het Christendom den rug toekeerde en in een heidensch spoor raakte. Het is overbekend, dat ook de professoren in het strafrecht heel wat op hun geweten hebben. Onder invloed van de Darwinistische theoriën omtrent evolutie en wat dies meer zij hebben ze de oud-Christelijke begrippen omtrent rechtvaardigheid, schuld en straf weggewerkt. En daarvoor in de plaats gesteld andere begrippen van erfelijke belasting, ontaarding, verbetering en wat dies meer zij. De materialistische gedachte speelde in hun studiën een grooten rol.

Daarom zou ik het haast een noodzakelijk gevolg noemen, dat de bovengenoemde hoogleeraar in zijn boek aandragen komt met de selectie. D.w.z. dat wij, menschen, denzelfden stelregel toepassen die dephysiologen hebben ontdekt bij de ontwikkeling van plant en dier, dat nl. overal de strijd om het bestaan in het groote rijk der natuur gestreden wordt en in dien strijd het sterkere over het zwakkere zegeviert door teeltkeus, d.i. selectie.

Prof. Binding dan beweert in zijn boek, dat er menschenlevens zijn, waarvan het voortduren, zoowel voor den drager zelf als voor zijn omgeving, waardeloos is. Hij groepeert: 1. die door ziekte of ongeval reddeloos verloren zijn; 2. ongeneselijk achterlijken; 3. geestelijk gezonde personen, die door een ongeval waarbij bewusteloosheid optrad, een ongetwijfeld doodelijke verwonding hebben opgedaan en die, als ze uit hun bewusteloosheid zouden ontwaken, in namelooze ellende zouden verkeeren.

Welnu, in zulke gevallen besta de mogelijkheid van levensvernietiging. Natuurlijk onder waarborgen. Met toestemming van den rechter. En onder eerbiediging van den levenswensch van den betrokkene zei ven.

Bij consekwente doorvoering van deze opentop praktische gedachte van den professor, waarbij God de Heere buiten spel gelaten wordt en Zijn recht op leven en dood niet eenmaal besproken, zou er inderdaad een schoone maatschappij ontstaan. Scholen en inrichtingen voor achterlijke en idiote kinderen behoefden er niet meer te worden gebouwd. Ouden van dagen en gebrekkigen behoefden ons niet meer in den weg te loopen; inplaats van ze te pensioneeren zou men ze heel gemakkelijk per electrischen Vonk, uit den tijd kunnen helpen. Hulpbehoevenden bleven er niet meer over. En krachtens deze selectie zou er een gezond, sterk, veerkrachtig ras, een ideaal geslacht overblijven.

Men ziet dat Nietzsche in onzen tijd op allerlei manier school maakt. Ook deze hoogleeraar in het strafrecht staat onder de bekoring van de Nietzschiaansche gedachte dat medelijden en ontferming slechts ontaarde gevoelens zijn; dat de wereld behoort aan de sterksten en de besten. En wat zou er ook op tegen zijn, wanneer men de Darwinistische gedachte zonder meer doorvoert in onze menschelijke samenleving ?

Zoo keert dan de beschavingsmensch op zijn schreden terug. Straks komt hij weer aan bij het punt van uitgang. Dan wordt de hoogste wijsheid weer, slechts in de termen van deze twintigste eeuw voorgedragen, wat onze Germaansche, Grieksche en Romeinsche voorvaderen al wisten; ja' ook de oude Hunnen gaan wellicht een woordje meespreken. Waren het in de oudheid niet de Spartanen, die de levenswijsheid van Prof. Binding al in practijk brachten, ook zonder dat ze aan strafrecht en psychologie hadden gedaan? Doodden zij misvormde kinderen niet terstond na hun geboorte ?

