Neo-Calvinistische beweging niets anders is dan een terwille van een tijdelijk succes op het gebied van Kerk en Staat, (dat echter in het einde geen succes maar een enorme schade zal blijken te zijn!) afwijken van den eenvoudigen eisch van Gods Woord naar de belijdenis der Vaderen.

De Neo-Calvinistische beginselen zijn de oude Gereformeerde beginselen. Maar zóó omgevormd en zóó klaar gemaakt, dat ge het er nu ver mee kunt brengen.

Dat ze evenals, neen, dat ze meer dan de beginselen der oude belijdenis, ook zijn naar Gods Woord, dat moet echter nog worden aangetoond.

Ziedaar, de reden, waarom wij met de broederen der Scheiding, op gebied van Kerk en van Staat, niet mede kunnen optrekken! Het is naar onze vaste overtuiging, een menschenwerk maar niet de weg des Heeren.

Maar wat nu geldt voor ons zelf, dat geldt ook mede voor anderen; ook voor onze jongeren.

Daarom moeten wij ook hen voor de paden, ja voor de beginselen der Afscheiding waarschuwen.

Voorwaar een zware taak!

Voor het vleesch van onze Christelijke jongelingschap ligt er iets aanlokkelijks in, zich in de heerschende Christelijke strooming te laten opnemen.

Zij worden dan op eens door eeil schare van broederen omringd, die hen met blijdschap opnemen en het zegel opzetten. En het strijdperk ligt voor hen open, waarin 't hun aan eere en nog veel meer niet belooft te ontbreken.

Maar de goedkeuring des Heeren en het getuigenis, dat wij in Zijn weg zijn, is meer dan de goedkeuring en het getuigenis van alle menschen.

Daarom; terwille van Gods Woord liever in de Hervormde Kerk gebleven en al de kwade kansen daarvan geloopen, dan met een veroordeelend geweten al de genoegens en de eer en de voordeelen en schijnschoone toekomst tegen gegaan, die van de zijde der scheiding ons wenkt, i

Want het is en blijft toch altijd, op elk ; gebied maar vooral op het gebied van de ; dingen van den godsdienst, beter te vallen in de handen Gods dan te vallen in de j handen der menschen! <

R- C. A. L.

DE BEHANDELING DER GROOTESTADSGEMEENTEN.

Over de splitsing der groote-stads kerkelijke gemeenten injmeerdere kleine, schrijft het N. Holl. Kerkblad het volgende:

„Er liggen in het Nieuwe Testament allerlei aanwijzigingen verspreid, die te kennen geven, dat er op één plaats meer dan een kerk heeft bestaan en dat de apostelen daarmee rekening hebben gehouden, ja dezen toestand hebben gebillijkt.

Het is bekend, dat de Christelijke kerk is • ingericht naar het model van de Joodsche synagoge. Nu vinden we te Jeruzalem meerdere synagogen, en de menschen die daar ter „kerk" gingen, vormden afzonderlijke gemeenten, Hand. 6 : 9. Misschien zegt iemand: maar dat was ook een bijzonder geval, hier was verschil van taal, die het onmogelijk maakte om samen één gemeente te vormen. Of verschil van taal grond van de splitsing was, laten we hier in het midden; feit is dat over de zoo juist genoemde plaats nog wel eenig verschil van opvatting bestaat. Maar dit alles neemt niet weg, dat toch in ieder geval duidelijk blijkt, hoe naast den tempel te Jeruzalem, immers voor alle Joden het centraalheiligdom, afzonderlijk georganiseerde gemeenten werden aangetroffen.

We mogen als bekend veronderstellen, dat de apostel Paulus het in zijn brieven meer dan eens heeft over de z.g. huisgemeenten. Vooral is hier van beteekenis Rom. 16, omdat daar duidelijk uitkomt, dat te Rome verschillende groepen onder bepaalde met name genoemde leiding naast elkaar bestonden. Paulus keurt dat niet af, vindt dat niet vreemd, integendeel hij erkent het bestaansrecht van die groepen door ze afzonderlijk te groeten". Tot zoover het Gereformeerde blad.

