geven, die nu slechts een schijnkritiek blijkt? En — dan zij men ook wat voorzichtig met redevoeringen in de Eerste Kamer over het vloekverbocl, die blijkbaar tegen art. 36 lijnrecht ingaan en daarom doorklinken in heel de liberale pers.

En voorts, men hoede zich voor de al te o-oedkoope en vooral te weinig ernstige methode van Dr. Kuyper om den „vrienden van art. 36" een caricatuur van art. 36 op te dringen en daarna die caricatuur zegevierend te gaan bestrijden.

P. J. Kromsigt.

voet aan wal gekregen* heeft, dan worden \

ze feitelijk boven de Schrift geplaatst, i

En inplaats van het goddelijke Woord \

gaan leeringen en inzettingen van men- \

schen over ons heerschen en ons tiranni- \

seeren. . 1

Dat de H. Schrift volkomen is, omdat x alwat profeten en apostelen en Christus g zelf hebben gesproken of geschreven, daar- i in opgenomen is, is het geval niet. Immers, Johannes zegt aan het eind van zijn evan- c gelie (20 : 30): „Jezus dan heeft nog wel < vele andere teekenen in de tegenwoordig- i heid zijner discipelen gedaan, die niet i geschreven zijn in dit boek-" Ook willen c we met deze eigenschap der H. Schrift £ volstrekt niet zeggen, dat nu in den Bijbel ( ook alle gebruiken, ceremoniën en bepa- e lingen zouden te vinden zijn, welke de i kerk voor hare organisatie behoeft. 5

Neen! wanneer wij spreken over de j volkomenheid der H. Schrift, dan is dat omdat zij den weg der zaligheid volkomen 1 en duidelijk voor ieder wijst. Daarom is : de kanon afgesloten. De Schriften van Oud- < en Nieuw Testament vormen met elkaar een organisch geheel. Hier hebben wij het Woord van onzen God.

Daarom wordt de gemeente des Heeren, zoek dat maar na in Oud- en Nieuw-Testament, naar niets anders verwezen dan wat voorhanden is, naar het Woord Gods, in oude tijden nog ongeschreven, daarna geschreven. Alleen bij dat Woord Gods kan de mensch geestelijk leven en tieren, i In de Schrift vindt de mensch wat hij behoeft in het strijdperk van dit leven.

„De volgende Schriften, zegt Bavinck, onderstellen de voorafgaande, sluiten er zich bij aan en zijn er op gebouwd. De profeten en de psalmisten onderstellen de wet. Jesaja roept allen tot de wet en de getuigenis. Het Nieuwe Testament beschouwt zichzelf als de vervulling van het Oude; en wijst naar niets anders dan naar de bestaande Schrift terug."

Wanneer dan ook de apostelen met het | evangelie van den Christus Gods de wereld van hun dagen tegemoet treden, beroepen zij zich op het Oude Testament; en nergens anders op. Trouwens, wat doet de Heere Jezus anders ? Juist omdat de overlevering der menschen in zijn dagen zulk een macht was en er straks toe leiden zoude, dat de Joden hun Messias verwierpen, sluit Hij zich in zijn prediking tegenover farizeërs en schriftgeleerden, bij de wet en de profeten aan.

Wij hebben voor onze zaligheid genoeg aan de H. Schrift. Geen enkel ander geschrift, geen overlevering, geen openbaring of visioen hebben wij bij die Schrift nog van noode. Die leer is de rijke gave der > Hervorming geweest. Alwat op God, den mensch, op Christus en onze zaligheid betrekking heeft, kunnen we vinden in de Schriften. Dienaangaande blijft geen : vraag, geen duisternis meer over. Christus : heeft dit alles persoonlijk, of ook door zijn . Geest, aan zijn apostelen geopenbaard. L Door hun woord gelooven wij in Christus en hebben door Hem gemeenschap met r God. En als de H. Geest als een andere ï Trooster na Christus komt, openbaart Hij 3 geen nieuwe leer; maar neemt het alles i uit den schat van Christus In Christus