Inderdaad, een praktisch denkbeeld van dezen Duitscher. Hij wanhoopt niet, zooals Oswald Spengler; en dus schrijft hij geen mistroostige boeken over den ondergang van het Westen. Integendeel, hij ziet kans om een prachtras uit het mengelmoes van dezen tijd tevoorschijn te roepen. Toch geloof ik, dat we zoover nog niet gekomen zijn in onze evolutie, dat wij met oud-Sparta en een Leipziger hoogleeraar in het strafrecht achterlijke en mismaakte kinderen maar om hals zouden gaan brengen. Ons geslacht, gij merkt het al, zit nog vaster aan de oude Christelijke traditie (in dezen met haar beschouwing omtrent leven en dood) dan het zelf wel gelooven wil.

Het zou mogelijk zijn dat er nog eens wie weet, een middel om bijv. idiotie te genezen, gevonden werd, zoo merkte iemand op. Nu, dat is voor mij, en voor ieder.die nog iets van Christelijk geloof en Christelijke moraal overgehouden heeft, wel het allerlaatste en het allerzwakste argument.

Doch wie wil bepalen welk leven waardeloos is ? De rechter ? Maar dan mocht de psychiater er ook wel bij te pas komen. En daarna moest men een raad van paedagogen hooren gaan. En dan had men nog geen vaststaand oordeel. Wie ziet er in de toekomst ? Kent de historie geen mismaakte

en misvormde menschen, die van de grootste beteekenis voor hun tijd en voor de komende geslachten zijn geweest? Hangt het hart van een moeder vaak niet het meest aan dat kind, waarop de wereld met deernis nederziet ? En vervult het op die wijze nog niet een plaats in het leven ?

In het eind, wie schenkt het leven ? Wie heeft alleen het recht het leven te nemen ? Is dat niet de Schepper van hemel en aarde ? De Souverein der souvereinen ?

Plaats den mensch op den troon, geef hem onbeperkte souvereiniteit, laat hem vrij om alle banden en touwen van zich te werpen. En dan komt gij eindelijk uit in het oude Sparta.

In vele kringen, niet slechts van het ongeloof en den werelddienst, werd het mode af te gaan op traditie en conventie. Wat frisscher lucht konden we ook wel gebruiken. Maar de ramen openzetten en het huis radicaalweg, tot den grond toe, afbreken, dat zijn er twee. Zeker, we moeten op onze schreden terugkeeren. Maar niet, zoodat wij uitkomen in oud-Griekenland. Neen, naar Jeruzalem moet ons geslacht.

De profeten en apostelen, als afgezanten des Heeren, hebben ons voor geloof en leven, voor ons persoonlijk en ons gemeenschapsleven wat te zeggen. Bovenal Hij, van wien al de profeten en apostelen gesproken hebben. Jezus Christus, de Zoon des levenden Gods. En dus: Tot de wet en tot de getuigenis!

Amsterdam. H. Bakker.

OVER DE KERKELIJKE KWESTIE.

Weg met de dubbelzinnigheid !

„Weg met de willekeur" is de eerste, „Weg met de dubbelzinnigheid en dubbelhartigheid" is de tweede reorganisatieeisch, die we stellen.

We willen waarheid en waarachtigheid-

De bestaande organisatie is door en door onwaar en onwaarachtig.

Ge zegt: zoo'a zware beschuldiging dient dan wel te worden bewezen!

. Welnu, hier is het bewijs. En als iemand hieromtrent ons van dwaling kan overtuigen, dan hooren we hem gaarne aan.

Of is het niet een ergerlijke dubbelzinnigheid, wanneer art. 11 van het Algemeen reglement aan de kerkelijke besturen voorschrijft als hun eerste plicht iets, waarvan de bijzondere reglementen de volvoering onmogelijk maken?

Immers in genoemd artikel leest ge: „De zorg voor de belangen, zoo van de Christelijke Kerk in het algemeen, als van de Hervormde in het bijzonder, de handhaving har er leer enz. moet steeds het hoofddoel zijn van allen, die in onderscheidene betrekkingen met het kerkelijk bestuur belast zijn".

