39e JAARGANG - OCT. 1926-OCT 1927

Mo. 2000

DONDERDAG 3 FEBRUARI 1927

Os (ocnefomttMttïïe Kerk

i

Onder redactie van het Comité ter verspreiding der beginselen van de Confessioneele Vereeniging

Dr» J. Chu KROMSIGT te Oostwold (Eindredacteur); Ds* H. BAKKER te Amsterdam; Ds. J. W. GROOT ENZERINK te Leiden; Prof. Dr. Th» L. HAITJEMA te Groningen; Dr. P. J. KROMSIGT te Amsterdam; Ds» C. A. LINGBEEK te 's-Gravenhage; Dr» H. SCHOKKING

te 's-Gravenhage; Ds» A» B» TE WINKEL te 's-Gravenhage.

Dit blad verschijnt wekelijks. Alles wat de redactie aangaat en boeken ter recensie zende men aan Dr. J. Ch. KROMSIGT, Oostwold (Oldambt); vragen voor de Vragenbus uitsluitend aan Ds. C. A. LINGBEEK, Sportlaan 95, 's-Gravenhage; Kerknieuws-berichten aan H. VEENMAN & ZONEN te Wageningen. Voor advert. en alles wat de administratie betreft wende men zich tot de Uitgevers.

Uitgevers: H. VEENMAN & ZONEN wageningen

POSTREKENING 12940

TELEFOON 184

Abonnementsprijs f 5.— per jaar. Afzonderlijke nummers 10 cents. Prijs der advertentiën: Van 1—10 regels f 2.—, elke regel meer 20 cents. Boekannonces 10 cents per regel. Bewijsnummers a 10 cents. Abonnementen worden bij ieder nummer aangenomen, doch kunnen alléén eindigen bij het einde van den jaargang, September van ieder jaar.

INHOUD: Valscha rust. — De Tucht Unie en de school en de kerk. — Kuyperianisme. — Buitenland. —- Vragenbus. —* Ingezonden. — Bijzondere Leerstoelen. —• Leestafel. — Kerknieuws. —• Advertentiën.

VALSCHE RUST.

Toen hij de rust zag, dat zij goed was .... zoo boog hij zijn schouder om te dragen. Gen. 49 :15.

Vader Jacob nam op het einde van de jaren zijner vreemdelingschap op aarde afscheid van de zijnen en sprak profetisch van het toekomstig lot van zijn twaalf zonen. Hij, de godvreezende man, kon dat doen. Hij had van de beide te kennen werelden kennis mogen nemen. De aarde was hem met al haar lief en leed van nabij al zeer bekend geworden en hij verklaarde deswege gaarne een vreemdeling bij haar te willen zijn, en het Vaderland boven de aarde, 't welk hij in navolging van zijn Vaderen zocht, was hem Gode zij dank niet onbekend gebleven.

En nu een vergelijking tusschen die twee te maken was hem geen onmogelijk werk. Hij was aan beide verwant.

Zijn aardsche voet had hij gezet op de woestijnpaden, moeraspaden en bergpaden

des aarschen levens. Hij kent de smart bij het wegzinken van den voet op onvasten bodem. En ook kent hij de pijn van 't stooten der voeten bij het beklimmen van bergpaden.

Zijn hart echter hoopt op 't beter Vaderland. En hij weet van het wachten en uitzien naar den God zijns heils.

Aanstonds zal hij verreizen. De aardsche staf ontvalt aanstonds aan zijn bevende handen. De hemelsche „stok en staf, die hem vertroosten" omspant zijn van blijde hope trillende hand des geloofs.

En op dit punt van den weg ziet hij nog

eenmaal om. Hij ziet de dingen thans in hun juiste waarde en verhouding. En te midden van die achterblijvende dingen ziet hij zijn achterblijvende zonen.

Maar hij ziet meer. Hij ziet niet enkel zijn jongens, die achterblijven. Hij ziet ook, wat hun wacht. In geestelijk vergezicht ziet hij zijner zonen toekomst. Hij bespreekt die.

In de rij der besprekingen komt thans

Issaschar aan de beurt. Hij voorziet en bespreekt diens lotgevallen.