- is de openbaring Gods af. En het woord

- der zaligheid is in de H. Schrift geheel i begrepen. „Zij is een cirkel die "izichï zeiven wederkeert." Zij 1)()Sm J .

i schepping en eindigt met de herschepping i van hemel en aarde. De H. Geest voegt noch aan Christus noch aan de boiuut

- iets nieuws toe. .

i Dus is de Schrift genoegzaam voor wie

i de zaligheid zoekt. Nieuwe profeten o

i onfeilbare pausen behoeven wij niet.

bi ons, wanneer wij met onze eigenwill g >

- zondige begeerten toch dien kant uitgaan. .. Dan zetten we eerst (zie het bij Rome

n ook bij de Mormonen) naast de Schut

e ons eigen beginsel, een traditie of een

e visioen. Straks verheft het zich en komt

n er allengs boven te staan. En het einde is,

e dat de Schrift op zij gedrongen wordt

n door traditie of visioen, Christus moet zijn

l plaats ruimen voor den paus of den profeet,

k en zijne gemeente wordt gevoerd m de

e duisternis van den eigenwilligen godsdiens

n Amsterdam. H. Bakker-

HEBBEN WIJ GENOEG AAN ONZEN w

BIJBEL? v

o

Men zou 't gaan betwijfelen! li

Wanneer men luistert naar de profeten, k die tegenwoordig op ieder plein, als van

de daken staan te prediken, is men ge- v

neigd achter de aloude leer van de vol- o

komenheid en genoegzaamheid van de e

H. Schrift een groot vraagteeken te d

plaatsen. ■ , e'

Daar is natuurlijk allereerst Rome. e

Omdat de H. Schriften in haar oogen V onvolkomen zijn, meent zij de vrijheid te

bezitten dat onvolledige aan te vullen met z

de kerkelijke traditie; een begrip dat zeker t;

even rekbaar is als elastiek en aan de v

menscheliike willekeur vrij spel laat. En u

nu is de merkwaardige ontwikkeling van g

die Roomsche leer der traditie geweest, k

dat men, na de onfeilbaarverklaring des 1 pausen in 1870, ze in laatster instantie bepalen laat door den paus. Want door

hem spreekt God. Zoo gelukte het m die c

oude en machtige kerk, maar die zich al z

meer verwijderde van het Woord Gods, ons j

in de Schriften geopenbaard,om den mensch t

te verheffen naast God; en hem als een c

gelijkgerechtigde naast den Allerhoogste t

Men.nbemerkt, dat de Remonstrantsche , dwaling hare vangarmen veel verder mtsteekt dan op de synode van Dordt. Door heel de kerkgeschiedenis heen, van ï de vroegste tijden af, is er een streven 5 merkbaar om den mensch te verheffen e ten koste van God. Is het wonder, waar < de eerste mensch er al mee begon en daar- < door zijn eigen val veroorzaakte? Want, vergeet dit niet, de mensch kan onder de . toelating Gods, dit spel altijd weer herhalen; : maar ook steeds opnieuw zal het oordeel < Gods hem treffen. „Die Mij smaden, zullen licht geacht worden", zegt de Heere

En wanneer we nu ons oog den kost . geven aan de andere zijde, dan treft ditzelfde streven ons telkens weer onder de sekten. De Mormonensekte levert daarvan wel een treffend staaltje. De zoogenaamde Kerk van Jezus Christus van de heiligen der laatste dagen" houdt er een officieele geloofsbelijdenis van 13 artikelen op n . Artikel 8 luidt: „Wij gelooven dat de Bijbel is het Woord van God, m zooverre het nauwkeurig is vertaald; ook geloven wij, dat het boek van Mormon is het Woord

"""Lefdus op, bij de Mormonen is het nog niet eens de Bijbel zonder meer, waman goddelijk gezag wordt toegekend. Maai de Bijbel, zooals hij naar de inzichten van Joseph Smith, stichter der Mormonensekte, is verbeterd. En naast dien verbeterden Bijbel komt dan het boek van Mormon, door Joseph Smith gevonden onder een rotsblok, op gouden platen gegraveerd, na de openbaring van een engel, met evenveel gezag te staan.

