zou een min of meer Wederdoopersche of Kwakerachtige vergadering zijn.

Maar een Gereformeerde of Hervormde vergadering der kerk is zulk eene vergadering, waarvan de leden voor zichzelf ieder afzonderlijk, maar ook voor hen allen te zamen, het gezag van Gods Woord bereid zijn te erkennen.

Daarom denken wij er ook niet aan, om zulke kerkelijke vergaderingen te begeeren, waarvan de leden aan niets gebonden zouden zijn, maar vrij naar eigen inzichten hadden te beslissen. Wat had de Christelijke Kerk met een vergadering van zulke practische Godverzakers van noode ?

Neen, wij begeeren allen zulke vergaderingen van ambtsdragers, die bijeenkomen en beraadslagen op den alouden grondslag van de Kerk, dat is op dien van het Woord des Heeren.

Met het bovenstaande vervalt nu ook het laatste bezwaar, door den schrijver in de N. R. C. geopperd, dat de Heilige Geest de leden der vergadering in verschillende

richtingen zou Kunnen ïeicien en udi neu mystieke getuigenis zich in twee of drie of meer klanken zou kunnen splitsen.

Als de „ongeletterde ouderling", van wien de Rotterdamsche schrijver met zooveel bezorgdheid gewaagt en de vrijzinnige predikant, dien hij in alles voortreffelijker acht dan zijn ambtgenooten, tot zelfs in zijn „opleiding" toe (hoewel hij inderdaad geheel dezelfde opleiding ontving); als een Dr. Niemeijer en een Dr. Kromsigt en een Ds. van Grieken ieder bij eigen licht wilden en mochten wandelen en handelen; of indien zij zich zouden mogen beroepen op een getuigenis van den Heiligen Geest,

dat hen echter vrij zou laten om uet gezag van Gods Woord te verwerpen en waarvan zij dus zelf zouden zijn gedwongen te erkennen, dat het het tegenovergestelde was van dat getuigenis van den Heiligen Geest, waarvan de Gereformeerde belijdenis spreekt in haar vijfde artikel.... dan, ja dan zou het mogelijk zijn dat een Dr. Niemeijer of een Dr. Kromsigt voor den dag kwam met leeringen, die de fondamenten van het Christendom uit elkaar rukten; b.v. dat Jezus Christus niet waarachtig en eeuwig God was of dat Hij niet waarlijk lichamelijk uit de dooden was opgestaan ten derden dage, of dergelijke kapitale dwalingen meer.

Zoo iets zou mogelijk zijn, als de vergadering niet gebonden was aan het Woord des Heeren.

Maar bij gebondenheid aan het Woord zou zoo iets niet mogelijk zijn, want zelfs geen in de moderne critiek opgeleide predikant zou durven beweren, dat de Heilige

, T I 1 J.

Geest hem getuigenis had gegeven, aai- neo Bijbelwoord uit God was, en dat dat Bijbelwoord hem geleerd had om de Christelijke geloofswaarheden te verwerpen.

Maar zoo vraagt nu misschien een lezer, gesteld nu: er waren toch onder onze ambtsdragers zulken, die de geopenbaarde zaligmakende waarheid verwierpen, en gesteld : zulken zouden dan aan een kerkelijke vergadering geroepen worden deel te nemen, wat zou er dan geschieden ?

Wij antwoorden: indien het weer mocht komen tot vergaderingen der kerk op den grondslag van het Woord des Heeren, dan zou de uitkomst tweeërlei zijn.

Voor velen dwalenden zouden die vergaderingen terechtbrengend kunnen zijn.

Aan hen zou kunnen vervuia woruen »i« geschreven staat: „Hij zond Zijn Woord en genas hen." En dat zou ook ongetwijfeld het geval zijn. Want het Woord keert nooit ledig weer.

Wat betreft degenen, die in hardnekkige dwaling en ongeloof volhardden, voor hen zou het Woord Gods van dezelfde uitwerking zijn, als het zout is op de slak. Zij zouden er onder wegkrimpen en vergaan.

