den en in verband daarmee gewaarschuwd wordt om de verwachting niet te hoog te spannen, kan zulks slechts aan het pogen ten goede komen.

Want, zooals wij reeds eerder schreven, een overschatting van hetgeen de kerken in deze kunnen doen, zou haar optreden meer belemmeren dan steunen.

Maar omgekeerd hoede men zich voor voorbarige kritiek of laatdunkend oordeelen, waaraan wel het allerminst behoefte is.

Dit laatste toch kan enkel schade doen en verdient daarom nog nadrukkelijker te worden tegengegaan dan verkeerde meedeelingen.

Aan die verkeerde meedeeling ontbreekt het reeds niet, hetzij daarbij schuldige moedwil, of bloot achteloosheid in het spel is.

Een voorbeeld van het laatste levert b.v. de Hervormde Kerkbode ten dienste der Ned. Herv. Gem. te Joure c.a-, die haar lezers vertelt, dat de RoomschKatholieke Kerk bedankt heeft om op uitnoodiging van de Synode der Ned. Herv. Kerk in de Commissie zitting te nemen, en dat er nu een nieuwe Commissie benoemd is, bestaande uit personen van alle protestantsche kerkgenootschappen.

Hoe de redactie daaraan komt, begrijpen wij niet; in de opdracht van de Synodale Commissie, die naar aanleiding van een tot haar gericht verzoek om tot een gemeenschappelijke kerkelijke actie te komen, besloot daartoe het initiatief te nemen, heeft zij dit ten minste niet kunnen lezen.

Van een uitnoodigmg van de Roomsch-Katholieke kerk door de Synodale Commissie wordt daarin niet

gesproken, wel van een meedeeling-doen aan die keik van het voornemen van een gemeenschappelijk optreden van de Protestantsche kerken.

Onschuldig zijn dergelijke onjuiste meedeelingen niet, en het moge daarom uitgesproken worden, dat men zich beter van iedere inlichting onthoudt dan door verkeerde op een dwaalspoor tè biengen.

Maar gedragen door de begeerte, om gelijk dit in het genoemde blaadje het geval is, het pogen der kerken zelf te steunen, is zij vergeeflijk tegenover het laatdunkend oordeel, dat dit pogen aan de bespotting overgeeft.

Wij hadden niet verwacht, dat dit zou uitblijven; wanneer de kerk iets onderneemt, ontkomt zij zelden, hoezeer eerst beschuldigd over haar niets-doen, aan den spot over haar voornemen.

Maar wij hadden niet gedacht dieu toon van laatdunkend oordeelen te zullen aantreffen in een kerkelijk orgaan.

Blijkens een aanhaling in de Nieuwe Rotterd. Cour. toch schreef de Poortwachter in de Rijnlandsche Kerkbode :

Het Pausdom vermocht voor den vrede niets. Het socialisme slaagde er ook niet in, iets van belang te doen. En nu zal een conferentie van Protestantsche kerken uit alle landen of uit neutrale landen alléén iets doen? Geloove wie het wil. Het Protestantisme heeft het minst van alle geestelijke machten op aarde de internationale eenheid üi eere gehouden. Elke Protestantsche conferentie zal loom van leden, zwak van kracht, bleek van aanzien zijn. En zoo'n bleeke zwakke¬

ling zal zich dadelijk aan den reuzenarbeid voor den wereldvrede wagen?

Wij zullen niet vragen, wat den Poortwachter, die anders, zooals wij hem uit het Friesch Kerkblad voornamelijk kennen, het nieuwe, frisch oplevende nog al eens blij wist tegemoet te treden, gedreven heeft om aldijs te schrijven.

Wij zullen evenmin in een beoordeeling daarvan treden om het loome, zwakke en bleeke van de redeneering aan te wijzen.

Ook gaan wij maar voorbij, dat in het slot over het pogen dér Kerken gesproken wordt op een wijze, waartoe zij zelve tot heden geen aanleiding gegeven hebben.

Maar wel vragen wij, of dit de manier is om „den bleeken zwakkeling" van zijn bleekheid en zwakheid te genezen?