Al kan men Joseph Smith, een avonturier van het zuiverste water, gerustelijk weer als een karikatuur van den paus van Rome beschouwen, en zijne sekte als een karikatuur van de pauselijke kerk, toch treft ons hier de overeenkomst m uitgangspunt. En daar gaat het hier om. Rome vond de H. Schrift onvoldoende en vulde ze daarom aan met de kerkelijke traditie, welke traditie in laatster instantie wordt bepaald door den paus; want in den paus spreekt God. De Mormonensekte achte de H. Schrift ook ongenoegzaam om er den weg der zaligheid uit te kennen. Daarom vulden Joseph Smith en ooK zijn opvolgers-profeten deze aan met hunne openbaringen en visioenen; en daarin sprak God zelve. Vandaar het goddelijke gezag dat toekomt aan het boek Van Mormon En er zijn duizenden bij duizenden in Amerika, die hunne ziel en zaligheid hebben verpand aan dezen Joseph Smith door zijn volgelingen vereerd als een profeet en martelaar, maar in werkelijkheid het type van den valschen profeet.

Dat de H. Schrift in zichzelf volkomen en daarom genoegzaam is to za ïg ei , moet de belijdende kerk van onze dagen, eenerzij ds tegenover Rome, an ®rziJ tegenover de sekten, met hand vasthouden. Want de ervaring leert, dat men eerst of zijn traditie öf zijn visioenen zet naast de Schrift; en straks, als men

van het verzoeningswerk van onzen Zaligmaker te verstaan, dat die Zaligmaker c voor alle menschen hoofd voor hoofd de s verzoening hunner zonden zou hebben c verkregen, terwijl 't nu bloot van den c mensch, die deze boodschap der verzoening i vernam, zou afhangen, of hij van die aangebrachte verzoening ook gebruik zou l maken. 1

Zulk een leer werd oudtijds, om van an- ( deren te zwijgen, door de Remonstranten 1 aangeha-ngen en verbreid, en in onzen tijd ( vindt men haar bij wat men gewoonlijk 1 aanduidt als licht-orthodoxen of mild- 1 orthodoxen, als daar zijn Vrij-Evangeli- i schen, vele zich noemende Ethischen, etc. 1 (Wij zeggen opzettelijk: zichnoemende Ethi- i schen, aangezien men ook Ethisch in de opvatting van het Evangelie zou kunnen zijn, zonder daarom ook die genoemde alge- < meene verzoeningsleer aan te hangen. i

Van Geieformeerde zijde voornamelijk < had men van ouds tegen die algemeene ver- s zoeningsleer ernstige bezwaren, aangezien 5 deze voorstelling aan vele andere waar- i beden te kort deed. <

Zij kwam (om iets daar van te noemen) 1 te na aan de leer aangaande God den Vader, i God de Heere zou Zijnen Zoon tot een 1 Middelaar hebben overgegeven, zonder te 1 bepalen wie al of niet door dien Middelaar 1 zaligheid zouden vinden. God de Heere ] had alzoo in het Koninkrijk Zijner genade 1 het régiment uit handen gegeven en het i gelegd in de handen van een nietig mensch. En volgens deze leer zou het dus mogelijk zijn geweest, dat God de Heere wel Zijnen s Zoon had overgegeven, maar dat die over- t gave geheel en al tevergeefs was geschied. Aangezien immers het bloot van den vrijen < wil des menschen afhing, of hij van die aangebrachte verzoening ook gebruik verkoos te maken. Zoodat de mogelijkheid niet was uitgesloten, dat niemand daarvan gebruik maakte. Ja, volgens de Gereformeerde leer aangaande den toestand van den gevallen mensch, zou in dat geval werkelijk ook niemand naar den Zaligmaker hebben gevraagd.

Daartegenover nu gf loofden de Gereformeerden met Paulus, dat zij die God de Heere „tevoren heeft gekend, dezen heeft Hij ook te voren geordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn,.... en die Hij verordineerd heeft, dezen heeft Hij óók geroepen, en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij óók gerechtvaardigd, en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt".

