Ook op het gebied van dit gereformeerdgodsdienstige leven in Duitschland kwam men voor allerlei schadeposten te staan.

Het contact met het Protestantisme in het Westen ging verloren; er was geen trait-d'union. Het Duitsch-evangelische Christendom werd geïsoleerd; zeer pijnlijke gevolgen daarvan moest men in en na den wereldoorlog ondervinden.

Bovendien, juist daar, waar het gereformeerde Protestantisme oorspronkelijk burgerrecht verkregen had, ging het religieuze subjectivisme welig tieren. Al scherper kwamen piëtisme eenerzijds, rationalisme anderzijds tegenover elkaar te staan; de kerkelijke eenheid moest hier natuurlijk schromelijk onder lijden. Als voorbeelden daarvan vind ik in het „Reformiertes Jahrbuch" Bremen, Baden en sommige streken van het Rijnland genoemd.

't Ergste was evenwel, dat de kerk als zoodanig onder dezen toestand moest gebukt gaan. Juist omdat het gereformeerde, d.i. het echt kerkelijke beginsel zich niet kon uitleven, moest het gevolg daarvan wel zijn, dat de vrije en zelfstandige ontwikkeling van het kerkelijke leven daardoor werd tegengehouden. Immers, nergens wordt de beteekenis van kerk en ambt zóó sterk en ook zóó zuiver aangevoeld als onder gereformeerde menschen.

Ziet, deze en nog andere oorzaken werkten er toe mede, dat het in 1884 tot oprichting van den ReformiertenBundkwam. Doel was, de onderhouding en handhaving van de geestelijke goederen der gereformeerde kerk in Duitschland, zoowel in de leer, als in den godsdienst en de kerkinrichting. Hiertoe wilde men iederen weg inslaan, die in verband met de belijdenisschriften en kerkenordeningen van de afzonderlijke kerken, welke lid waren van den „Bund", oirbaar waren. Tegelijk wilde men zich van elke inmenging in de interne aangelegenheden van ieder afzonderlijke kerkgemeenschap onthouden.

Tot dusverre zijn over de 200 synoden en gemeenten, ook vele particulieren, lid van djn „Bund". Zijn bestuur heeft als voorzitter Prof. Lang, Halle a. S.; vice-voorzitter is pastor Kolfhaub, Vlotho. Voorts: Prof. Bredt, Marburg; Consistorialrat Haenisch, Posen; Pastor Hesse, Elberfeld; Pastor Heilmann, Göttingen; Pastor Hollweg, Gildehaus; Pastor Lauffs, Barmen; Pastor Leemhuis, Oldersum fabrikant Siebel, Freudenberg, penningmeester.

Allerlei uitgaven zendt men in 't licht. De algemeene vergaderingen, die jaarlijks worden gehouden, zijn van gewicht. Drie tehuizen voor gereformeerde studiozen, te Halle, Erlangen en Göttingen, werden geopend. In de laatste academiestad werd ook een professoraat gesticht, dat de bekende hoogleeraar Karl Barth vervult. Te Elberfeld kwam het tot een gereformeerd predikanten-seminarium. Op die wijze poogt men, zich zooveel mogelijk aansluitende bij het historisch-gegevene, den gereformeerden zuurdesem in de drie maten meels van het Duitsch-kerkelijke en godsdienstige leven in te brengen; overtuigd dat er nog

altijd van het aloude, gereformeerde beginsel een weldadige, sterkende en zegenende invloed uitgaat op kerk en volk.

Zonder zegen is al deze inspanning niet gebleven. Ja, er kwam krachtige opwaking. Hiertoe heeft Prof. Barth het zijne bijgedragen. Ik lees in het „Jahrbuch": „Niet weinig heeft daartoe (n.1. tot het nieuw opwaken van het gereformeerde besef in onzen tijd) bijgedragen de theologie van Prof. Karl Barth; hij is een machtige strijder geworden door zijne theologie, die tot leuze heeft: soli Deo gloria! Aan niets hebben we meer behoefte, dan aan een geslacht van theologen, die in de gereformeerde leer onderwezen zijn."

Welnu, één van de voornaamste organen van dezen „Bund" is het weekblad, de Reformier te Kirchenzeitung, die al zijn 75-en jaargang telt. De meeste theologen in ons vaderland hebben dit weekblad, in acht bladzijden, wel onder de oogen gehad. En voor het theologische leven èn voor de kerkelijke praktijk geeft het overvloed van stof. Het leidt ons telkens weder in den gedachtenkring van de gereformeerde theologen in Duitschland in.