't Is een uiterst sterke jongen, die Issa¬

schar. Als hij maar wil kan hij heel wat verzetten in de wereld. Hij heeft zijn heele sterke lichaam te baat. Zijn vader noemt hem een sterk gebeende ezel. Hij kan heel wat, als hij maar wil.

Als hij maar wil maar daaraan hapert het juist. Issaschar is wel sterk, maar hij is de vlugste niet. Het is hem gauw goed. Hij haalt er niet uit, wat er in zit. Hij redeneert te gauw en te gemakkelijk: „zoo

kan 't wel!" ,,En wat zal ik mij dan meer

Jacob ziet het reeds aankomen — als Issaschar straks in 't beloofde land zijn deel

zal moeten veroveren, dan doet hij niet meer dan hoogst noodzakelijk is. Elan om tot de uiterste grenzen toe het hem ten deel gevallene te bemachtigen, te bezitten en te bewerken ontbreekt hem. Als hij maar een hoekje heeft, waarop en waarvan hij leven kan, dan is hem zulk? al meer dan voldoende. Veeleischend is hij heelemaal niet.

En Jacob voorziet, dat die valsch-rustliefde van Issaschar hem parten zal spelen. Men zal misbruik maken van zijn luiheid. En hij zelf zal er den last van ondervinden.

Maar 't aller jammerste is wel, dat Issaschar er zich niet om bekommert. Hij. is onverschillig voor zijn roeping entaak.

En nu ziet Jacob 't aankomen, dat Issaschar er onder raakt. En dat is toch onverantwoordelijk. Hij wil, hij moet dat zijn zoon zeggen. De vader schaamt zich over zijn gemakzuchtigen zoon. Issaschar, zoo'n reus van een man, die over veel meer kracht beschikt, dan hij gebruikt, komt door zijn luiheid en valsche-rust-liefde niet tot zijn recht.

En.... doch waartoe meer!

Issaschar is reeds lang ter ziele. Maar of zijn geestelijke familie ganschelijk is uitgestorven? Wij vreezen van niet!

Het komt zoo vaak in 't leven voor, dat

niet beschikt wordt over de eigenlijke kracht, waarover te beschikken is. Issaschar liet veel kapitaal — aan kracht — ongebruikt. Hij bezat dood kapitaal. Hij begroef zijn kracht-talent in een zweetdoek. Een zweetdoek heeft de luie niet

noodig.

En dat gebeurt nog dagelijks.

Als t moet komt men even in beweging, in 't allerergste geval komt men even in 't vuur, maar dan is 't ook weer uit. Men dommelt weer in. Men wenscht weer van de rust te genieten. Men vermijdt alle inspanning. Men heeft er voorloopig weer

genoeg van. Roeping en taak, waarmee God van den hemel roept, verzaakt men. Men schommelt in deze wereld om, ter wille van aardsch brood. Heeft men dat, dan is men tevreden. Wat wil een mensch dan meer. Voor den eisch Gods op alle terrein van 't leven, voor 't waken van zijn eer, voor 't zoeken van 't eeuwige leven heeft men geen hart. En van opspringen als de eer van Koning Jezus wordt aangerand is geen sprake. Wie maakt zich nu warm

geiuak. De eisch Gods heef t geen vat op u! Gij gevoelt u thuis, te veel thuis op aarde. De banden zijn u zoet, die u binden aan 't stof. Jongen, sta op, neem uw last, draag uw pakken. Bind den strijd aan tegen wereldgelijkvormigheid. Word vreemdeling op aarde. Bekommer u om 't geen God van u vraagt. Wees niet tevreden, als gij meent dat het zoowel kan. Gods eisch in al zijn volheid geldt ook u. Die eisch kunt gij wel loslaten, maar hij laat u niet los!

Jacob wachtte op de zaligheid Gods. Dat was zijn doen. En hij deed dat met zijn gansche hart. En ziet, de man, die de aarde verlaat, en met één voet reeds in den hemel staat, hij vermaant hen, die op aarde zijn, zich te bekommeren om hun roeping en taak. Die roeping en taak in geen enkel opzicht ie verwaarloozen. Hij gaat, maar Issaschar blijft. Hij moet voort 't leven door! En dat met een heilige roeping van boven. En daarbij mogen geen krachten ongebruikt blijven. God de Heilige zal in Christus eenmaal rekenschap vragen.