Gaat het den Poortwachter niet aan dat het Protestantisme, naar zijn voorstelling loom van leden, zwak van kracht, bleek van aanzien, nu dan in elk geval iets anders begint te laten zien; dat het, mede onder den indruk van de geweldige gebeurtenissen zijn leden strekt, onderlinge aansluiting zoekt en door het opstij• gen van het bloed geen bleekheid in het gelaat, maai

kleur vertoont?

Moet het daarvoor een trap krijgen, om een bleeke

zwakkeling te blijven?

Wordt daarmee de wereldvrede soms gediend!

Wij zullen niet voortgaan, maar hopen dat de Rijnlandsche Kerkbode in haar laatdutikend oordeelen over de behoefte aan een gemeenschappelijk getuigen tegen het oorlogskwaad, die bij de kerken thans haar uiting zoekt, alleen zal blijven staan; liever nog, dat zij den Poortwachter zijn oogen doe uitwrijven, opdat ook hij beter zie.

Tegen overschatting willen wij mee waarschuwen, het wekken van ongegronde verwachtingen evenzoo tegengaan; maar aan een zich zelf wegcijferen en als „bleeken zwakkeling" ten toon stellen, doen wij niet mee.

Daartegen komen wij integendeel met kracht op.

Indien de Protestantsche kerken slechts handelen uit het rechte beginsel, optreden op de haar passende wijze en zonder om te zien den zegen alleen van God verwachten, dan mag tegenover het: „gèloove wie het wil" in bovenstaande aanhaling het geloof gesteld worden dat den Eeuwige aangrijpt, of Hij, die liet alleen doen kan, ook doen wil.

L. Sch-

Een ingrijpend voorstel.

Het volgende wordt ons ter opneming toegezonden:

Door Dr. P. G. Datema en Dr. J. D. de Lind van Wijngaarden, predikanten bij de Ned. Herv. Gem. Delfshaven en Feijenoord, is aan de Algemeene Synode een adres verzonden, waarbij zij haar verzoeken aan de Kerk het voorstel te willen doen om het Reglement op het examen aldus te wijzigen, dat ter toelating tot de Evangeliebediening zij in aanmerking kunnen komen:

le. die het examen bij een der Prov. Kerkbesturen of' bij de Comm. tot de zaken der Waalsche Kerken, bedoeld in dit Regl., met gunstig gevolg hebben afgelegd;

2e. die door eenige Classicale vergadering voorgesteld door de Algemeene Synode worden waardig gekeurd, eershalve hun het recht tot de evangeliebediening op te dragen;

3e. die om bijzondere gaven hun verleend, in eenige Classicale vergadering worden voorgesteld als geschikt om tot een Colloquium doctum voor eene vaste Commissie, daartoe in elk Classicaal ressort bestaande, te worden toegelaten, bij zulk een Colloquium doctum vodoende bekwaamheid hebben bewezen te bezitten.

Uit zulke wijzigingen zouden voortvloeien andere in de bestaande Reglementen.

In het Algemeen Reglement:

Art. 40. Aan de Classicale Vergaderingen behoort: le. het doen van benoemingen welke haar zijn opgedragen, en van Commissies ter examinatie van personen van bijzondere gaven, volg. Art. 12, al. 4 van het Reglement op het examen, welke Comm. het recht

van voorstellen heeft in Art. 1. oe. van net Kegl. o. h. ex. bedoeld.

In het Reglement op het examen aan Art 12 toe te voegen:

al. 2. voor hen, die volgens Art. 1, 3e. tot een Colloquium doctum worden toegelaten, bestaat. in iedere Classicaal ressort eene Commissie ter examinatie, bestaande uit 5 leden: 3 predikanten en 2 ouderlingen, met hunne secundi, van welke Comm. volgens vasten rooster telken jare een lid aftreedt met zijn secundus ;

al. 3. Dit Colloquium doctum wordt naar de grondlijnen van het bepaalde omtrent het examen van Art. 21, door de Commissie aldus ingericht, dat naar gelang van de omstandigheden zij vrijheid heeft te handelen.

(De tegenw. al. 2 en 3, worden dan 4 en 5).

In Art. 26 in te voegen na „De Provinciale Kerkbesturen": en de Commissies volg. Art. 12, 2e., en dan verder zooals het luidt: „zenden aan de Synode aangaande elk examen een nauwkeurig verslag", enz.

