leidt op den smallen weg ten leven en van hen begeert, dat zij in zelfverloochening Hem zullen dienen onder dagelijksch gebed tot Hem, opdat zijn genade hen daartoe kracht en lust moge schenken.

Op zekeren dag was onze Dolf bezig met het maken van een kast, terwijl zijn vrouw beneden haar huiswerk verrichtte, toen zij opeens een luiden gil hoorde. Zij vloog naar boven en vond haar man met een vreeselijk bebloede hand. Het gereedschap

waarmee hij werkte was uitgeschoten en had hem een lange en diepe snede in den rechterduim toegebracht. Hij scheen erg verschrikt, want hij stond bleek en bevend over zijn gansche lichaam. Onmiddellijk werd de wonde verbonden en de gekwetste bleef enkele dagen thuis. Maar nauwelijks scheen de wonde te genezen, of Dolf kon zijn ongeduld

geen meester olijven en ging aan zijn dagelijksch werk. Hij dacht niet meer aan het ongeluk.

Kalm ging er een week voorbij. Maar toen openbaarde zich bij hem een onrustbarende pijn in het gelaat, die al erger werd. Eindelijk besloot hij den geneesheer te raadplegen, die op de vraag zijner vrouw haar mededeelde dat de toestand zeer gevaarlijk was, daar haar man de klem in den mond had, waaraan hij waarschijnlijk zou moeten sterven. De zieke zelf had aan het gelaat van den dokter -bemerkt dat zijn toestand niet gunstig was, en weldra begon hij te gevoelen dat zijn wereldschgezindheid wel goed had geschenen oin er bij te leven, maar nu niet voldoende was om er bij te sterven.

Er volgden dagen voor onzen zieke, die zich in het geheel niet laten beschrijven; dagen van vrees en ontzetting, met den dood en de eeuwigheid voor oogen. Nu zonk al zijn braafheid hem onder de voeten weg en zag hij in dat hij de genade Gods van zich had gestooten. Hij dacht nu meer dan ooit tevoren aan de prent aan den wand en gevoelde, dat hij altijd den breeden weg des verderfs had bewandeld, al was zijn leven ook onberispelijk geweest voor de menschen. Hij kende den Zaligmaker niet, die gekomen was niet om te roepen rechtvaardigen tot behoudenis, maar zondaars, die hun eeuwig dood- en doemvonnis hadden leeren billijken en met den tollenaar op de borst moeten slaan, uitroepende: „O God, wees mij zondaar genadig."

Door genade kwam hij dan ook tot het inzicht van zijn doodsstaat in Adam en mocht hij uit de diepte van zijn verloren toestand den Heere smeeken om genade, in 't zoenbloed zijns lieven Zoons Jezus Christus.

Na bange zielsworsteling behaagde het Gode hem eindelijk de vergeving zijner schuld te geven ter

wille van het aliesbetalende Offer van Golgotha.

Zoo zag de vrouw dat de Heere haar gebeden had willen verhooren en de plaat van den „smallen

en breeden weg daartoe het middel was geweest.

Dolfs dagen waren echter geteld.

Wat de dokter had gevreesd, bevestigde zich; zijn ziekte voerde hem in de armen des doods, doch vóór hij stierf lei hij een heerlijk getuigenis af van zijn behoudenis in en door Christus, en roemde hij Gods vrijmachtige genade die hem tot zaligheid had believen te roepen, en zich had bediend van de plaat om hem bij den ernst der eeuwigheid en het heil zijner onsterflijke ziel te bepalen.

Het einde van dezen geredden en begenadigden zondaar mocht vrede zijn, vrede in het bloed des Lams!

Even, vóór hij den laatsten adem uitblies, zeide hij nog met zwakke stem tot zijn bedroefde, diep geschokte jonge vrouw: „Marie, als ik niet meer zijn zal, laat dan de plaat aan den wand hangen, want gelijk zifmij tot zegen werd, kan zij het ook worden voor anderen, ja voor iedereen die bij ons in huis komt."

Hij stierf in volle verzekerdheid des geloofs, want hij had dien weg mogen vinden door de ontfermingen Gods, die leidt tot het eeuwige leven! Tijdens zijn toebrenging tot den grooten Zaligmaker en Verlosser lei hij meer dan eens getuigenis af van de hoop die in hem was.

