De aksie van het vorige jaar tot verlaging van de leerlingenschaal uit art. 28 heeft tot onverwacht gunstig resulaat geleid. Weliswaar heeft de Regering toen niet willen meewerken om het wetje-Zijlstra te bekrachtigen, maar minister Waszink kwam met een eigen ontwerpje, dat nog iets gunstiger was en waardoor inderdaad een van de meest ingrijpende verslechteringen (alias: bezuinigingen!) van het jaar 1923/24 werd weggenomen. Voor tal .van slecht betaalde assistenten werd dit een gelukkige overgang tot de staat der minder slecht betaalde „volle krachten".

De aksie om te komen tot een onderlinge ziekteverzekering heeft een onverwacht en ongewenst resultaat gehad. Om een bekend beeld te gebruiken: het scheepje is in het gezicht van de haven gestrand, wat niet aan de onbekwaamheid van de bemanning ligt, maar aan een onbekend „mijnenveld", dat de toegang tot die haven op alleronaangenaamste wijze versperde. We zullen intussen onze aandacht gevestigd houden op andere mogelikheden. In een groot onderwijzerskorps moet een goede en niet te dure ziekteverzekering tot de prakties te verwezenliken dingen behoren.

Met de aksie voor wettelike regeling van het Bewaarschoolonderwijs zijn we beter opgeschoten. Een ontwerp van wet, gebaseerd op volkomen wettelike gelijkstelling, ligt gereed om door de Onderwijs-Centrale na een laatste bespreking aan het oordeel der aangesloten organisaties te worden onderworpen en daarna Izo spoedig mogelik aan Regering en Volksvertegenwoordiging te worden meegedeeld. De bewaarschool wacht nu al 9 jaar op een oplossing: moge deze in 1930 gevonden worden, mede door de aksie van de Onderwijs-Centrale.

Een verrassing was de aanvulling van het besluit regelende het verlof bij langdurige ziekte. Weliswaar hebben we daarbij nog niet gekregen, wat o.i. een billike regeling zou zijn en is de uitbreiding te eenzijdig, maar voor de meest-bedreigden, wordt hier een mooie kans geboden, waarvoor we dankbaar kunnen zijn.

Enkele malen reeds noemden we de Onderwijs-Centrale. In deze Federatie van personeel-organisaties bleven Fieggen en Jungcurt de Unie vertegenwoordigen. De samenwerking liet niets te wensen over en het valt te betreuren, dat nog niet andere verenigingen hun taak tegenover hun leden zó breed zien, dat ze door aansluiting bij dleze sentrale groter kracht en aktiviteit in het belang hunner organisatie en van het gehele korps trachten te ont-