Het bovenstaande is ons niet nieuw. I

Dr. Hoedemaker heeft meermalen hetzelfde betoogd. Maar wel nieuw is, dat men van Gereformeerde zijde er blijkbaar over begint te denken om in onze groote steden de boven aangeduide practijk ook in te voeren. En de onoverzienbare groote gemeenten te gaan splitsen in vele kleinere gemeenten naast elkaar.

Zulke plannen verdienen o.i. in elk geval overweging.

Niemand kan zeggen, dat de reden om ze te overwegen in onzen tijd ten eenenmale ontbreekt."

Wanneer men leest hoe groot in onze steden, bij alle gezindten, de achteruitgang is op kerkelijk gebied; hoe weinig

3 gebruik nog wordt gemaakt van de predi3 king en van de catechisatie, enz. gevoelt, j dat hiertegen iets moet gedaan worden, i- En dan lijkt het voorgestelde geneest middel niet zoo verwerpelijk, i Tegenwoordig is een gemeentelid in een groote-stadsgemeente eenvoudig verloren als een druppel in de zee.

Als dat lid de Kerk niet zoekt, de Kerk zal het fid niet zoeken.

Zoo gaan er dan, vooral onder de jongeren, jaarlijks talloos velen voor de Kerk verloren.

Maar ook degenen, die nog aan de Kerk getrouw blijven, kennen elkaar niet meer. En daardoor gaat het besef weg van één lichaam te zijn.

Wij zouden het een zegen achten, als die ééne groote gemeente kon worden gesplitst in een groot aantal kleinere. Elk met een eigen herder en met een eigen kerkeraad. Dan kon die herder zijn kudde weer overzien. En de gemeente wist weer tot wien 't zich om raad en hulp had te wenden. En als het Avondmaal moest worden gevierd, zouden de deelnemers niet als wildvreemden elkaar behoeven aan te zien, maar als bekende broeders en zusters met elkaar kunnen aanzitten! Neen, 't verwondert ons niet, dat in Gereformeerde kringen zulke dingen worden overwogen!

Maar helaas! indien 't tot uitvoering daarvan zal komen, zullen de Gereformeerden ook op dit punt ons weer vóórgaan.

Want die splitsing der ééne groote stadsgemeente zal bij ons altijd afstuiten op het verschil van richting.

Een gemeentelid zal er feestelijk voor bedanken zich- te laten indeelen bij een gemeente, aan het hoofd waarvan een leeraar staat, dien hij niet hooren wil.

Nu zou men wel de gemeenten kunnen splitsen naar de verschillende richtingen.

Maar dan was daarmede het recht der verschillende richtingen erkend.

En dan zou de splitsing ook niet opleveren wat tóch zoo gewenscht is: het bij elkaar wonen in een stadswijk van al de leden van elke gemeente.

Slechts één weg zien wij hier om de ! groote gemeenten te kunnen helpen; t.w. dat onze Kerk weer wordt een belijdende Kerk. <

Zoodra dat het geval is, kan men de 1 groote gemeenten gaan splitsen en zal ] er sprake van kunnen zijn ze eenigszins 1 naar behooren te bewerken. t

En als alles wordt gelaten zooals 't nu ) is, zinken onze groote stadsgemeenten t hoe langer hoe dieper weg in een modern 1 Heidendom.

En terwijl de Synode aarzelt en de moei- i lijkheid niet onder de oogen durft zien, i gaat de Kerk verloren. j

C. A. L. a

l- Maar nu de levensbeschouwing die e achter zit.

i. Ik meende dat de historie die Multatu. :- van de machinale schaar vertelde, ver

ouderd was. a Gij kent toch zijn vergelijking? Zó< ti als de schaai', door stoom gedreven, ii de ijzerpletterij haar werk verricht, daj £ in dag uit, zonder eenige gedachte, zonde: eenig gevoel, zóó is het leven. Of gij eei - plaat ijzer tusschen de schaar legt, o: £ een bos stroo, of een levend kind, die schaar gaat open en dicht, open en dicht c en deelt onmiddellijk in tweeën wat gr . daartusschen houdt. Zóó is ons leven ook l Het noodlot regeert. Dat noodlot is blind.