En zoo mocht het met hem gebeuren, allen wandelaars, op den smallen weg tot bemoediging! Welgelukzalig allen die dien weg leeren kennen en beminnen!

Heilbiddend, U aller vriend

JAN DE TIMMERMAN.

Praatjes en vragen van den Bijbelcolporteur.

Beste Jongens en Meisjet!

Toen jelui de vorige week die lange lijst zagen van nieuwe vriendjes en vriendinnetjes, die zicïi weer hadden opgegeven om mee te doen, hebben jelui je zeker allen verbaasd over dat groote getal, en ook dat onze kring zich zoo uitbreidt. Er valt wel een enk«Ie af, die mij schrijven, dat verschillende om¬

standigheden hen verhinderen langer mee te doen, en anderen, die soms niets van zich laten hooren, wat vanzelf heel niet aardig is, maar er komen toch véél meer jongens en meisjes bij, dan er afgaan. Weet je, hoe 'tsoms ook gaat? Nieuwe vriendjes of vriendinnetjes doen soms één, twee, hoogstens driemaal mee, en, hebben ze dan geen prijs gekregen, dan doen ze er niet meer aan. Dat deugt natuurlijk niet. Het is vanzelf wel heel aardig en aanmoedigend, een prijs te ontvangen, maar dat is het geval voor allen, die deelnemen. En ik heb héél wat uit te zoeken, elke maand maar weer aan, om te zorgen, dat ieder te zijner tijd een belooning krijgt voor zijn arbeid. Want natuurlijk, hoe méér jongens en meisjes meedoen, hoe méér ik te doen heb, en hoe moeilijker het uitzoeken wordt. En er is nog een gevolg aan verbonden, dit, dat we minder beurt krijgen met een praatje. Toch zal ik trachten, dit gevolg zooveel mogelijk te ondervangen, door als 't kan korte antwoorden op de brieven te geven. En nu eerst maar

weer net lijstje nieuwelingen, die ik vond in het pakket brieven, dat ik ontving na het vorige. Ze zijn: Catharina de G. te B., Hendrik V. te R. bij G., Gertruida Adriana Aaltje O. te U., E v e r d i n a K. te V., F e m m i g j e W. te N. bij H., Willempje S. te B. en Johanna Dina R. teS. Van ganscher harte heeteri we ook deze kinderen welkom in onzen kring. De Heere geve in zijne genade een rijken zegen op het werk, dat ze mee wenschen te doen, niet alleen voor hun verstand, maar bovenal voor hun onsterflijke ziel, zijn grooten Naam ter eer.

Verschillende van deze jongens en meisjes vragen, of ouders, broers en zusters hen mogen helpen. Gerust hoor. Of is het geen heerlijk gezicht, ouders en kinderen samen bezig te zien in het Woord des Heeren? Wat een zegen voor Gods Koninkrijk kan er niet van uitgaan. En och, er valt wel eens een zaadje in een verborgen hoekje, niet te zien voor het oog der menschen, maar nochtans niet verborgen voor het oog van Hem, voor Wien de duisternis licht als de dag, en die ook dat zaadje

Kan aoen opwassen tot een boom, die vrucnten voortbrengt, Hem ter eer. Ik zou zelfs zeggen: vaders en moeders, groote broers en groote zusters, helpt toch de kleineren, als ze het alleen niet kunnen. Hoe meer arbeid er verricht wordt, hoe meer kans op vrucht, en ook in de veelheid der onderdanen is 's Konings heerlijkheid. Maar, als iemand eens alle tien vragen niet heeft, moet hij of zij niet denken: ik stuur ze nu maar niet op. Dat zou verkeerd zijn. Zendt altijd wat ge hebt.