Wanneer eenmaal de Kerk openlijk terugkeert tot het Woord des Heeren, dan is het, ook zonder uitbanning, met het Moderne ongeloof binnen hare muren van zelf gedaan.

Wat wij hartelijk van God begeeren.

C. A. L.

DE FRIESCHE CLASSIS FRANEKER.

Onlangs schreven wij erover hoe het stond geschapen in de Friesche Classis

° 1 . HIT. 1 _T _ . ,

Heeren veen, waar ae moaernen ue meui.derheid haalden.

Echter zou door Heerenveen alléén Friesland niet zijn omgegaan. Immers, deze Provincie heeft vijf Classen, waarvan twee, te weten Dokkum en Sneek, overwegend orthodox zijn, terwijl Leeuwarden overwegend Vrijzinnig is. Wanneer nu alleen Heerenveen zich bij Leeuwarden had geschaard, zou de vijfde Classis, n.1.

Franeker, de schaal nog naar de orthodoxe zijde hebben doen overhellen.

Echter, ook Franeker stemde dit jaar weer links.

Hoe dat kwam?

Sinds vele jaren was er in de Classis Franeker een nagenoeg vaste rechtzinnige meerderheid.

Voor enkele jaren echter werd besloten den voor maligen Noord Hollandschen ring Vlieland-Terschelling, die tot dusverre altijd had behoord bij de Classis Alkmaar, te voegen bij de Classis-Franeker.

Eigenlijk gebeurde daarmee iets onregelmatigs, want Vlieland en Terschelling behooren bij de provincie Noord Holland en tot dusverre waren de kerkelijke grenzen der provinciën altoos saamgevallen met de Staatkundige. De predikanten van die eilanden kunnen dan ook, zelfs nu nog, géén lid worden van de Friesche Weduwenbeurs, want zij zijn geen Friesche predikanten.

Nochtans werden Vlieland en Terschellings gemeenten gevoegd bij de Friesche Classis Franeker. En dat wel om deze reden,

(die inderdaad van belang was) dat die eilanden een veel betere stoomboot-verbinding hebben met Friesland dan met Noord-Holland.

Zoo kwam dus die ring Vlieland-Terschelling bij Franeker.

Maar of men dat nu voorzien en bedoeld heeft of niet, dat gaf aan de Vrijzinnigen in onze Kerk een zeer belangrijk voordeel.

Want of de Classis Allernaar die eilandengemeenten al verloor, dat veranderde, daar in Alkmaar in de partijverhoudingen niets.

Alkmaar was Vrijzinnig en bleef Vrijzinnig.

Maar in de orthodoxe Classis Franeker

werd, door de aangebrachte toevoeging, de Vrijzinnige minderheid aanmerkelijk

versterkt. Immers, de Orthodoxen konden van die eilanden niet meer dan twee stemmen verwachten; de Vrijzinnigen echter wel vijf.

Het begon dus in Franeker al te kenteren.

Toen, voor twee jaren, kwam het op de Classicale vergadering tot een ommekeer.

Eigenlijk nog bij verrassing, want niemand had het verwacht.

Onderscheidene orthodoxe broeders, waaronder twee predikanten, waren dien dag niet ter Classicale vergadering verschenen.

Als nu allen bijeen waren, iswam net tot een tellen der neuzen.

"En rlaar on eens. wat aroote op¬

schudding ! Want niet alleen de Orthodoxen,

maar ook réeds de Vrijzinnigen hadden liet bemerkt: zoo waar! het staat van daag zóó, zóó, wie dé meerderheid zal halen.

Plotseling waren nu eenige Vrijzinnigen uit de vergadering verdwenen. Er op uitgegaan om hulp te zoeken. Er warenimmers nog een paar Vrijzinnige ouderlingen, die niet veraf woonden, weggebleven. Als die

nu opgehaald werden, wie weet: ae vrijzinnigen werden baas.

Die toeleg gelukte.

En voor het eerst, na jaren, werden in het Classicaal Bestuur van Franeker, Moderne leden gekozen.

Zoo ging het voor twee jaar.