Naar ijzeren wetten gaat het te werk. s Het ziet niet, hoort niet, voelt niet. Ini beelding, ongerijmdheid is het om te . bidden. Wat komt, moet komen. De schaar knipt. Hij laat zich ook niet één enkel moment door wat voor gebed ook weerhouden om niet te knippen.

Dat zijn denkbeelden, waardoor de woordkunstenaars van vóór een vijftig, vijfentwintig jaar zich lieten beheerschen. Noodlot van Louis Couperus was er de zuiverste uiting van. Doch ik meende, dat wij nu in een andere periode waren aangeland en ook Couperus' boek, ofschoon nog altijd gelezen, tot dat oudbakken soort behoorde.

In die noodlotsleer, dat sombere determinisme, viert het materialisme, de leer van stof en kracht, zijn schoonste triomfen. En ik dacht dat zelfs de materialisten van eertijds in dit wijsgeerige stelsel „een overwonnen standpunt" zagen. Nochtans wordt het telkens weer op de boekenmarkt gepresenteerd. Dat blijkt uit deze uitgave van Em. Querido (eigenaardig hoe de naam van den uitgever, tenminste in ons laad, vaak al het genre van de uitgave aanwijst; denk bijv. naast dezen uitgever eens aan Callenbach of Kok!).

Neen, de natuurvorscliers mogen misschien weer rekening gaan houden met hoogere krachten, sommige litteratoren, en daartoe behoort ook Antoon Thiry blijken op dit punt nog erbarmelijk ouderwetsch te zijn; ze komen precies vijftig jaren in hun ideeën achteraan.

En nu vind ik dit heelemaal niet erg om in zijn wereldbeschouwing wat achteraan te komen. Sommige lieve broeders, die hard loopen om hun tijd bij te houden en toch altijd nog een paar passen achteraansjokken, hebben mij wel in hun welmeenendheid gezegd, dat ik drie eeuwen ten achter ben. Het zij zoo. Dan maar gastvrijheid in het Rijksmuseum gevraagd. Doch op het standpunt van de moderne wereldbeschouwing zou ik mij geneeren, wanneer ik met de nachtschuit kwam. Antoon Thiry zit met zijn noodlotsleer warmpjes aan de zijde van Douwes Dekker met zijn machinale schaar.

Ziet maar.

Pauwke is een manneke, ergens in een stedeke aan de Nethe, van „zoete, devootheid" zooals een recensent het uitdrukte. Zeg maar gerust: bigot Roomsch.De Moedermaagd zal wel zorgen dat Sander vrijloot. „Ons Lievevrouwken zou immers óók helpen. Ze had Petrus en Melsen, de andere jongens, aan een hoog numero geholpen en precies lijk voor die twee zou hij hem nu ook opdragen; dezen nachtelijken beeweg naar Scherpenheuvel, drie pond kaarsen voor heur mirakuleus beeld in 't kerkske te Lisp, iederen avond van nu tot Februari een rozenhoedje en op den morgen van den lotingsdag het misken in de Begijnenkerk. En zijn verstand betoogde hem, klaar als pompwater, dat zij hem ook wel zegenen zou den eenigen die nog thuis was...."