M.a.w. de zaligheid van allen, die haar vinden, is van het begin tot aan het einde uit God den Heere. Hij heeft Zich een volk voorgekend, en voor hen heeft Hij Zijnen Zoon overgegeven.

Maar vervolgens, die leer der algemeene verzoening kwam evengoed ook, te na aan het werk van den Zoon.

Want volgens die leer had de Zoon eigenlijk alleen de mogelijkheid voor alle menschen verworven om te kunnen behouden worden; maar waarlijk gered, volkomen gered, had Hij er niet één. Daar moest nog heel wat van den mensch : bijkomen, eer er van verlossing en redding i sprake zou kunnen zijn.

l Daartegenover nu geloofden de Gereformeerden, dat de Heere Jezus door Zijn ■ heilig lijden en sterven waarlijk Zich een > volk had gered en had zalig gemaakt. En ; wel was 't voor alle gekochten des Heeren ; noodig, dat ze nu in dezen tijd ook kwamen , tot een hartelijk geloof en tot een oprechte» bekeering, waardoor zij nu ook werkelijk ; hun heil in den Zaligmaker leerden zoeken E en vinden; maar ook dat geloof en die bej keering, hoewel daden van den mensch, , waren toch in den grond der zaak, welI daden des Heeren, die de Heere Jezus i voor al de Zijnen had verkregen aan het t kruis. Zoodat naar waarheid tot hen kon i gezegd worden : Uit genade zvjt gij zalig b geworden door het geloof, en dat niet uit u; 't is Gods gave."

t

a Maar, al verder, die leer der algemeene l} verzoening kwam, óók nog, te na aan de e leer aangaande den Heiligen Geest, ■j. Want als Christus voor allen hoofd voor hoofd verzoening had teweeggebracht, terwijl 't aan den mensch was overgelaten, of hij daarvan gebruik verkoos te maken, dan was het werk van den Heiligen Geest, in de toebrenging van zondaren, bloot een werk n van aanraden en aandringen, en niet meer. n Maar wij gelooven, op grond van Gods ■e Woord, dat de Heilige Geest meer doet dan i, aanraden; dat Hij in ons werkt het willen n en het volbrengen naar Zijn welbehagen, n Zoodat wij niets overhouden om te roemen e in ons zeiven, maar hartelijk moeten er>r kennen: Hij heeft mij overreed en ik ben >- overreed geworden. Hij is mij te sterk geweest en heeft in Zijn groote genade mij, ie onwillig en afkeerig schepsel, getrokken g met koorden der liefde en overwonnen.

VRAGENBUS.

Zijn de Cmfessimeelen voorstanders van de leer der algemeene verzoening ? Van een lezer uit IJ. en daarna ook van andere lezers, kwamen onderscheidenen vragen, die hierop neerkwamen: is er waarheid in de bewering, die van den kant van een Bondspredikant werd gehoord, alsof de Confessioneel en eigenlijk min of meer drijvers zouden zijn van de leer der algemeene verzoening ?

Antwoord. Onder de leer der algemeene verzoening pleegt men deze voorstelling

Verwerpt om zulke redenen (en nog méér) onze Hervormds belijdenis dus de leer der algemeene verzoening, toch geeft die leer ons alleszins gelegenheid, ja roept ze ons om tot de gemeente van Chiistus te komen met een milde Evangelieprediking.

Immers tot de zuivere Hervormde leer behoort ook de leer van het genadeverbond. Dat genadeverbond is beteekend aan allen, die gedoopt zijn. En in dat genadeverbond komt de drieëenige God hun betuigen, dat Hij hun God is, Die (zooals ons Doopformulier 'tzooschoonzegt),Die een eeuwig verbond der genade met hen heeft op gericht. Evenzoo komt de Zoon hun daarin betuigen, dat Hij hen wascht in Zijn bloed van alle hunne zonden, enz.