G e r r i g j e W. te IJ. Hartelijk gelukgewenscht met je verjaardag. Durfde je de vorige maand niet insturen, omdat je te weinig had? Toch maar doen voortaan, hoor. Aukj e Sj. Z. te G. O, was het grootvader. Een droevige gang naar het kerkhof, niet waar. En wat zal het droevig voor je ouders geweest zijn, voorbij de graven van drie hunner kinderen te moeten. Dan worden oude wonden, die men genezen waande, weer opengereten. Maar ook dan weer is de Heere machtig, opnieuw balsem in die wonden te gieten en te troosten, zooals Hij alleen troosten kan en ook wil, wanneer wij maar tot Hem de toevlucht mogen nemen. Janny B. te 's-G. Wanneer moet je toelatingsexamen doen? Ik ben zéér nieuwsgierig niet alleen, maar wensch

je van harte een goeden uitslag toe. De Heere zegene je en geve je wijsheid en kalmte. Wim van E. te D. Heel goed. dat Piëta mee doet. Dan schrijft ze me de volgende maand, zoo de Heere wil en wij leven, zeker wel haar geboortedatum ? Zeg, je rapport ziet er niet slecht uit. Ik heb ze wel minder gezien. Die 5 voor Trigonometrie moet je trachten weg te werken, want dat is nu toch van de wiskunde niet het moeilijkste vak. Die andere 5 — ja, wat zal ik daarvan zeggen! Met een goeden wil en volharding

is er wei wat van te maken, maar, als men er geen aanleg voor heeft of het te zwaar is, dan komt er meestal niet veel van terecht. En dat vak is ook geen hoofdvak. Je talen zijn best. Roelof en Gerrit D. te d. H. Het verheugt me, dat het met grootmoeder iets beter gaat. De Heere zij haar naar ziel en lichaam nabij. Annigje H. te G. Dat was een brief vol droefheid, die je mij schreef. Want alweer wordt ook hier bewaarheid, dat het leven een damp is, en de dood ieder uur wenkt. Ook, dat er geen

onderscheid in leeftijd Is. Och, mochten wij, ook door middel van al die roepstemmen die God ons zendt, ons toch maar haasten tot den Heere, om onzes

levens wil. jong or oud, wij zullen bekeerd moeten zijn; in onze ziel moet door den Heere zelf de begeerte naar Hem en zijn dienst gewerkt worden, en anders is het voor eeuwig verloren. God bereide zelf ons allen voor, Hem te ontmoeten. E v e r t v. 't V. te A. Een voorrecht voor jelui gemeente, dat de Heere den beroepen predikant in 't hart heeft gegeven, over te komen. De Heere sterke hem tot zijn gewichtig werk en zegene zijn prediking. Maarten L. te R. Je rapport is prachtig, en ik felicitter je er mee. Wat vind ik dat verschrikkelijk van dien armen jongen, die wegens een ziekte van zes lange weken achteruitgegaan was, wat héél natuurlijk is, en op den koop toe nog zoo harde straffen kreeg. Ik heb erg medelijden met het kereltje en hoop hartelijk voor hem, dat hij den moed tot leeren niet moge verliezen. Lena v. 't Z. te D. in N.-A. Dank voor de postzegel, die je me zond. Ik had hem nog niet. Maar, laten de zusjes zelf ook ieder de antwoorden opschrijven en inzenden, al hebben jelui dezelfde. Dat doen zusjes en broertjes gewoonlijk, samen zoeken en ieder voor zichzelf opschrijven, en dan weer in één enveloppe insturen. lo D. te R. Was de ten¬

toonstelling van jelui werk mooi en druk bezocht? Ik wou je ook nog even zeggen, dat je keurig schrijft. Jannie en Adri S. te 's H. Ik had dat ongeluk van die twee jongetjes gelezen in de courant. Ja, wel vreeselijk, zóó spelen, van geen gevaar bewust, en zóó de nimmer eindigende eeuwigheid in. En 't is waar, alleen de genade en de verdraagzaamheid des Heeren doet ons nog zijn die we zijn. Hoe lang nog? Als 'tmaar voor ons allen mag zijn, wat de psalmist zegt: „Onze ziel verbeidt den Heere." Hartelijke groeten aan Pa en Moe. Johanna v. S. te B. Wat is dat jammer voor je broer. Ik hoop hartelijk, dat hij spoedig aansterkt. Hoe hebben jelui het op het jaarfeest gehad? Hendrik Jan v. d. L. te L. Nog wel gelukgewenscht met je verjaardag. De Heere geve je bij voortduring»-wat je voor tijd en eeuwigheid noodig hebt. Een voorrecht dat alle zieken bij jelui weer hersteld zijn. Arentje K. te D. Dank voor het mooie versje. Maar al heb je slechts zeven antwoorden, daarom mag je ze gerust opsturen hoor. Johanna W. te V. Prtttig

hè, als Vader van zijn zeereis weer binnen komt. Dan is de schare weer compleet en ik kan me voorstellen, hoe gezellig jelui dat vinden. Abraham in 't H. te V.-A. Hoe gaat het met broertje? Die keelziekte is gevaarlijk en ook vaak zoo benauwd voor de arme patiënten. Eén van mijn kinderen heeft het vroeger ook gehad. De Heere geve spoedig genezing en zegene de middelen, die er toe aangewend worden.