Straks komt het zoo anders uit. Sander loot aan. Erger, Sander vergooit zijn gezondheid en zijn eer; ten langen leste vergrijpt hij zich. De wanhoop grijpt Pauwke, zijn vader, bij den keel. „Vroeger had hij dat alles geweten aan den duivel, de wereld en het vleesch, maar ach! daar was Pauwke moeten van terugkomen. En daar, waar hij de zonde had gezien, zag hij nu alleen nog^menschen, arme, zwakke menschen, overgeleverd aan den greep van hun eigen noodlot lijk een blaadje aan den storm.... Was daar niet van vóór dertig jaren de misérie met zijn eigen broer en dan dat pak droeve herinneringen aan de zatlapperijen van zijn grootvader en aan de woeste avonturen van een nooit gezienen Nonkel Soo.... 't Had Pauwke met ontzetting geslagen toen hij dien rooden draad door zijn familie ontdekte.... Toen had deemoed Pauwke's hoofd doen buigen en zijn hart klein en nederig gemaakt. Want zijn eigen verdiensten om een kristelijk, onderworpen leven in den Heer, waren die eerder niet van anderen, van zijn vader, en van zijn grootmoeder, door de menschen heilig Betteken genaamd, en verder van zoo velen nog i die hij nooit gekend had? En Sander, wat : kon hij eraan doen alsdan?.... Hij kon <

NOODLOTSLEER-.NOODLOTTIGE LEER.

Wat is het leerzaam voor de leidslieden des volks (en onder hen nemen de predikanten toch zeker de eerste plaats in) zich op de hoogte te houden van de litteratuur onzer dagen. Of laat ik mij anders uitdrukken, van tijd tot tijd eens één van de typeerende boeken der nieuwere letterkunde ter hand te nemen. Want „zich op de hoogte houden" onderstelt heel wat tijd ter beschikking te hebben, terwijl ik het hoofdzakelijk hebben moet van de uurtjes die ik, zoo 's avonds na half elf, aan mijn nachtrust ontsteel. Doch ook al pikt men hier en daar een pas verschenen boek, maar dan niet het eerste het beste, uit, dan kan dit uitzicht geven op de geestelijke stroomingen die er varen door onzen tijd.

Zelfs de Nick-Carters, ofschoon aan alle hoogere beginsel gespeend en louter berekend op het effect, kunnen onder dit aspect bezien, leerzaam zija. En natuurlijk verheldert de blik, wanneer men bij de prozaïsten en poëten van onzen tijd te rade gaat.

Dit jaar kwam bij Em. Querido uit: Pauwke's Vagevuur van Antoon Thiry.

Een eenvoudige, Vlaamsche novelle van Pauwke (eigenlijk heet hij Paulus), de bijtelaar van heiligenbeeldjes en altaren, die geheel in zijn arbeid opgaat, van zijn trouwe huishoudster Barbara en van Sander, de zoon, die door een ongelukkig nummer zich tot den militairen dienst gedwongen ziet en in den dienst verongelukt. Doodgewone gegevens zooals gij ziet. 't Is alles van den innigsten eenvoud. En toch mooie momenten. De liefde van deze lieden voor elkander is op ontroerende wijze door dezen schrijver geteekend. Onder het lezen bespeurt gij dat gij te doen hebt met iemand, wien het aan gevoel en visie niet ontbreekt, en die in zijn sappig proza ook de meest alledaagsche dingen belangrijk weet te maken.

In zooverre kan ieder, van wat voor beginsel of religie hij ook zij, lof voor dit product van Antoon Thiry hebben.

r er immers niets aan doen, den jongen.."

Daar hebt gij dan de noodlotsleer ten i voeten uit.