Er is zooveel te doen, op alle terrein, in huis, school, kerk en maatschappij. En nu moge niets doen gemakkelijk zijn. Zich overgeven aan de rust is voor 't vleesch behagelijk. 't Werk en de moeite aan anderen laten is echt vleeschelijk! Zich aan den strijd op velerlei terrein onttrekken is streelend.

j)e rust is goed, zegt de mensch' Doch die met Jacob op zaligheid leerde wachten, jjan ___ o wonderlijk mysterie — de aarde niet aan zich zelf overlaten. Die kan zich

op zijn hoekje niet tevreden stellen met wat

trekkelijk, zij biedt groote verscheidenheid. Maar speelt bij de keus uit die rijke litteratuur niet te dikwijls de overdreven zucht naar 't aangename haar parten? Men laat de kinderen wandelen „Op zonnige wegen", bereidt ze „Aangename uren", houdt ze bezig met „Boeiende stof" en daar is niets tegen, als men naast die lichte lectuur ook aan de meer ernstige een flinke plaats inruimt. O, wij wenschen niet den tijd terug, waarin 't moraliseerend leesboek overheerschte; maar wij eischen een ruime plaats voor lectuur,die gemoedsstemmingen wekt van ernstigen aard, die leiding kan geven op den levensweg ".

Dat gaat den goeden kant uit. 't Is voorzichtig uitgedrukt. Ons te voorzichtig: „gemoedsstemmingen van ernstigen aard". Hier speelt de befaamde neutraliteit weer parten. Ongeloovig en geloovig beide ontzien. Wij, die de waarheid in Jezus Christus geopenbaard zien, vragen hier den Bijbel. Dat moet de bron zijn voor „gemoedsstemmingen van ernstigen aard"; dat de gids om „leiding op den levensweg te verschaffen. Daarom hebben wij, Christenen, ook jarenlang gestreden om „een School met den Bijbel". Wee ons, wanneer dat in de voorspoedige tijden, welke er voor deze school aanbreken, wel boven de poort van het schoolgebouw staat, maar niet in het hart van den meester.

Doch 't rapport gaat nog voort:

„En dan denken wij aan de Schoolbibliotheek. Daar zijn ongetwijfeld de verhalen omtrent jongensstreken, mits met takt behandeld, op haar plaats; maar is het goed te keuren, dat daarbij steeds de dienaar der heilige Hermandad aan 't kortste eind trekt en een onbeholpen figuur slaat, zooals in de boeken van Joh. Kievit maar al te dikwijls 't geval is ? Er schuilt in onze spes patriae wel zooveel natuurlijke neiging tot miskenning van gezag, dat wij deze door belachelijk maken van gezagdragers niet behoeven aan te moedigen."

±t,n ai verder: „Unemdig zwaarder dan

dat hoekje hem geeft. Die moet den akker **e_t onderwijs weegt in dezen 't belang der

Udl HUI" j ö 1„ ] ^ „

Gods op. De hand aan 't werk Gods. Die moet den strijd in. Den strijd om Gods wil. Die moet boven de eigen zoete rust kennen het welbehagen Gods. Want daarom moet het gaan: niet om onze zoete rust, maar om 't welbehagen Gods. En dat welbe- f ^ hagen Gods wordt gekend niet in mensche- j

jviliUvJ. 1/ Lt.vv.lA V y UVJKJ W Cl UJJ V Id/^Cl UI1UC1 WIJ»,

waar over 't algemeen voldoende tucht is, als bij 't middelbaar onderwijs, waarover men dikwijls vreemde noten hoort kraken. Lager en middelbaar onderwijs beide, zij t dan in verschillende mate, sukkelen met sen geest van toegevendheid, die de eerste jolven der tuchteloosheid kalm over zich aat heen gaan, met een respect voor kin-

lijk zoete rust, maar in den heiligen strijd

derlijke vrijheid, gaande tot over de grenzen

van gezond verstand en verstandig beleid. Wij hebben nu zoolang geleefd in de eeuw van het kind, dat het hoog tijd wordt de eeuw te bereiken der kinderlijke gehoorzaamheid, in 't belang der maatschappij en bovenal in 't belang van het kind zelf. De zoetsappige, meegaande onderwijzer ver¬

gist zich, als hij meent door zijn toe-

Gods.