De bijzondere reglementen echter maken deze handhaving tot een onmogelijkheid, waar ze het bepalen van 't geen wezen, beginsel, geest en hoofdzaak is der leer aan het persoonlijk goeddunken van leeraars en belijders overlaten.

Is het te veel gezegd, als ik verklaar, dat zoo iets niet alleen ieder waarachtig christen, maar reeds ieder eerlijk mensch tegen de borst moet stuiten en daarom met den eisch : „weg met die dubbelzinnigheid", alle eerlijke menschen van welke richting ook, moeten instemmen.

Leerhandhaving en leervrijheid kunnen niet samengaan.

Door zoo'n tegenstrijdigheid kan ook niemand worden bevredigd.

Immers zij, die leervrijheid willen, krijgen zoo Wel praktisch hun zin, maar ze zitten toch altijd met art. 11 A. R. in hun maag.1)

Ja, niet alleen hun maag, ook hun geweten moet erdoor worden bezwaard.

Zij, die leerhandhaving willen, kunnen zich gewis op dat artikel beroepen om theoretisch hun recht te bewijzen. Bij de feitelijk bestaande leervrijheid dient het echter praktisch slechts om hen met een kluitje in 't riet te sturen.

Dat is toch geen geoorloofde toestand.

Dat is een onwaardig hinken op twee gedachten.

Was het nu nog zoo, dat de strakke leerhandhaving van art. 11 A. R. door de bij zon dere reglementen zoo getemperd werd, dat bij de geestelijke differentieering, waar o.a. Dr. Kuyper, Mr. Lohman, Prof. H. Visscher ons gedurig op wijzen, er in de universeele hervormde kerk van Nederland niet de engheid der eensoortigheid was, maar ruimte voor verschillende soorten van belijders van den ééne Christus der Schrift, dan zou men hier wellicht een rechtmatig streven kunnen eeren.

Door dezen toestand wordt echter niet slechts aan een christelijke verscheidenheid in één huis ruimte verschaft, maar

1) Zie maar in het Kerkelijk Wetboek van Douwea en Feith de toelichting van dit artikel.

wordt de kerk gemaakt tot een huis, tegen zichzelf verdeeld, waarin belijdenis en loochening van den Christus der Schriften zijn saamgeketend.

Deze onvrije samensnoering van het tegenstrijdige, dat is de feitelijke beteekenis van de praktische „leervrijheid" door het dwangbuis der bestaande organisatie in het aanzijn geroepen en gehouden

Wanneer dan de leerhandhaving van het A. R. en de leervrijheid der bijz. regl. niet samengaan, bedoelen we dan met ons reorganisatiestreven, dat er tusschen die twee moet worden gekozen ?

We zouden dit kunnen zeggen, als we met prof. H. Visscher in Tijd rijft (b.v. blz. 44) alleen streden voor subjectieve waarachtigheid en niet tevens voor objectieve waarheid.

Dan kunnen we zeggen: er moet gekozen, dat is eisch van waarachtigheid.

Echter Iaat bij zoo'n keuze (of ook bij een Utrechts modus vivendi) de waarachtigheid gebaat zijn, terecht hebben o.a. ook prof. Aalders en Ds. Knap (door ^Iz. bestreden) gevoeld, dat hierbij de objectieve, absolute, normatieve waarheid in het gedrang komt. Ook was „de confessoineele koek", die volgens prof. V. (blz. 45) Ds. van Grieken verkocht, zij het „in een papier uit den winkel van den Gereformeerden Bond", nog zoo kwaad niet.

Wie hier alleen let op subjectieve waarachtigheid en niet ook op de objectieve, absolute waarheid, blijft met de liberalen en libertijnen aller tijden hangen in het relatieve. En hij maakt het dan niet beter maar erger wanneer hij, als het pas geeft, weer dit relatieve verabsoluteert en gelijk Kuyper volgens Lohman ten overstaan der groote menigte zijn partij met het aureool der onfeilbaarheid kroont.