Wat kan de appelboom er aan doen dat hij geen peren voortbrengt ? En de distel 3 dat hij geen druiven geeft? Zijn we niet 1 het product der voorgeslachten ? Der om; standigheden ? En meer dan dat niet : Ik zou dien Antoon Thiry wel eens l willen spreken. Men schrijft tegenwoordig psychologische romans. Men verliest zich • dan in de allerfijnste uiteenrafeling van de raadselen des gemoeds. Antoon Thiry heeft dat niet geprobeerd. Maar wel beschrijft hij de wisselingen van Pauwke's gemoedsgesteldheid. En hij doet het zóó, dat het met de wijsgeerige inzichten van Antoon Thiry volmaakt overeenstemt. Dus tendenz-werk. Maar met den innerlijken mensch van zulk een devoot, vlaamsch kerelken klopt het heelemaal niet. Hij had de zielkunde van den Bijbel eens moeten lezen. Dan was zijn boek beter gelukt. Zeker, een eenvoudige kan, onder den ijzeren druk der levenssmart, tot ongeloof en wanhoop komen. Maar dan wordt het potsierlyk, wanneer een manneke als Pauwke, die zich nooit anders dan met zijn handwerk en zijn gebedenboek opgehouden heeft, opeens tot een volmaakt stelsel omtrent ijzeren noodwendigheid en erfelijke belastheid komt. In zoo'n geval klaagt de mensch God aan. Hij vraagt wellicht: waar is nu mijn God? Hij vervloekt den dag zijner geboorte zooals Job. Hij ziet zich verlaten en alleen. Maar dan op eenmaal een keurig systeem van materialistische opvattingen bij de hand te hebben en alle verantwoordelijkheid en schuld des menschen buiten de deur te zetten, is even onwaarschijnlijk als dat Pauwke bij den val van zijn zoon een lofzang zou hebben gezongen.

Houdt dus onze moderne schrijvers in de gaten. Rekent ze na. Laat u door hun woordmuziek niet begoochelen. Laat u door het zoet vergif van hun voortbrengselen uw leven niet schaden.

Doch er is nog iets dat ik zeggen wou. De hoogste wijsheid van een zeker soort menschen is dat het alles kan en moet zooals het is. Determinisme noemt men dat met een vreemd woord. Noodlotsleer. God is hier uitgeschakeld als de wijze en de barmhartige. De mensch evenzeer als de beelddrager Gods.

Dat is dan een arm geloof. Het is de schim van een geloof. Benijdenswaardig zijn zulke fatalisten niet.

Zou het de moeite niet loonen om weer eens naar de beide groote lijnen in de H. Schrift, souvereiniteit en verantwoordelijkheid, te zoeken ? Lijnen die gij het duidelijkst terugvindt in de gereformeerde theologie. Zeker! wij zingen: Geen ding geschiedt er ooit gewisser, dan 't hoog bevel van 's Heeren mond. Dat is echter geen determinisme. Determinisme noemt God niet; het spreekt van omstandigheden of natuurwetten. Dat is evenwel de erkenning van de oppermacht des Allerhoogsten; en die Allerhoogste is barmhartig en genadig; in het aangezicht van Jezus Christus, met de doornen doorwond, is Hij te kennen.

Daartegenover weet de H. Schrift den mensch op de rechte waarde te schatten. Ook na zijn zondeval. Die mensch is niet zonder meer een raadje in de groote wereldmachine. Hij is schepsel Gods. Onderscheiden boven alle andere schepselen. Wanneer een paard met zijn pooten door den spiegelruit van mijn buurman springt, zeggen wij: een stom dier. Maar wanneer ik die ruit verniel, word ik gestraft; de rechter heeft gelijk. Wij zijn verantwoordelijk voor ons spreken en handelen. Daarom wordt ons toegeroepen: Zoekt uw zelfs zaligheid met vreezen en beven. En de Heere moedigt ons aan met zijn: Roept Mij aan in den dag der benauwdheid en Ik zal er u uithelpen.

Dat is ook wijsbegeerte, als gij wilt. Ze sluit misschien niet als een bus. Logika irijft naar den kant van het determinisme of van het remonstrantisme. De wijsbegeerte des geloofs rekent echter met de kerkelijkheid des levens; en dan toont het leven ons iets van den raad Gods en toch ook van het geweten des menschen. En dat belicht zij met het Woord van God. Amsterdam. Bakker.

BUITENLAND.

Palestina. H.et H. Land en Tiet ZionismeDe Zionistische beweging is in haar geheel kenmerkend gespeend aan idealisme. Er zijn ongetwijfeld wel eenvoudige Joden, die als ideaal voor zich zien de toevergadering van alle Joden in bet land'hunner vaderen, maar de geldjoden, die de stuwkracht zijn van de heele beweging, koesteren dergelijke bedoelingen geenszins: „Hun is het er niet om te doen uit oude weemoedige herinneringen aan de Jordaan terug-