Desgelijks vereischen de Artikelen 27, 28, 30 dan de

toevoeging na:'Provinciaal Kerkbestuur van

(of door de Comm. t. d. zaken der Waalsche Kerken oi door de Comm. volg. Art. 12, 2e. uit het Classicale ressort )

De adressanten gronden hun verzoek op den drang der omstandigheden, nu ook voor de Kerk zoo zware tijden aanstaande zullen zijn, terwijl ook van allerlei zijden werkzaamheden van het gewoonlijk genoemde leekenelement reeds worden begeerd; en op den nood,

waarin zoo menige gemeente onzer Kerk wordt gebracht door het gemis aan geregelde bediening des

Woords en der Sacramenten.

*

* *

Zij zijn van overtuiging, dat zoodanige voorziening in de behoeften aan geestelijke hulp geheel in de lijn ligt, waarin het Hoofd der Gemeente met Zijne Profeten, Apostelen en Discipelen is getreden, en dat ook in onze Kerk zulks, gelijk b.v. uit Art. 21 ') (van de Proponenten), Hand. der Prov. Syn. der Kerken van Holland en Zeeland, Dordtrecht 1574, en uit Art. 8 -') der Kerkordening gesteld in de Nat. Syn. van Dordtrecht blijkt, als mogelijk en gewenscht is geoordeeld. * * *

Zij wenschen tevens te verklaren, dat het allerminst in hunne bedoeling ligt den weg te openen voor allerlei ongewenschte personen, waarom zij de noodzakelijke waarborgen van Godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie behalve van behoorlijke ontwikkeling en beschaving, nog veel meer dan van gaven van welsprekendheid steeds op den voorgrond verlangen te zien gebracht (vgl. Art. 21

van Dordtrecht 1574).

* *

En nu komt het voorstel van adressanten ons voor van dien aard te zijn, dat de strekking daarvan veel verder gaat dan door de uitdrukking „voorziening in den nood der gemeenten" wordt gedekt.

Wij kunnen voor het oogenblik niet anders zien, of de vraag omtrent de eischen voor het predikant zijn in onze kerk in het algemeen wordt daarmee aan de orde gesteld.

Zal die vraag nu vroeger of later — dat erkennen wij graag — aan de orde moeten komen, thans is het daarvoor naar onze meening de tijd niet. De omstandigheden van ons tegenwoordig kerkelijk leven zijn weinig geschikt om zulke proefnemingen, als waartoe het voorstel van adressanten zou kunnen leiden, te dragen.

Andere wijzigingen zullen daaraan in elk geval vooraf moeten gaan.

L. Sch.

1) Art. 21. Aangaande den geiden die niet gestudeert en hebben, als Handwerksgezellen ende diergelijken, dewelke nochtans goed verstant hebben, begeerig zijn tot proponeeren, ende tot den dienst der Kerken zig te begeven, zal men alleen die toelaten die deze gaven hebben: ten eersten. Godzaligheid, ootmoedigheid ende zedigheid: daarnaar goet verstant ende discretie: ten laatsten gaven van welsprekentheid.

(Hooijer, Oude Kerkordeningen, bl. 100).

2) Duitse Clerken.

Men zal geen Schoolmeesters, Handwerksluiden, ofte andere, die "niet gestudeert hebben, tot het Predikampt toelaten, 't en zij dat men verzekert is van hare singuliere gaven, Godzaligheid, ootmoedigheid, zediaheid, aoed verstant ende discretie, mits gaders

gaven van welsprekentheid. Zoo wanneer dan zoodanige personen zig tot den dienst presenteeren, zal de Classis dezelve (indien 't de Synodus goed vind) eerst

examineeren, ende nadat ze dezelve in 't examen be¬

vind, haar een tijdlang laten in 't privé proponeren,

ende dan voorts met hen handelen, ais zij ooiaeeien

7.al stigtelijk te wezen.

Zij twijfelen er niet aan, wanneer onze Kerk tot dergelijke maatregel als bovenbedoeld overgaat, of de genade des Allerhoogsten zal in bijzondere mate weder in haar worden geopenbaard, want dan toch blijkt het,

dat het er" niet slechts om te doen is om als hare dienaren Schrifgeleerden te bekomen, maar ook vooral óm zulke schriftgeleerden te zien optreden, die in het Koninkrijk der hemelen zijn onderwezen.