Natuurlijk zouden we nooit kunnen begeeren, dat werd gekozen en doorgetrokken in eenige modus vivendi de lijn der bijzondere reglementen, want dat zóu beteekenen aan den leugen der Christusloochening volle vrijheid geven naast de waarheid der Christusbelijdenis en daarmee onze kerk niet alleen van haar christelijk karakter maar zelfs van haar karakter als kerk berooven.

Zullen we dan lciezen en doortrekken de lijn van art. 11 A. E. en leerhandhaving zoeken zonder meer ?

Maar gewis de kerkleer is, als 't wel is, vertolking van Gods Woord, ze is echter niet Gods Woord zelf. Gods Woord is de Waarheid (Joh. 17 : 17), onze kerkleer is inzicht in de Waarheid.

Terecht zegt Prof. Visscher (Tijd rijpt blz. 38 en 40): „Christus is de (absolute) Waarheid, maar er is nog nooit een kind Gods geweest, dat een absolute kennis van dien Christus had." „De erkenning van de absoluutheid der waarheid sluit niet uit de waardeering onzer kennis als relatief."

Hieruit volgt echter, en we meenen, dat Prof. Visscher en de Ger. Bond ons dat zullen moeten toegeven, (zelfs al deed het _blz. 26 genoemde souvereine volk dit niet), dat we dan ook. niet kunnen doortrekken de lijn van art 11, handhaving der leer zoo zonder meer. Dit is juist onze grief tegen de Kuyperiaansche doleantie, dat ze al te reglementair wandelt in den -weg van ons Alg. Reglement. Gelijk toch het doortrekken van de lijn der bijz. regl. ons brengt op den weg van relativisme, indefferentisme, sadduceïsme, brengt doortrekken van de lijn van art. 11 A. R. ons onvermijdelijk op de lijn van separatisme, particularisme, farizeïsme, waarbij zich niet openbaart de scheiding tusschen Christusbelijdenis en Christusloochening; maar de verscheidenheid onder Christusbelijders zich tot valsche scheiding verscherpt en het lichaam van Christus wordt verscheurd (1 Cor. 1 : 10—13).

Wanneer ons kennen, leeren en belijden niet absoluut, maar betrekkelijk is, kan en mag dit ook alleen gehandhaafd in zijne betrekking tot de absolute waarheid, den Christus, het Woord. De kerkleer mag dan nooit, gelijk Kuyper, de doleantie voorbereidende deed, (en prof. V. nu doet ?) zoo zonder meer, als een grootheid op zichzelf, worden los gemaakt van en gelijk gesteld met het Woord, maar ze moet gehandhaafd met recht van beroep op Gods Woord en op de uitspraak van wettige kerkelijke vergaderingen. Zoo moet art. 11 A. R. gewijzigd.

Dan Wordt het gezag, waarover art. 11 A. R. opkomt recht gezag, waar het is gegrond in het Woord, in den Christus der Schrift, het Hoofd der Kerk. En de vrijheid, waarvoor de bijz. reglementen opkomen wordt zoo rechte, protestantsche vrijheid, die niet revolutionair alle gezag verwerpt, maar slechts Vrijwillig dat gezag gehoorzamen kan, dat zich als van God afdalend aandient en wettigt met ver.

wijzing naar Zijn Woord.

Zoo wordt de Bijbel, wiens plaats op den kansel in 't midden onzer kerkgebouwen het wezen onzer kerk aangeeft, ook gesteld in het midden onzer kerkinrichting Dit openbaart haar karakter als christ elijke kerk d.i. een kerk, die niet slechts een (subjectieve) Christelijke belijdenis heeft maar die (subjectief) belijdt den (objectieven) Christus der Schrift, Die haar heeft en haar niet slechts regeerde, maar nog regeert door Zijn Woord en Geest.

Wie beroep op het Woord niet wil, zegt daarmee, dat hij den Christus der Schriften niet wil. Die behoort in een kerk die den bijbel als het gezaghebbende boek op haar kansel heeft, niet thuis, maar in een godsdienstig genootschap met voor elk wat wils, dat, naar Bakels eisch, eerlijk den bijbel van zijn spreektribune heeft Verwijderd, opdat Gods Woord het vrije menschenwoord en de vrije menschengedachte niet hindere.

