36e JAARGANG. OCT. 1923—OCT. 1924

No. 1828

DONDERDAG 18 OCTOBER 1923

Os Kerfe

Onder redactie van het Comité ter verspreiding der beginselen van de Confessioneele Vereeniging

Ds. C. A. LINGBEEK te Reitsum (Eindredacteur); Ds. H. BAKKER te Amsterdam; Ds. J. W. GROOT ENZERINK te Leiden; Dr. Th. L. HAITJEMA te Apeldoorn; Dr. P. J. KROMSIGT te Amsterdam; Dr. J. Ch. KROMSIGT te Oostwold; Dr. H. SCHOKKING te 's-Gravenhage;

Ds. A. B. TE WINKEL te 's-Gravenhage.

:: Dit blad verschijnt wekelijks. "

Alles wat de redactie aangaat en de boeken ter recensie zende men aan Ds. C. A. LINGBEEK te Reitsum, en alle berichten omtrent „Kerknieuws" aan DÏ1 J. JELLEMA te Wageaingen. Voor advertentiën en alles wat de administratie betreft wende men zich tot de Uitgevers.

Uitgevers: H. VEENMAN & ZONEN

wageningen POSTREKENING 12940 TELEFOON 184

Abonnementsprijs f 5.— per jaar. Afzonderlijke nummers 10 cents. Prijs der advertentiën: Van 1—10 regels f2—, elke regel meer 20 cents. Boekannonces lt> cents per regel. Bewijsnummers a 10 cents. Abonnementen worden bij ieder nummer aangenomen, doch kunnen alléén eindigen bij het einde van den jaargang, September van ieder jaar.

INHOUD: Eon ding is noodig - Mo deri..-' heikeozittgfin. -— Scheiding van -1 en Staat. — Het Synodaal besluit omtrent de opheffing der tweede predikantsplaats te Dokkum. -— Perskroniek. — Vragenbus. — Ingezonden. — Confessioneele Vereeniging. — Leestafel. ■—Kerk en School. — Advertentiën.

ÉÉN DING IS NOODIG.

En Jezus antwoordende, zeide tot haar: Martha, Martha, gij bekommert en ontrust u over vele dingen.

Maar één ding is noodig', doch Maria heeft het goede deel uitgekozen, hetwelk van haar niet zal weggenomen worden.

Lucas 10 : 41 en 42.

In Bethanië woonde een huisgezin, waar de Heere Jezus gaarne Zijn intrek nam en

waar Hij met liefde ontvangen werd; Martha en Maria zijn de beide zusters, die de Heere Jezus evenals haren broeder Lazarus liefhieft. (Joh. 11 : 5).

En nu lezen wij in de verzen, voorafgaand aan de hierboven neergeschrevene, dat Maria aan de voeten van Jezus zat

en Zyn woord hoorde, doch dat Martha zeer bezig was met veel dienena.

Er is tusschen deze twee zusters een eigenaardig verschil.

Niet dit verschil, dat Maria een discipelin des Heeren was en dat Martha een wereldsche vrouw zou geweest zijn. Zoo stelt men het wel dikwerf voor. Dan zegt men. Martha, die zich bekommert en verontrust over vele dingen, is de vrouw, die alleen bezig is met aardsche en stoffelijke belangen, doch het ééne noodige, de zaligheid harer ziel, verwaarloost. En Maria is de geloovige vrouw, die de nabijheid des Heeren zoekt en begeert.

Zulk een voorstelling is onjuist.

Het is waar, dat Maria een geloovige vrouw was, een discipelin van Jezus, maar Martha was het ook. Ook haar hart is aan den Heere Jezus verbonden. Neen, zij is geen wereldsche vrouw, die het zoekt in de dingen van pronk en praal. Wij lezen van haar, dat zij, Martha, den Heere Jezus ontving in haar huis. Zij schaamde zich daarvoor niet. Zij rekende het zich veeleer een eere.

Maria en Martha, zij beiden, vonden in Jezus het leven der ziele. Maar de kinderen Gods zijn niet allen gelijk. Ook als de harten vernieuwd zijn, blijft toch het verschil in aanleg en karakter. En al zijn ze door éénen Geest wedergeboren, ieder hart heeft zijn eigen strijd en zijn eigen

zwakke zijde.

Zoo zien we in Martha de bedrijvige van geest, maar in Maria de stille en ingetogene vrouw. Martha, vol ijver om te toonen, hoe lief zij den Heere Jezus wel heeft. Maria, aan de voeten des Heeren neder zittend en stil luisterend naar de woorden, die van Jezus' lippen komen. Daar hebt ge het verschil.

Maar nu mag Martha niet zeggen: Omdat Maria niet doet, gelijk ik doe, daarom is zij geen discipelin van Jezus. En Maria mag evenmin zeggen: Omdat Martha niet is, zooals ik ben, daarom behoort zij niet tot de gekenden des Heeren.