Een jaar nu geleden waS de uitslag weer even dezelfde.

Moedwillig weggebleven was nu van orthodoxe zijde wel niemand, maar van die zijde waren, b.v. door het vertrek van den nredikant van Welsriin, vacaturen

ontstaan, die nog niet konden vervuld worden. En als een gemeente vacant is, komt natuurlijk haar predikant ook niet ter Classicale vergadering.

Zoo behaalden dan de Vrijzinnigen voor de tweede maal de zege.

En nu, in dit jaar, ging het weer niet anders.

De orthodoxe predikant van Lollum stierf.

Midlum had een orthodoxen predikant heroenen. maar. om een informaliteit bij

het beroepingswerk, had het Classicaal Bestuur van Franeker het beroep eerst niet goedgekeurd en kon de beroepene dus eerst na de Classicale vergadering zijn bediening aanvaarden.

En zoo verkregen de Vrijzinnigen voor de derde maal de meerderheid; zij het ook slechts van één stem.

En zoo ging Friesland om.

En ging Dr. Niemeijer naar de Synode.

Niet dus doordat werkelijk in den toestand der gemeenten in Friesland eenige verandering kwam.

Maar door wat menschen plegen te noemen: een samenloop van omstandig¬

heden.

Waarbij zeer zeker kwam, dat ook in deze Classis, de Modernen over het geheel beter op hun Qui vive? zijn geweest dan de Rechtzinnigen.

Hij geve ons te zwijgen.

Maar Hij geve ons er ook uit te leeren, hoezeer wij, ook voor onze kerk, Zijn zegen van noode hebben.

„Als de Heere de stad niet bewaakt, tevergeefs waakt de Wachter."

DE VRIJMETSELARIJ.

Wij gelooven, dat de Heere regeert. Hij doet het medeloopen; Hij doet het tegenloopen.

Een verschijnsel dat altijd weer de aandacht prikkelt. Geen wonder! Wat is er al niet over de vrijmetselarij geschreven en Verteld! De vreeselijkste dingen zelfs! Sluipmoord, verplichting tot zelfmoord, duiveldienst, zwarte kunst en dergelijke meer. We tasten hier in het duister. Voorzichtigheid zal hoog noodig zijn.

Daarom vestig ik gaarne de aandacht van mijn weetgierige lezers op de brochure van Ds. Schilder, predikant bij de Gereformeerde kerk te Delft, over dit onderwerp, die onder de nommers 5, 6, 7 en 8 verschenen is in „Ons Arsenaal", uitgave van J. B. v. d. Brink en Co., te Zutphen, 85

bladzijden. .Trijs met aangegeven.

Ik heb dit geschrift doorgelezen en den indruk gekregen dat het met bezadigdheid

en studie is samengesteld, voor opgeschroefde verhalen worden we bewaard. Wel is de schrijver erop bedacht om de vrijmetselarij, aan de hand van haar geschriften, zooveel mogelijk uit de donkerheid in het volle daglicht te plaatsen.

Over den oorsprong van dit geheime genootschap zijn allerlei verhalen. Men heeft zelfs aan den tempelbouw door koning Salomo vastgeknoopt. „Maar al deze beweringen berusten op fantasie. Want de

vrijmetselarij als geordende beweging kan haar eerste aanknoopingspunt aanwijzen in de middeleeuwen." Haar eerste begin

wordt gezocht m een organisatie van bouwvakarbeiders, die te Straatsburg de domkerk bouwden. Naderhand verdwijnt dit oorspronkelijk karakter. Ook zij, die met het bouwgilde niemendal te maken hadden, vinden toegang. En zelfs uit zeer hooge kringen (iemand als prins Willem III. van Oranje wordt genoemd) trad men toe. Zoodat, wanneer de eigenlijke bouwgilden ophouden te bestaan, de vrijmetselarij nochtans blijft; en men voortgaat te spreken van meesters, gezellen en leerlingen, „Vrijmetselarij, zoo leert ons de grondwet voor de orde van Vrijmetselaars onder het Groot-Oosten der Nederlanden,