Daarom: het dubbelhartig wankelen onzer kerk tusschen Christus belijdende kerk en godsdienstig genootschap hebbe uit! Geluisterd naar den eisch van Bakels of die der reorganisatie! En de bijbel, die nog op haar kansels ligt stelt reeds den eisch der reorganisatie.

Ze schrijve dan in haar grondwet: handhaving der leer met recht van beroep op Gods Woord, handhaving der Christusbelijdenis met beroep o>p het Christusgetuigenis (Joh. 5: : 38)

Daarin openbare ze zich als Christelijke Kerk; ook als gereformeerde Kerk, die zich naar Christus en zijn Woord geconformeerd heeft en conformeert. Als het volk, dat uit de Waarheid is en daarom, brekend met Pilatus' dubbelhartigheid, de stem van Hem, die de Waarheid is, hoort (Joh. 18 : 37). Als de kudde der schapen, die de stem van den goeden Herder willen' volgen (Joh. 19 : 25—28).

Allen; die de dubbelzinnigheid haten en de Waarheid en de waarachtigheid liefhebben, hebben daarom de handen ineen te slaan tot verwerkelijking der reorganisatie.

J. Ch. K.

CORRIGENDA.

In een vorig artikel stond: Gereformeerd „wezenlijk christelijk -van alle reformeering gezuiverd en te zuiveren" — lees: Gereformeerd (Hervormd) „wezenlijk christelijk van alle dfeformeering (misvorming) gezuiverd en te zuiveren".

VRAGENBUS.

„Ons begin zij in de zonde," enz.

Onlangs deelden wij iets mede van een voorganger, die het recht mooi maakte in het oog van sommigen door zijn prediking te openen met het votum:

„Ons begin zij in de zonde, onze voortgang in de ongerechtigheid en ons einde in den dood".

Nu ontvingen wij een schrijven van iemand, die meent uit het medegedeelde dien. spreker wel te kennen, en die nu ook verder meent het voor hem te moeten opnemen.

De geachte inzender dan schrijft :

„Onze voorganger is niet gewoon, zooals de predikanten, een votum uit te spreken aan het begin zijner rede, maar hij opent de samenkomst der gemeente met een kort gebed, hetwelk ongeveer aldus luidt: „Ons begin is (niet zijl) in de zonde, onze voortgang in de ongerechtigheid en ons einde in den dood. Ontdek Gij dan, Heere, onze oogen door Uwen Heiligen Geest, opdat wij recht onze ellende kennen mogen en verlossing mogen zoeken bij het kruis van Golgotha. Dan zou het waarlijk worden een beginnen in Uwen Naam, een voortzetten in den Heere Jezus Christus en een eindigen in den Heiligen Geest."

Inzender meent dit tot verbetering van hetgeen ons bericht werd te moeten inbrengen.

Antwoord. Dit maakt de zaak wel eenigszins anders, maar toch is ook tegen deze wijze van de godsdienstoefening te openen een menigte bezwaren in te brengen

Men kan aan dit votum (Want het korte gebed of de wensch, waarmede de predikant de godsdienstoefening opent, heet een „votum" en dus ook dit is wel degelijk een votum).... men kan aan dit votum zien, hoe eigenwijs het is voor iemand, die in een bijbeloefening voorgaat, om te meenen: ik kan wel van den regel afwijken, dien anderen plegen te volgen en ik kan wel een eigen votum verzinnen. Zoo iemand meent dan het beter te doen dan die anderen, maar in waarheid maakt hij het veel slechter.

Om daarvan iets te noemen: als deze voorganger spreekt over ons begin, onze voortgang en ons einde, bedoelt hij daarmede blijkbaar niet het begin, de voortgang en het einde van de godsdienstoefening, want daarbij zou niet passen: ons einde is