Aan Duitschland heeft ons land zijn theologie, vooral in de laatste eeuw, grootendeels te danken. Daar zitten de denkers, de werkers. Op allerlei gebied verbaast ons de Duitsche energie; ook op het gebied der wetenschap. De wereld van onzen tijd kan het wel buiten Rusland stellen, ofschoon oneindig veel grooter en rijker nog dan Duitschland; maar buiten Duitschland om laat zich de wereldgeschiedenis van onze dagen niet schrijven.

En nu is de gereformeerde theologie in Duitschland langen tijd als een nederige dienstmaagd naar de keuken en de kelder verbannen; voor haar was geen plaats aan den maaltijd der theologische korypheën. Dat is in den laatsten tijd opeens anders

geworden. Het woord van Prof. Karl Barth, op het rechte oogenblik gesproken, heeft wederom beteekenis en kracht aan de gereformeerde theologie in Duitschland gegeven, 't Mag zijn, dat de oudere leden van het wetenschappelijke gezelschap nog niet veel willen weten van deze „dienstmaagd"; in den raad der jongeren kiest men al meer hare zijde.

In diezelfde mate neemt de Reformierte Kirchenzeitung in beteekenis toe. Al is het niet het speciale blad van Prof. Karl Barth, zijn gedachten, zijn woorden vinden hier weerklank. Wie op de hoogte blijven wil van het gereformeerde leven in Duitschland, kan niet beter doen dan dit blad van den „Bund" te lezen, 't Geeft hem een inzicht in den stand der theologische kwestien; maar voor de praktijk (bijv. een predikant voor den inhoud zijner preeken) biedt het steeds weer rijke stof. Ikzelf heb al menigmaal, nu dit, dan dat, uit de Reformierte Kirchenzeitung ter illustratie in mijn preek gebruikt; en er ook voor mijn artikelen in ons blad, rijkelijk van geprofiteerd. En die zijn er wel meer onder mijn ambtgenooten.

Daarom volbreng ik gaarne het verzoek van pastor Lauffs. Om op de hoogte te blijven van wat er aan de orde is in de gereformeerde kringen van Duitschland, maar ook om den band aan onze broeders in het naburige land te onderhouden en te versterken, zou ik er krachtig op willen aandringen, dat vooral predikanten-leesgezelschappen de Reformierte Kirchenzeitung (prijs voor ons land f 6.— per jaar) beslist op hun boekenlijst plaatsen. En wie zich de weelde veroorloven kan, het blad alleen te lezen, late het niet na. Het is en blijft, juist omdat het een blik op het godsdienstige en kerkelijke leven in alle beschaafde landen der wereld geeft, een „fundgrube" voor den theoloog, die elke week opnieuw wordt geroepen de gemeente te leeren en te sterken en het bij deze heilige taak vaak niet gemakkelijk heeft.

Wat danken wij niet aan Duitschland; in eerster instantie kwam de reformatie vandaar tot ons. Zouden wij dan het land van Melanchton en Luther niet een bewijs onzer erkentelijkheid en broederschap geven ?

De weg daartoe is u hierboven gewezen. Amsterdam. H. Bakker.

P. S, Wanneer andere bladen dit artikel, of tenminste het zakelijke gedeelte daaruit ter aanbeveling van de Bef. Kirchenzeitung wilden overnemen, dan voldcen zij c.aarm di aan een verzoek onzer Duitsche broeders.

DE KERK ERBUITEN.

„De kerk erbuiten", dat is een leus, die men tegenwoordig nogal eens kan hooren aanheffen.

Een leus, die soms een zeker recht hebben kan.

Een leus, die heel mooi kan verklaard.

Maar, die met iedere leus dit bezwaar gemeen heeft, dat ze zoo licht wordt aangeheven slechts „voor de leus". Het in praktijk brengen van die leus valt niet mee.

Wat ook niet te verwonderen is. Ook niet altijd ongelukkig is.

Want begint ge met de verklaring ervan, dan zit ge al dadelijk voor groote moeilijkheden.

WeLke kerk erbuiten?

De onzichtbare kerk?

Zoo wil een niet-christen de leus verklaren en dan met christenen samenwerken, maar zoo'n samenwerking kan een christen onmogelijk aanvaarden, daar die dan alleen plaats hebben kan ten koste van deze onzichtbare kerk.