Nu verrijst hiei in deze dingen schijnbaar een groote tegenstrijdigheid. Wij weten n.1. zeer goed, uit Schrift en ondervinding, dat ze „niet allen Israël zijn, die uil Israël zijn"; m.a.w., dat alle gedoopten nog niet zalig worden. Er is ook geloof en bekeering noodig. En dus schijnt daaruit te volgen, dat in de Verbondsleer de leer der Algemeene verzoening, die eerst door de voordeur was uitgedreven, door de achterdeur weer wordt binnengelaten. Immers, nu wordt het toch weer een verzoening, die voor alle gedoopten zonder onderscheid zou zijn verkregen, maar waaromtrent die gedoopte zelf zouden hebben te beslissen, of hij haar ook zou aannemen.

Dat is echter slechts in schijn zoo.

De leer van het Genadeverbond is geenszins deze, dat Christus hoofd voor hoofd voor allen, die gedoopt zijn, de zaligheid heeft verkregen. Als dat zoo was, dan moesten ook alle gedoopten hoofd voor hoofd zalig worden.

Maar wat dan wal; wat beteekenis heeft dan de Doop wél voor den gedoopte?

In die leer van het Genadeverbond schuift God de Heere als het ware een zwaar gordijn voor Zijn eeuwigen verborgen Raad, waarin wij niet kunnen noch mogen inzien en die ons ook niet is gegeven tot een richtsnoer van ons doen en laten.

En terwijl de Heere nu voor die eeuwige verkiezing en verwerping en voor het getal dergenen, die zalig worden, en voor zoovele verborgenheden meer, dat gordijn schuift, komt Hij nu in het genadeverbond de gemeente, die naar Zijn Naam genoemd en in Zijn Naam gedoopt is, vriendelijk tegen, en zegt Hij als 't ware tot hen: verdiep u nu niet in wat u te hoog en te wonderlijk is; erken alléén maar, dat uwe zaligheid niet ■ uit u zelf, doch geheel alleen uit Mij is; maar geloof dan ook, als 't u om Mij en Mijne genade te doen is, dat Ik ze u geven wil.

Ja, al wat u ontbreekt

Schenk Ik, zoo gij 't smeekt,

Mild en overvloedig....

Ziet, zóó geeft onze Hervormde belijdenis aan den éénen kant alle eere der zaligheid van den zondaar aan den Heere en ze laat den mensch er geen korrel van overhouden. Maar aan den anderen kant drijft zij die mensch toch niet tot wanhoop, noch drijft zij hem voor een harden en wreeden God op de vlucht, maar ze spreekt van een God van alle genade, en zij noodigt en vermaant alle gedoopten om nu „Zijne Vaderlijke goedheid te bekennen", dat is: geloovig en kinderlijk aan te nemen.En wél hem of haar, die er gevolg aan mag geven!

Nu zijn er echter te allen tijde geweest, menschen, die uit de oude Hervormde leer » wél hadden overgenomen de leer der bijzondere verzoening, maar die dat tweede, wat wij noemden, en wat er onmisbaar bij behoort, die leer van het Genadeverbond, niet kennen, öf haar ongebruikt laten liggen, óf misschien zelfs wel haar verwerpen.

Zulken beschouwen en behandelen (ofschoon zij roepen van Gereformeerd!) ' de gedoopte gemeente des Heeren als : een verloren massa, waaraan God de Heere zich even onbetuigd heeft gelaten als aan de Heidenen. Zoo wordt die gemeente nu 3 gesteld voor een leer der verzoening, waar2 bij uitdrukkelijk de waarschuwing wordt gevoegd, dat ze maar voor zeer enkelen r bestemd is. En daar nu die gemeente van

- Godswege geen enkel teeken ervan heeft, dat f de Heere haar welwillend gezind is, (het i gegeven teeken des Doops heeft ze geleerd e als waardeloos te beschouwen en het niet z te tellen), zoo blijft er voor die gemeente ■. niets over dan om bij en in zichzelf teekenen s te zoeken, waaruit zij mag opmaken dat i er voor die dat bezitten toch hope op deeli genootschapaan de verzoening en daar.. mee op behoudenis is.

a Zoo wordt het nu, bij die ongelukkige

- gemeente, een zoeken van het heil bij de a bevindingen, een daarop steunen, dat men

- immers is bekeerd enz. enz.

j, De ware bekeering tot God, die niets n anders moest zijn dan een ophouden met het i. heil bij zich zelf te zoeken en een beginnen