Volgende week hoop ik nog zooveel mogelijk de rest der brieven, en dat is nog een heel stapeltje, te beantwoorden.

Allen de hartelijke groeten.

De Bijbelcolporteur.

BOEK AANKONDIGING.

De vrome strik tot verderf van duizenden, door H. H.Middel. — J. v. d. Tol Jzn., Nieuw Beijerland.

Ook deze preek over Luk. 17:17—19 is er een, die ons menige waarschuwing en terechtwijzing geeft op den weg ten hemel, of die de ziel voorhoudt welke strikken Satan haar heeft gespannen hier beneden. Wij bevelen deze kernachtige, Gereformeerde leerrede met de meeste vrijmoedigheid aan. Prijs 15 ct.

Red.

Dit werkje is óók verkrijgbaar bij I. J. GROEN & ZOON, te Leiden.

"Voor dl© Jeugd,

"ONDER HOOGE BESCHERMING.

Een vertelling uit den tijd van de Russische Czarenregeering.

„Wacht, mijnheer Matof," mompelde hij met iets dreigends in zijn stem, zoodra hij huiswaarts keerde. „Dat ik deze ervaring heb opgedaan is voor mij een les om op mijn hoede te zijn. Maar als je weer eens pasteitjes wilt eten, dan zal ik wel zorgen dat je de droogste en slechtste krijgt."

Verder strekte zich Alexaschka 's wraakzucht niet uit, want het behoorde tot zijne goede eigenschappen dat hij niet lang tegen iemand een onaangename

houding kon blijven aannemen. De twee goudstukken die hij in zijn zak had, maakten hem bovendien zóó gelukkig, dat hij onmogelijk lang een booze of wraakzuchtige gedachte kan voeden.

Bij zijn thuiskomst vertelde hij zijn meester wat er met hem gebeurd was en deelde daarna den heer Karsakof meê, dat de generaal hem had uitgenoodigd den anderen dag bij hem te komen.

O, wat gevoelde de brave jongen zich gelukkig;

zóó zelfs, dat hij een en ander soms vertelde met van blijdschap trillende stem.

Korsakof prees de eerlijkheid van zijn jeugdigen bediende en begaf zich op het aangeduide uur naar het keizerlijk paleis, vanwaar hij echter tot zijn verdriet onverrichterzake moest terugkeeren, omdat hij er vernam dat generaal Le Fort zich niet in het Kremlin bevond en daar ook niet te vinden was.

Zelfs veertien dagen later, toen de knaap naar hem kwam vragen, ontving hij nog geen ander bescheid.

Hij begon nu te gelooven dat de generaal vertrokken was en hem had vergeten.

Het speet den armen jongen geweldig dat hij dien grootmoedigen heer niet meer te zien had gekregen, want steeds dacht hij aan diens welwillende en vriendelijke uitdrukkingen met de meest mogelijke belangstelling en de grootste genegenheid.

De warme pels die de vrouw van den heer Korsakof

hem voor de twee goudstukken had gekocht, deed hem goed bij de strenge koude, en zoo dikwijls als hij er zich zacht en warm in hulde, zegende hij in zijn gedachten den edelen weldoener, die hem wegens een klein bewijs van eerlijkheid zooveel goeds had bewezen.

II.

Weken en maanden verliepen; het ijs van de Newa smolt en dreef in groote schotsen naar zee; het gras begon uit te spruiten en alles scheen een nieuw leven te openbaren.

De zilverstammige berken begonnen zich weer in hun heldergroenen bladertooi te vertoonen.

Dat was tegelijkertijd de dag waarop de pels van

Alexaschka naar de kleerenkast verhuisde, en met

den peis vernauwde auengs ook dij nem de herinnering aan den weldadigen gever.