Zegt men: „natuurlijk wordt de zichtbare kerk bedoeld!" Maar dan dringen zich de vrasren on: Otj welk sebied moet dan die

leus worden aangeheven en in praktijk

1 . _ 1 j. O TT _ . „ J .. . Tl /r . . J 1. . J. 1 • •• 1

geDracrn) s voorts: moe* neD nier zijn „kei*of „kerken"?

Op vereenigingsgebied, schoolgebied, politiek gebied ? Maar is dan zoo'n gebied hooger gelegen of meeromvattend dan het kerkelijk gebied ? Is dan en behoort dan de grens eener zichtbare kerk zoo eng getrokken ? Ligt dan haar gebied zoo laag ?

't Is ook niet zonder reden, dat de leus niet luidt: de „kerken" er buiten.

In praktijk wordt meestal gebracht „de kerk" er buiten. En dan niet „mijn" kerk erbuiten, maar „uw" kerk erbuiten. Geen samenwerking ten koste van „mijn" kerk!

Welk „Roomsche" wil zijn kerk erbuiten hebben?

Ook wil meest een „Gereformeerde" er zijn kerk niet buiten hebben.

Wel ziin er Hervormden, die hierop een

uitzondeling maken. Ze beschouwen hun kerk als een kerk, die op invallen staat, die wat hen betreft ook gerust ineenvallen mag. Of er dan een andere kerk ten .koste

van hun kerk wordt gebouwd, daaraan is hun niets gelegen. Zij achten in een bepaalde bestemming en roeping juist door hun kerk te vervullen voor deze geen bestaansrede en geen bestaansrecht gegeven. Zij zijn, in onderscheiding van die anderen, zoo ruim, dat zij niet onderzoeken of „de kerk erbuiten" beteekent „mijn" kerk erbuiten en „uw" kerk erin.

Wie echter ook maar een beetje kerkelijk voelt, staat ten opzichte van deze leus gedurig voor moeilijkheden.

Voor korten tijd waren we weer van zulke moeilijkheden getuige.

In „de vereeniging voor christelijke verzorging van krankzinnigen" zijn onder leiding van Prof. Lindeboom in een kring van leden van verschillende kerkgemeenschap de besluiten van de Asser Synode bindend verklaard voor allen.

Ds. Van Grieken achtte dit besluit terecht in strijd met de leus „de kerk erbuiten". Zoo kwam de Asser kerk immers erin en de andere kerken er buiten, tenminste buiten de leiding.

Dadelijk stapte hij erop af om hierop te wijzen. Zeer nadrukkelijk schelde hij bij de vereeniging aan. Voor zoover we weten staat hij er nog op de stoep. Misschien kwam hij op de mat. Maar er bleek niets van, dat hij gehoor kreeg. Blijkbaar is de Asser kerk daarbinnen en blijft daarbinnen en laat zich niet verjagen door een nog zoo luid schellende man op de stoep.

Hoe komt hij toch aan zulke kerkistische neigingen ? Immers gezonde hervormde kerkelijkheid bestaat niet, of 't moest zijn als een hersenschim van droomende en pratende confessioneelen. Alleen hervormd „kerkisme" bestaat. En dat kerkisme blijve buiten.

Dat is dezer dagen te zien op vereenigingsgebied.

En op politiek gebied?

Velen roepen daar gemakkelijk „de kerk erbuiten", omdat ze met vele vroegere réveilmannen iedere zichtbare kerk als iets minderwaardigs beschouwen, dat z'n tijd heeft gehad, en veel meer voelen voor vereenigingsleven en dergelijke. Vereeniging is altijd het meerwaardige, kerk altijd het minderwaardige.

Wie zoo niet denken, staan ook hier telkens voor moeilijkheden.

Ook Kuyper hief op politiek gebied de leus aan: de kerk erbuiten. Toch voelde hij zoo kerkelijk, dat hij een eigen kerk heeft gesticht.

Hoe moet het nu in Kuyper's politieke partij met Kuyper's kerk?

Zal 't zoo zijn ? Kuyper's kerklevert daarvoor het kader. Daar zijn de leiders. Ook de beste volgers. En van daarbuiten ? Volgers ? Ja heel graag. Hoe meer hoe liever! Maar ook leiders? Vooraanstaande leiders? Kan daarvoor een hervormde voor vftl aangezien ? Zelfs al voelt hij voor ontbinding der hervormde kerk ten behoeve van Kuypers kerk ?

Zal voorwaarde hiertoe zijn in ieder geval, dat men helpt het wagentje van Kuyper's kerk te trekken, ja toch eigenlijk voorwaarde, dat men in dat wagentje zit ?