is de uit innerlijken drang geboren geestesrichting, welke zich openbaart in een voortdurend streven naar ontwikkeling van al die eigenschappen van geest en gemoed, die den mensch en de menschheid kunnen opvoeren naar hooger geestelijk en zedelijk peil. Zij vindt hare toepassing in de be¬

oefening van de hoogste levensKunst. Sinds 24 Juni 1717 (Johannesdag) heeft

de loge zich snel uitgebreid. Nu zouden er in Europa een 300.000, maar in Amerika wel millioen zijn. 't Schijnt dat men dit laatste getal wel terugbrengen kan tot een 750.000. Doch wie bezorgt hier een volkomen betrouwbaar overzicht, wanneer de loge het zelf niet doet?

Een vraag die echter van veel meer belang is, is naar welke plaats de vrijmetselarij onder de geestelijke machten in onze wereld streeft. En dan komt haar leer hierop neer, dat men in de loge er een geloof boven geloofsverdeeldheid op na houdt. Geen bepaalde kerk. Geen uitgesproken geloofsovertuiging. Geen dogma zelfs. Het zoeken naar de waarheid is, volgens de beroemde stelling van haar even beroemd lid Lessing, altijd beter dan het hebben van de waarheid. Dogma's zijn uit den booze. Ze bevorderen maar partijzucht en gekibbel. Hierin gaat de loge zelfs zoover dat men er den naam H-nd vermiidt. Immers God, Jehova, Allah

zijn al verwerpelijk omdat ze een bepaalden godsdienst aanduiden. Er zit een reeks van begrippen aan vast, waaruit allicht de strijd ontbrandt. Toch erkent de loge dat er achter het gordijn van de uitwendige verschijnselen een hoogere

maent werkt. Daarom spreekt men van den Opperbouwheer van het Heelal.

Voor 't overige is de m&raal hier van veel meer beteekenis dan de godsdienst. Terwijl wij, Christenen, vooropstellen dat juist uit den vruchtbaren bodem van onzen godsdienst de moraal moet opkomen en gevoed worden, denkt men in de loge dat deze beide grootmachten in het leven des menschen niet veel met elkaar hebben

te maken. „De loge kweekt verdraagzaamheid, betracht rechtvaardigheid, bevordert naastenliefde, zoekt op wat menschen en volkeren vereenigt.. .." zegt haar grondwet. Samenlevingskunst, dat is het

groote doel dat men zien voorstelt.

En dan de kwestie van de inrichting. Onze Heiland kon tot den hoogepriester, zijn rechter, zeggen: „Ik heb vrijuit gesproken tot de wereld.... en in het verI borgen heb Ik niets gesproken" (Johannes

18 : 20). Dit woord kan de loge niet fier en frank overnemen. Zeker, de nevel der geheimzinnigheid trok allengs op in dezen modernen tijd. Allerlei zinnebeelden en ritueele vormen kregen bekendheid. Wij weten waar men vergadert. In Engeland loopt men bij optochten zelfs mee met het vaandel. Niettemin is de loge, ook al om de „profanatie" (buitenstaanders zouden de vormen en de plechtigheden der loge maar kinderachtig en potsierlijk vinden; zij begrijpen het toch niet!), een besloten gezelschap, dat b.v. zijn herkenningsteekenen geheim houdt, zijn ceremoniën onder zich houdt en zijn leden niet bekend maakt. Geen wonder, wanneer de spraakmakende gemeente dan aan het fantaseeren gaat en ook wel allerlei griezeligen onzin weet op te disschen, b.v. dat het zijn leden zou verplichten onder bepaalde omstandigheden een eind aan zijn leven te maken.