Meer uit schroom, teneinde niet indringend te schijnen, dan wel om andere reden had hij hem niet meer opgezocht, en zoo had het wellicht wel kunnen

i .1.1 i. -i —J i__.. .i • .. 1 <••<

?eDeuren, dat net aanueniten aan den vriendenjken

weldoener allengs geheel uit zijn geheugen zou zijn verdwenen, ware het niet dat een wonderbare samen¬

loop van omstandigheden er hem op eens weer levendig aan herinnerde.

Wat wij bedoelen had volgender wijze plaats.

Gelijk vroeger zoo ging Alexaschka ook thans nog iederen dag met zijn pasteitjes naar de hoofdwacht en de kazerne van het keizerlijke paleis.

Hij vond daar altijd gretige koopers die, op de lekkernij als 't ware verzoet, zich niet zelden om hem verdrongen, teneinde toch maar het eerst het gewenschte te bemachtigen.

Tot dusver was hij er in geslaagd de waakzaamheid van den luitenant te verschalken, die hem — gelijk hij van Jermalof die hem genegen was, vernam — voor zijn welgelukte ontsnapping een allesbehalve malsche straf had toegedacht.

Maar... men straft niemand, alvorens men hem in zijn macht heeft. En zoo dacht ook Alexaschka.

Daarom liet hij zich niet bevreesd maken, hoewel hij zooveel mogelijk vermeed, den gramstorigen luitenant onder de oogen te komen.

(Wordt vervolgd.)

STILLE ARMOEDE.

Vertellingen van Schipper Floor.

Geliefde Vrienden en Vriendinnen, nu wij in dezen tijd, naar aloud gebruik, weer geroepen worden om het lijden van Sions Borg en Losser als van bladzijde tot bladzijde te overdenken, werd de schipper zoo met aandacht bepaald bij het verhaal van de voetwassching der discipelen door den Heere, en vooral bij de woorden, die de Heere na het volbrengen dezer voetwassching sprak, zeggende: „Indien Ik, de Heere en Meester, uwe voeten gewasschen heb, zoo zijt gij schuldig elkander de voeten te wasschen."

De Heere der heerlijkheid, die recht had om zich in alles door zijne volgelingen te laten dienen, heeft zichzelven zoo verloochend, dat Hij niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijne ziel te stellen tot een rantsoen voor velen.

Hij heeft recht op een volkomen heilig volk, en Hij vindt zijne onderdanen geheel verdorven en onrein, zoodat Hij gekomen is om niet alleen de voeten te wasschen, maar om door zijn plaatsbekleedend lijden en sterven hen te reinigen van de.

schuld en straf der zonde en door zijnen Heiligen Geest ook van alle vuile besmettingen der zonde, totdat zij door Hem volmaakt zullen gemaakt zijn, eene reine bruid zonder vlek of rimpel.

En dat doet Hij ook, opdat zij elkander de voeten zouden wasschen, d. w. z. door zijne dienende ontferming over hen worden zij zoo vernederd en verteederd, dat zij door zijne liefde gedrongen worden tot wederliefde jegens Hem en tot dienend liefdebetoon jegens elkander.

Hij gedroeg zich jegens zijne dienaren als een dienstknecht, wiens lust het was om in hunne behoeften te voorzien en hunne nooddruft te verzorgen. Hij, die Heere en Meester is, deed dat, opdat zij, die zijne dienaren zijn, zich daardoor zouden gedrongen gevoelen elkander te dienen, te dienen met de liefde van hun hart, met hun gebed, met hunne gaven en ook met hunne goederen, bedenkende dat hetgeen zij mogen doen aan de minsten dergenen, die in Hem gelooven, Hij dat beschouwt en erkent als aan Hem gedaan.

Hoe dieper wij door den Heiligen Geest aan onszelven ontdekt worden en hoe levendiger bevinding wij mogen ontvangen van de wondere liefde van Christus jegens ons, des te teederder zal ook de liefde van ons hart zijn jegens des Heeren nooddruftigen; eene liefde, niet met het woord alleen, maar met de daad en in waarheid, zoodat wij ze

niet afschepen met een: ga heen en word warm, doch het ons een behoefte en lust des harten is om hen te koesteren met de teederste liefdezorg. Moge het ons maar uit genade geschonken worden om veel van Christus' liefde te ervaren, dan zaï dat zeker vrucht dragen in een blijmoedig gedenken van des Heeren armen en ellendigen, die ons daarvoor zullen zegenen in den naam des Heeren.