De adressanten merken in hun begeleidend schrijven op, dat zij volstrekt niet van meening zijn, dat de vereischte wettelijke bepalingen in het bovenstaande reeds geheel goed zijn uitgewerkt.

Het is hun blijkbaar om de hoofdgedachte te doen, waarvan zij een ook ietwat andere uitwerking mogelijk achten; maar daarom hopen zij ook niet slechts op overneming van dit stuk door andere kerkelijke bladen, doch bovenal op het ontvangen van sympathiebetui¬

gingen met die hoofdgedachte.

Wij zelf kunnen die tot ons leedwezen niet aanstonds geven.

Wij waardeeren het ernstig pogen om in den nood van zoo menige gemeente der kerk door het gemis aan geregelde bediening der Woords en der Sacramenten, waarvan adressanten spreken, te voorzien.

Want, al kon gevraagd worden, of thans *eeds van een noodtoestand in dit opzieht gesproken mag worden; wanneer niet alle verschijnselen bedriegen, dreigt

er toch eerlang een steeds grooter tekort aan predikanten te komen.

Daarop bij voorbaat bedacht te willen zijn, verdient eer toejuiching dan afkeuring. Maar het is niet onverschillig, in welke richtng men in dien nood wil pogen te voorzien.

Ter Aanvulling-

Bij wat ik de vorige week in dit blad schreef over het Hervormingscongres, voeg ik het onderstaande nog tot meerdere klaarheid:

le. Tot mijne voldoening las ik, nadat ik mijn stuk

geschreven had, dat Dr. Bronsveld in de Stemmen van Juni dezelfde opmerking maakt, zij het met korter woorden. Aldus: „In de nieuwsbladen komt het bericht voör, dat er 't laatst van October te 's Gravenhage zal gehouden worden een Hervormingscongres. Het woord klinkt vrij wereldsch, daar het de herden¬

king geldt van een godsdienstige gebeurtenis, t. w. de

Kerkhervorming".

2e. Men wees er mij op, wijl ik sprak van de tegen¬

stelling: ethisch tegenover gereformeerd binnen de aloude kerk, dat toch de naam van Prof. Eekhof van

Leiden onder de sprekers voorkomt. Dat is zoo. Hij

zal spreken over het hoogst interessant onderwerp. De

beteekenis van Oranje voor onze Hervorming. Al wil

ik niemand tegen zijn zin een partijstempel opdrukken, zoo mag ik zeker dit toch zeggen, dat hij op dat congres als een waardig vertegenwoordiger van het gereformeerde Protestantisme zal optreden. Doch tegelijkertijd ga deze opmerking hierbij, dat hij, waai het om kerkherstel ging, zich dusverre niet uitsprak. Bo-

vpnrlipn waar is de tweede naam op de lijst van

menschen binnen onze kerk, die daai genoemd be ginsel vertegenwoordigen zullen? Bevestigt de uitzondering hier niet den regel? Dr. Bronsveld zegt zeïfe in zijn kroniek, zij het ook in een ander verband: „Wel is er menige plaats ingeruimd voor vurige pleitbezorgers der beruchte „coalitie" ".

3e. In mijt vorig stuk noemde ik enkele namen, die in onze Confessioneele Vereeniging een goeden klank hebben. Niet alsof ik het gereformeerd beginsel

voldoende vertegenwoordigd achtte op het cong ^ , wanneer men bovendien nog één of twee leden dier vereeniging had uitgenoodigd voor comité of sprekerslüat y.nn navtiidiff hoop ik niet te zijn, wanneer het

gaat om een nationaal congres. Aan fracties als de volgelingen van Kohlbrugge en de Bondslui zou men ook ri,wn tp denken. Ja, de vraag komt bij mij op, of op

oqii ,™*rpS. waarvoor men den naam nationaal op-

eischt. dus dat de Nederlandsche natie als zoodanig m

al hare Protestantsche schakeeringen lat zien, geen

uitnoodising had moeten sturen aan het, modem Pro-

tpstantisme.