Welnu, het gebouw waar men vergadert, heet „loge"; de naam herinnert aan

„lodge , bouwliut. ±iet is een langwerpig vierkant van Oost naar West. J. G. Findel, Geschichte der Freimaurerei, Leipzig 1884 (7e druk 1900), een erkend schrijver in de kringen der loge, aan wien Ds. Schilder heel wat ontleend heeft, vertelt er verder van, dat de loge of tempel liefst aan éen kant licht hebben moet. In het Oosten van den tempel is een podium met 3 treden; daar staat het altaar, en daarnevens de zetels der voornaamste bestuurders. Boven die van den voorzitter soms een vlammende ster of ook een wereldbol, waarachter de ontgaande zon. Het ..tableau" speelt bü

X O ' " X «

de ceremoniën der loge een heelen rol. Dat is „de leestafel der vrijmetselaren". Allerlei figuren, hierop geteekend (granaatappel, wenteltrap, alziend oog, enz.), beelden de wetten van het heelal en van de zedelijke wereldorde af. Wie tot de loge toetreedt, maakt om dat tablaeu 3 symbolische reizen. Aan het einde van de samenkomst vormt men rondom het tableau een kring, de zoogenaamde broederketen, m.a.w. wij vormen een onverbrekelijken band rondom de gansche aarde. Dan vertelt men ons van de 3 X 3 symbolen: I. de 3 groote lichten, bijbel, passer en winkelhaak; II. de 3 kolommen: wijsheid, kracht en schoonheid; III. de 3 kleinodiën: t.ftp.tfinnlaat ruwe steen en kubieke steen.

Voorts de 3 X 3 bij-symbolen: I. de 3 kleine lichten, zon, maan en voorzittermeester; II. de 3 sieraden: vlammende ster mozaïeken vloer en getand rad; III. de 3 werktuigen, hamer, waterpasser en schietlood. Deze zinnebeelden zijn volgens de loge zelf, tenminste in den tegenwoordigén tijd, niet de uitdrukking van een geheime leer en evenmin een ornament zonder meer.

Men moet ze geestelijk vatten.

Tenslotte, wat hun organisatie in ons eigen land betreft, de plaatselijke loges mrmeii mfit elkaar ..het Groot-Oosten der

Nederlanden." De Grootmeester heeft de

opperste leiding; 10 groot-officieren staan hem ter zij. Voor 't overige spreekt men van meesters, gezellen en leerlingen. Niemand laat men toe, dan nadat men zich eerst ter dege op de hoogte heeft gesteld van zijn persoon en leven. 24 Juni is de groote feestdag, Johannesdag (naar Johannes den Dooper, de patroon der vrijmetselaren); want op dien datum van het jaar 1717 kreeg de vrijmetselarij haar nieuweren vorm.

En hoever reikt nu de invloedsfeer van de loge? Carpentier Alting, zelf een vrijmetselaar, meent, „dat zij gedurende de 2 eeuwen, dat ze in haar tegenwoordigen vorm bestaat, geen aanwijsbaar werk heeft verricht." Opvoedende kracht zou 't voornaamste zijn. Maar zooveel is wel zeker dat er in 1909 een rondschrijven aan de verschillende loges in ons land werd gestuurd, dat over inzinking klaagde. Daar schijnt inderdaad reden te zijn voor de klacht uit den boezem der loge zelve over „energielooze, dineerende, ombreerende «lannplincrp.n" Men wil trees tel iike zelfvor-

ming, een heilige broederschap, eer ideale wereldopboUw. Naar buiten werkt men door onderwijs voor blinden en doofstommen, zorg voor verwaarloosden en armen, schooien studiefondsen, spaar- en voorschotbanken, volksbibliotheken, openbare leeszalen enz. En naar binnen wil men de koninklijke kunst van samenleving, „een zielenverbond op liefde gegrond" zooals het in een van hun liederen heet. Dat de vrijmetselarij een geheimzinnige macht in het volksleven is, kan zijn. Evenwel, dat de geheimzinnigheid grooter is dan de macht, kan ook zijn.

Tv. rl An breede heb ik u dus van oorsprong,

uitbreiding, omvang, leer en inrichting, en ook van den invloed der loge verteld. Nu komt de vraag, en het zou kunnen wezen dat 't voor een enkele onder mijn lezers zelfs een actueele vraag is, hoe wij met onze Christelijke belijdenis daartegenover hebben te staan.