Dan zullen we steeds meer onze roeping verstaan en ons tot hare vervulling uit liefde gedrongen gevoelen, om wel te doen aan allen, maar allermeest aan de huisgenooten des geloofs.

De Heere moge ons daartoe dringen, dat is met heilgroet de wensch en bede van

Hoop op zegen, Uw dienaar en vriend,

22 Maart 1927. Schipper FLOOR.

Voor de kas met hartelijken dank ontvangen van ll—18Maart'27: Bij den boekh. D. J. v, Brummen, te Dordrecht, van een Vriendlezeres / 4.40; B. C. te A. / 1.—; N. te Gorlnchem / 5.—; bij den boekh. R. van Mazijk, Rotterdam, van R. ƒ 1.— en W. / 0 25; Wed B. te S. / 1.—; N.N. de Bilt / 2 50; H. te Reeuwijk ƒ 2.50: uit Withinsville. U.S.A overschot ƒ 3.50; uit Rldgewood, U.S.A. restant Vijf en twintig gulden en dertig cent.

KERKNIEUWS.

NED. HERV. KERK.

Beroepen te

Rijssen: J. C. Klomp, Oldebroek; 's Gravenzande: N. G. Veldhoen, Alphen a/d R.; Polsbroek: O. Bax, Oude Tonge; Gouda: I. Voorsteeg, Katwijk a/Zee; Wlldervank: E. v. Ruitenberg, Oostburg; Echteld: J. H. Schuurman Stekhoven, SpQkenisse; Leidschendam: H. v. Dijken Gzn, Wageningen; Dussen: J. de Wit, Heemstede; EIburg: H. A. de Geus, Waddingsveen; Lexmond: J. C. W. Kruishoop, Arnemulden; Morra-LIoessens: Tj, J. de Boer, St. Jacobl Parochie.

Aangenomen naar Borger: R. J. H. Brink, Klmswerd; Heelsum enDoorwerth: O. Orootjans Thzn., Stedum; Zoelen: A. A. Strlprlaan Lulsclus, Well-Ammerzoden; Vollenhove: J. de Wit, cand. Heemstede; Garnwerd en Oostrum: A. J. Schop, Jukwerd.

Bedankt voor Vriezen veen: J. C. H. Romijn, Workum; Goutum: G. H. Steyn, Leeuwarden; Katwijk a/Zee: E. Warmolts, Heerde; Sluipwijk en Gouderak: G. Enkelaar, Ter Aar; Haarloo (toez.): H. J. Barnouw, Aardenbuig; Ouddorp: I. Kievit, Baain; Dussen: J. de Wit, cand. Heemstede; Vrlezenveen: W M. A. Kalkman, Werkendam.

GEREF. KERKEN.

Beroepen te

Meliskerke: J. W. v. Tol, Scharendijke; Goênga: O. H. de Jonge, Lutjegast; Giessendam: D. C. Overduln, Nieuw Beijerland; Genemuiden en Mlldam: P. D. Kuipers, cand. Kampen; Berlikum: J. Offers, Laar (Duitschl.); Hoogvliet: P. v. Strlen, cand. Terneuzen; Schoonoord en Haarlemmermeer: B. A. Bos, cand. Uithuizen.

Aangenomen naar Krommenie: H. Steenhuls, cand. Almelo; Alphen a/d R.: J. H. A. Bosch, Nijverdal; Haarlem: K. J. Cremer, Qees; Woubrugge: D. Nauta, cand. Lelden.

Bedankt voor Dokkum: P. Deddens, Rijswijk (Z.-H.); Zullen: J. Lugtlgheid, Uithuizertneeden; Katwijk a/Zee: J. VV. Esselink, Eindhoven; den HaagWest: Dr. C. Bouma, Zwolle; Heinenoord en Ternaard: D, Nauta, cand. Leiden.

CHR. OEREF. KERK.

Beroepen te 'sGravenhage: L. H. v. d. Meiden, Dordrecht.

Bedanktvoor Haarlem en Zaandam: K. O. v. Smeden, Kampen.

OEREF. OEMEENTE.

Bedankt voor Goes: J. Fraanje, Barneveld.

OUD GEREF. GEMEENTE,

Beroepen te Dtlft: K. P, de Groot, Alphen a/d R.