Wei wij si d( Heere Jezus op een ernstig aar, ja u, een af keurenswaar digen trek in Mavtha's gedrag. Het is niet dit, dat Martha druk bezig zou zijn met vele dingen en om den Heere Jezus zich niet bekommerde. O neen, want het was juist liefde tot Jezus, welke haar zoo bezig deed zijn met veel dienens. Zij had er het harte nu eens op gezet, om een luisterrijken maaltijd klaar te hebben voor den gast, wiens komst haar zoozeer verblijdde. Men zou het nu eens moeten zien, hoeveel zij

voor Jezus over had. Er is nog zooveel te doen. Waarom helpt dan haar zuster Maria haar niet ? En als deze dat zelf niet beseft, voelt de Heere dan ook niet, dat Maria den tijd beter kan besteden dan door thans ledig neer te zitten?

Doch dan komt de Heere Jezus met die ernstige waarschuwing: „Martha, Martha, gij bekommert en verontrust u over vele

dingen". Dingen, die zeker in nauw verband staan met den gast, dien zij in haar huis ontving, maar zij vergeet, dat de Heere niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen.

Martha wil het eens buitengewoon goed

maken voor Jezus. Doch Jezus wil het buitengewoon goed maken voor Martha.

Martha vertrouwt wel veel op hare liefde tot Jezus en spreidt die ten toon, maar zij zoekt haar rust en haar troost niet enkel en alleen in de liefde van Jezus voor zondaars en zondaressen, ge'ijk ook zij er eene was.

Deze waarschuwing des Heeren mogen

wij wel nimmer vergeten. Er zijn er, die zeker den Heere Jezus liefhebben, maar die te veel bezig zijn met allerlei dingen ten behoeve van het Koninkrijk Gods. Het gevaar dreigt, dat het Christelijke de plaats inneemt van Christup. Dat het gezocht wordt in vele dingen, op zichzelf nuttig en goed, maar dat het niet gezocht wordt in dat ééne, waarin het alleen te vinden is, in Christus en Zijn Middelaarsarbeid.

Eén ding is noodig.

Heeft de Heere Jezus daarmede op het oog de redding der ziel ? Als wij onzen tekst goed lezen, dan begrijpen we, dat de Heere niet bedoelde: „Martha, uw ziel moet eerst gered zijn", want immers Martha was reeds een oprechte en levendgemaakte discipelin van den Heere Jezus. Met dit ééne noodige bedoelt de Heere dan ook iets meer nog. Martha overschreed de grenzen van den arbeid, die uit liefde voor Jezus mag worden verricht, omdat, zij de versterking van haar eigen zieleleven uit het oog verloor. Zij had allereerst noodig den wasdom in de genade. Wel was zij bezig met hare liefde tot Jezus, doch zij vertoefde niet bij Jezus' liefde tot haar. En zulks leidt tot geestelijken hoogmoed. Ook tot een veroordeelen van den naaste, die niet precies hetzelfde doet.

Martha was geestelijk rijk en daarom ging ze op in haar veel dienen. Maria was geestelijk arm en daarom dorstte hare ziel naar de woorden des levens, door Jezus gesproken.

Noodig is voor eiken geloovige, dat hij dagelijks in Christus zijn gerechtigheid zoekt en dat hij wast in de kennis van zijn Heere en Zaligmaker Jezus Christus.

Tot medearbeiders aan de komst van het Koninkrijk Gods roept de Heere de zijnen. Maar wie in die „vele dingen" opgaat en zich niet bekommert over den toestand zijner ziele, verliest het ééne noodige uit het oog. Het is niet genoeg éénmaal geproefd te hebben, dat de Heere goedertieren is. De H. Schrift wijst er ernstig op, dat er niemand is, die zonder heiligmaking God zien zal en de Heere wil, dat we niet door vele dingen, maar door een nauwe gemeenschap met Christus verzekerd zullen worden van onze verkiezing ten eeuwigen leven.

Eén ding is noodig. Dat de dorst der ziele gelaafd worde aan de bron des levenden waters en dat het heilgeheim van

Gods verborgen omgang worde gekend.

Wie dat ééne noodige verwaarloost, komt te eeniger tijd tot de ontdekking, dat het donker is in zijn ziel, en donker op zijn weg, zoodat hij niet weet, waarheen hij gaat.

Wie dat ééne noodige zoekt, die leert zich verdiepen in de onpeilbare zee van Gods wondere zondaarsliefde en van Christus' rijke ontferming voor verlorenen. Die

wordt niet geestelijk hoogmoedig, maar integendeel steeds armer en onwaardiger in eigen oogen, steeds afhankelijker van des Heeren bewarende trouw, maar ook steeds meer steunend en leunend op de belofte des Heeren voor zijn arme en ellendige volk.

Heerlijk, zich zoo geborgen te mogen weten onder de vleugelen van den Middelaar en zich gedragen te weten door de vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog!

Dit ééne noodige is het goede deel!