4e. Door dit Hervormingscongres "wordt een verkeer¬

de schijn gewekt. Men roept tegenwoordig om de kerk. Men wijst haar op hare taal. voor allerlei «.bied. Men klaagt haar bijwijlen heftig aan. Men jeremieert, dat zij zich hoelang zoomeer van hare plaats in het volksleven laat wegschuiven. Enz. Maar werkt dit congres, dat zich over de hervorming zeer druk zal maken, doch van de kerkhervorming niet wenscht te spreken, misschien wel zijns ondanks, er niet toe mee om de kerk nog een streepje verder naar den achtergrond te duwen?

Hiermede meen ik voorloopig genoeg te hebben gezegd.

A. > H-B"

ling, ook aan de positieve kern der gemeente, waar deze in de minderheid is, recht te verschaffen. De bedoeling is goed, maar het middel in liooge mate bedenkelijk. Er is al veel gezegd en geschreven, om te betoogen, waarin dat bedenkelijke bestaat. Ook om de volgende reden valt het af te keuren: Wanneer men

bedoeld voorstel in dien zin moet opvatten, dat de

Landskerk zelf door hare wettige organen haar belijdend karaker moet prijsgeven, dan moet, althans met

het oog op die Landskerken, waar een werkelijke be¬

lijdenis rechtens bestaat, verklaard worden: dat kunnen ze niet; daartoe zijn ze rechtens onbevoegd.

Meermalen is tegen Zoellner al aangevoerd, dat een bepaald belijdend karakter behoort tot het wezen deiKerk. Dat wezen toch is gelegen in geloofsgemeenschap. Ook het wezen van een Landskerk, die althans nog prijsstelt op haar karakter als Kerk. Die Lands¬

kerken zijn Kerken en zullen als Kerken bestaan, al¬

leen voor zoover zij belijdende Kerken zijn. Is een

Landskerk dit niet, dan lijkt ze op een hol vat. De

verdere inrichting is daarbij vergeleken bijzaak. Aan een hol vat doet denken wat Zoellner beoogt met zijn zoogen. „Zweckverband", waarin de verschillend geschakeerde Kerken dan zouden kunnen worden saamgevat.

Er bestaat feitelijk een algemeene Luthersche Kerk, hoewel zij geen geheel vormt met rechtspersoonlijkheid. Rechtens georganiseerd en staatkundig erkent of toegelaten is zij slechts in hare afzonderlijke onderdeden, in de enkele Landskt-ixen en Yrije Kerken van Luthersche confessie. Dat is inderdaad iets van beteekenis, dat de onderdeelen vóór hebben boven het geheel.

Toch komt ook voor die onderdeelen alles aan op behoud van het belijdend karakter, niet slechts om hieraan vast te houden dat zij behooren tot het geheel, maar ook om haarszelfswil. Want de inhoud is van nog grooter beteekenis dan het vat, waarin die inhoud gegoten wordt.

En nu kunnen de aparte Landskerken en Vrije Kerken, zooals reeds is opgemerkt, ten aanzien van de Landskerken, haar belijdend karakter in 't geheel niet prijsgeven. Ze zijn daartoe rechtens onbevoegd. Want alleen en uitsluitend op grond van hare belijdenis bestaan ze rechtens, omdat ze alleen en uitsluitend op

dezen grond door den Staat zijn erkend en toegelaten. Worden ze van dezen rechtsgrond losgemaakt, dan zou¬

den ze m de lucht komen te staan, d. w. z. ze zouden wegvallen. En mochten ze door maatregelen harer organen, kerkregeering met of zonder synode, dezen rechtsgrond laten varen, dan zouden ze iets doen. waartoe ze niet bevoegd zijn, want buiten den genoem¬

den rechtsgrond bezitten ze geen bevoegdheid. Wanneer bijv. eens een Protestantsche kerkelijke regeering op zekeren dag met of zonder synode ging bepalen dat haar Kerk voortaan Roomsch-Katholiek zou zijn, of de

Roomschen binnen haar gebied mede zou omvatten, wie betwijfelt dan of de waardeloosheid van zoo'n be¬

sluit zou al van te voren vaststaan? Zoo nu staat het ook ten opzichte van alle veranderingen van het belijdend karakter der Kerk.