Ternaard.

Hoekstra.

DE TUCHT-UNIE EN DE SCHOOL EN DE KERK.

wat hij wil. De strijd des geloofs vinden de

Issaschars afschuwelijk. God is goed en geeft elk zijn brood. Laat men daarmee tevreden zijn. En laat dan verder ieder gelooven, wat hij wil. Issaschar denkt er niet aan om alle Kananieten, Hevieten en Jebusieten uit te roeien. Als men hem leven laat, dan laat hij hen leven.

Erf juist die houding laakte de stervende en de ten hemel gaande Jacob bij zijn op aarde achterblijvenden Issaschar. Hij deed

vermoeien?" „Al het „meerdere" is bal- niet, wat hij kon en moest doen in zijn

last". „Wat heb je er aan!" „Een mensch maakt het zich zelf maar lastig met dat „meerdere"!" „Hij jaagt alzoo doende maar stof op en maakt de geheele omgeving onrustig." Issaschar is de man, die leven wil, maar vooral ook wil laten leven.

voor den godsdienst. Laat elk gelooven, j een land zjjn twee vingers aan ééne hand.

Pat zei men vroeger. Nog altijd zijn het, ondanks de splijtzwam zoowel in de kerk als de school, grootmachten in het nationale leven; ik mag wel zeggen, in het internationale leven. Immers, dit zijn de beide organen, waardoor, de een bij de jeugd, de ander bij de volwassenen, de levensbeginselen worden ingeplant. Men heejt wel geprobeerd om de school neutraal te maken; en dat streven, zij 't in bedekten vorm, viel ook in het kerkelijke leven op

te merken. Maar in de school is 't finaal mislukt; de meest verwoede voorstanders der neutraliteit moeten dat bekennen. En

in de kerk is men met dat neutraliseeren nog steeds aan den gang; 't is echter een Sisiphus-arbeid; het loopen tegen den tredmolen aan.

Omtrent leesboeken zegt het rapport o.a.: „Wij zeggen van onze schoollitteratuur geen'kwaad; ze is over 't algemeen aan-

J)e rapporten der Tucht-Unie, waarover

ik de vorige maal sprak, zijn een rijke

J „ i- -II — 4 n c-% n-f i n ("l/T

gevendheid aan een natuurlijke behoefte

prOLl* V cvIiCLcvcvI; Uct»l> II*. UI tlii/ <xx hjvoi iifg

eens wil nagaan, wat er tegenover de tuchteloosheid voor school en kerk valt

Hfion TmTYioro rlo cnlmnl ATI P. Iffifk 1 Tl

van den kinderlijken leeftijd te voldoen, op de beste wijze invloed te oefenen op zijn discipelen. Deze hebben veel meer noodig

aardsche leven. Hij was te laks, nam het

te gemakkelijk op. Even stond hij op, maar dommelde liefst zoo spoedig mogelijk weer in. En de stervende vader roept zijn zoon toe: jongen, zie toch toe! zoo komt het niet goed! Gij hecht u te veel aan aardsch

JU IJl l 1 . .. •

— t?n uib guiub uovexia.1 voor jongens — een strakke hand, een onwrikbaar bevel. Wij luisteren hier even naar Jan Maclaren. Deze zegt in „Uit mijn jongenstijd":

Laat een flinke man, die weet wat hij wil en wiens knapheid voor iedereen merkbaar is, zich er toe zetten om jongens te regeeren en te drillen; laat die man alle noodelooze praatjes vermijden, maar uit de jongens halen wat er in zit, laat hij ze onverbiddelijk aan 't werk zetten, desnoods gestreng straffen, soms zelfs tamelijk ruw behandelen, geen onderscheid makende en zich in acht nemende tegen bespotting — want daar hebben jongens een

hekel aan, die vergeven ze nooit dan

zal die man zijn belooning niet ontgaan; zij slaan hem met bewondering gade, als hij op straat loopt, en die bewondering is te grooter, naarmate er een weinig vrees doorheen loopt."