Het was Maria's verlangen, om te vernemen, hoe daar bij God is een overvloeiende fontein van genade voor het arme en verlorene in zichzelf. Want zij gevoelde juist haar liefdeloosheid en haar diep bederf. Maria's vreugde was het, te beluisteren hoe daar voor het weggedrevene en afgedoolde nog zaligheid is en eeuwig leven, omdat God getrouw is en omdat Hij in dengene, die in zichzelf geen goed ontdekt, Zijne genade verheerlijkt.

De wereld noemt het goede deel, als er rijkdommen zijn verkregen en als gij voorspoed hebt in uw bedrijf en in uw zaak. Of wanneer de menschen u prijzen en uw naam op veler lippen zweeft.

Maar het goede deel, door Maria ge-

; kozen, is neer te zitten aan Jezus' voeten

en te drinken met volle teugen uit dien oceaan der goddelijke ontferming, welke Christus haar predikt.

Dan schaadt het niet, als ge bij de menschen niet geteld, misschien wel door de wereld bespot wordt. Het goede deel is dan de blijdschap in Jezus, als den rotssteen des heils. En ook in cïagen van smart is er dan troost en sterkte; ook in tijden in zelf veroordeeling is er bemoediging en verkwikking; ook bij het naderen van den dood is er goede hope, want de Bewaarder Israëls fluistert: „Ik ben met u, om u te behouden".

Welk een heerlijk getuigenis, dat Maria het goede deel heeft uitgekozen! En welk een rijke belofte, dat dit niet van baar zal weggenomen worden.

Deze belofte wijst op bestrijding, op

vijanden die aanvechten, en die wel zullen trachten dat goede deel weg te nemen, maar het niet zullen kunnen.

Hoe liefderijk zorgt de Heere voor de zijnen! Eer zij roepen, heeft Hij reeds geantwoord!

Wil de Heere zeggen, dat Maria zich om die vijanden niet meer heeft te bekommeren? O neen, het bedoelt veeleer dat ze steeds op hare hoede zal zijn. Want de vijand doet zijn best. De bestrijder zit niet stil. De aanklager der broederen rust nooit. Hij kan het harte wel vrees aanjagen, maar Hij kan niet verderven. Dat laat de Heere niet toe, Die tot Maria gezegd heeft, dat het goede deel niet van

haar weggenomen zal worden.

Dat heeft de Heere aan Maria gezegd en aan heel Zijne Kerk.

Die belofte sterkt in den strijd. Ze mag niet traag noch zorgeloos maken, maar moet het wapen zijn, waarmede de vijand wordt afgeweerd.

Ziende op die belofte, mag het betuigd: „Neen, booze, gij zult het niet winnen! God zal Zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig Zijn Verbond gedenken!"

Als dit leeft in de ziel, o wat zijn Gods kinderen dan rijk! Wat is hun hope dan welgegrond en vast! Hoe ligt dan hun anker onwrikbaar in den grond van Gods eeuwige trouw!

En door deze belofte wil de Heere telkens weer, als het donker wordt in uw ziel, het licht maken, zoodat ge u verblijden moogt.

Zaligheid is het, als arme zondaar aan Jezus' voeten neder te zitten!

Zaligheid ook, Hem als Middelaar en Borg voor eigen harte te mogen omhelzen door het geloof!

Zaligheid bovenal, eenmaal de kroon des levens te mogen ontvangen uit de hand van Hem, Die Zijn volk in de heerlijkheid leidt!

W. J. J.

MODERNE LIEFKOOZINGEN.

Wanneer men tegenwoordig Moderne bladen in handen krijgt, dan ziet men daarin telkens een dringend, ja bijkans smeekend beroep gedaan op de hulp der Ethische broederen.

Tegenover ons.

Bijvoorbeeld:

Onlangs schreven wij een stukje over wat Prof. Obbink had genoemd „vriendelijkheid tegenover Paganisten" en waaronder Z. H. G. had verstaan: het afstaan van Kerkgebouwen door rechtzinnige Kerkeraden of Kerkvoogdijen, aan Modernen, voor hunne eerediensten.

Wij merkten naar aanleiding daarvan op, dat de II. S. ons wel beval vriendelijkheid tegenover alle menschen, dus ook tegenover hen, die Professor Obbink had betiteld als Paganisten, maar dat wij nergens in de Schrift hadden gelezen een bevel om vriendelijk te zijn tegenover alle richtingen en om haren aanhangers gelegenheid te geven vrijelijk hunne leeringen te verkondigen in Christus' Kerk.

Daarover komt nu het Moderne blad „De hervorming" uit zijn hoek; het vestigt er dringend de aandacht op van de Ethischen en het bezweert hen toch te letten op het gevaar, dat ook hen bedreigt. Van onzen kant.

Natuurlijk doet het blad zulks niet uit bezorgdheid voor die Ethische broederen. Maar de Modernen, die zoo langen tijd heerschten in onze Kerk; die zelfsbijkang