Nu kan men hiertegen aanvoeren, dat volgens net

voorstel van Zoellner, de belijdenis niet wordt afge¬

schaft, maar de grenzen slechts wat verruimd worden, opdat naast rechtzinnige belijders, ook andere daarbinnen een plaats zouden kunnnen vinden; maar dan

moet daartegen opgemerkt worden dat Zoellner s „Zweckverband", waaronder hij dan het geheel wil saambrengen, noodzakelijk een kerkelijk-kleurloos

creatuur zal zijn, daar er immers óok plaats is voor degenen, die van de belijdenis afwijken; zelfs zij moeten

er een onderaan: vinaen, aie er een reugie uy ua jouden, welke met de Christelijke nagenoeg niets gemeen heeft.

Hoe zal voorts zulk een „Zweckverband" kunnen op¬

treden als „pilaar en vastigheid der Waarheid", waar¬

toe toch de Kerk geroepen is!

Ziin de Landskerken alzoo rechtens onbevoegd naar

belijdend karakter prijs te geven, dan zijn ze ook even¬

min bevoegd te dulden dat er op dat karakter inbreuk wordt gemaakt op eenigerlei wijze. Door dat toe te 'la¬

ten reeds, geven ze haar karakter prijs. Daartegen

hebben de bevoegde organen te waken. Aan geen vreemde confessie, aan geen uiting van ongeloof mag

in haar midden voet worden gegeven. Aan de pogingen bijv. van zekere zijde om de Apostolische geloofsbelijdenis bij kerkelijke plechtigheden op zij te zetten, mag niet worden toegegeven. En zoo is er meer onder bedekten vorm, waarop zij nauwlettend heeft toe te zien. Dit alles voert op den weg, die leidt tot prijsgeven van het belijdend karakter der Kerk, en hiertoe zijn dan de Landskerken en hare organen onbevoegd.

Heeft een en ander beteekenis allereerst met het oog op de Duitsch-Luthersche Kerk, ook onder ons mag er wel de aandacht op gevestigd worden in verband met aanhangige voorstellen.

BUITENLAND.

DUTSCHLAND. Zijn de Landskerken rechtens bevoegd haar belijdend karakter prijs te geven? De. bekende voorslag van Zoellner om de Landskerk naar belijdend karakter te ontnemen en er een religieuze vereeniging van te maken, heeft ongetwijfeld de bedoe-

ZWTSERLAND. Een eigenaardig congres. Wij leven

. • - f - . T7i<TniioQrrliff ï o rlot nroor.

in een trja van uujugres&eju. uigwBiuu^ ^

toe een saamroeping is uitgegaan, en dat van den löden tot den 25sten Augustus a.s. staat gehouden te worden op de Monte Verita, te Ascona, in ItaliaanschZwitserland, „ter voorbereiding van de herschepping der maatschappij op practisch coöperatieven grondsla»" De oproeping gaat uit van de „Ordo templi orientis", d. w. z. van de „Orde van den Tempel van e. Oosten", of „Hermes-Broederschap van het Licht , Zijnde een Anationale Groote Loge en Mystische Tempel Verita Mystica. Sedert het begin van den oorlog is het hoofdkwartier dezer Loge verlegd naar de plaats, waar bedoeld anationaal congres wordt saamgeroepen. Ook te New-York heeft de Loge echter nog een zetel.

In den oproepingsbrief wordt een klaagzang aangeheven over de verscheuring der banden, welke een gevolg is van den oorlog. De ellende, dat de eene helft van de wereld tegen de andere overslaat wordt

genoemd vrucht van „de neozucm vau een seinen stand van onverantwoordelijke, duivelsche kapitalisten" En nu bedoelt de Loge die breuk te genezen door over de heele wereld „broederschap-kolonies op coöperatieven grondslag" te stichten. „Een nieuwe zedeleer, een nieuwe godsdienst, een nieuwe maatschappelijke orde, gegrond op de samenstelling van aller gemeenschappelijk bezit van den grond en de productie-middelen en op de ware vrijheid (onder de strengste zelftucht)". Daartoe wenscht men dus op dien hoogen berg in Italiaansch-Zwitserland saam te komen, om straks te ervaren, dat op dezen weg geen genezing gevonden wordt van de breuk. Om tot die genezing te komen, zal het kwaad dieper moeten worden gezocht en — in andere richting.

•s Gr. d" B-