Dat scheen soms zoo. Allerlei symptomen waren daarvan. O.a. het feit, dat de hervormde burgemeester van Veenendaal op de candidatenlijst zijn plaats moest inruimen voor een professor van Kuyper's universiteit.

Weer gingen mannen uit om aan de schel te trekken. Mogelijk komen zij bij het hoofdkwartier verder dan de stoep. Ook verder dan de mat. Kan een hervormde hier waarlijk voor vol worden aangezien om leider te zijn, om onder de leiders een gewichtige rol te spelen ?

Waarlijk, er zijn hier moeilijkheden.

Toch geven zulke moeilijkheden nog wel eens aanleiding tot het spreken van goede

woorden, waarover we ons zeer kunnen verheugen. Temeer als hier het „praten" niet is, dat men den confessioneelen wel eens verwijt.

Zoo lazen we de volgende uitlating van Ds. van Grieken:

„Onze gemeenschappelijke strijd moet gaan voor het herstel van de Geref. Kerk van Nederland. In welken strijd allen, die van ons heengingen en de geref. waarheid lief hebben, ons eigenlijk alleen laten staan nu. Zij hebben de aloude Geref. Kerk van Nederland, zooals God haar plantte hier en zooals zij door Gods straffende hand in déformatie kwam. .. losgelaten. Ze zijn er naast gaan staan. .. En dat, waar er gelukkig nog zooveel gereformeerd volk in die Kerk was en bleef, welk volk hulp noodig heeft. Zoo heeft men den strijd voor ons moeilijker gemaakt. Ja, schier onmogelijk is het nu. W ant zonder manschappen kunnen we niet vechten; zonder matrozen kunnen we niet varen. Dat wist Paulus ook, al was hij van de hulp des Heeren ver¬

zekerd. Manschappen moest hij hebben

en houden, vooral toen de nood hoog gestegen was. Daarom zegt hij tot den hoofdman met betrekking tot de matrozen: „Indien dezen in het schip niet blijven, gij kunt niet behouden worden." Daarom kunnen we deserteurs niet gebruiken; er moet gestreden worden. Voor God en voor Christus; voor de Schrift en voor de belijdenis; voor Kerk en volk!"

Willen dit nu geen praatjes slechts zijn, gelijk we ze van Ds. Van Grieken niet verwachten, willen dit geen woorden zijn in de lucht, wil dit alles wei-gefundeerd zijn, kan daarvoor dan wel tot fundament dienen Kuyper's theologisch en kerkrechterlijk systheem? En wie dit systheem niet met huid en haar slikt, kan hij dat wel doen met Kuyper's politiek systheem, waar bij dezen systhematicus alles onlosmakelijk samenhangt ?

Moet iemand, die (uit Kuy'periaansch oogpunt beschouwd) zulke ketterijen debiteert als die hierboven over ,.de Geref. Kerk van Nederland", niet noodzakelijk blijven wachten op een Kuyperiaansche stoep? Moet om binnengelaten te worden, niet een bewijs geleverd, dat dit niet zóó erg is bedoeld?

Zal het eind zijn: Kuyper's kerk blijft bij een Kuyperiaansche vereeniging en partij binnen en „de Geref. Kerk van Nederland" buiten ? Wie daar verder dan de stoep komen wil, moet die kerk van Nederland op de stoep laten staan ?

Of zal de eisch blijven gehandhaafd: beide kerken op de stoep, terwijl w ij binnen met geheel gelijke rechten rustig vergaderen! En zal die eisch worden ingewilligd?

Ja, ja: „de kerk er buiten" dat geeft in de praktijk z'n moeilijkheden.

J. Ch. K.

IN HISTORISCH VERBAND.

Wij hebben onze zeer ernstige bezwaren tegen Kuyper en Kuyperianisme, te ernstiger, wijl hun openbare en verborgen invloed ook onder ons groot is. Daartegenover achten wij de doorwerking van den geest en den invloed van mannen als Hoede maker en Kohl brugge noodzakelijk, hoewel ook zij onze afgoden niet mogen zijn.

Om nu duidelijk te doen verstaan, waarom we zoo ernstige bezwaren hebben en welke, waarom we dus ook de doorwerking van een anderen geest zoo noodig achten, willen we eerst zeggen, hoe we Kuyper en Kuyperianisme zien.

Dit alles is echter maar een inleiding tot de artikelen, die ook wij wenschen, waarin nog eens weer bijzonder deze beide dienstknechten des Heeren ten voeten uit worden geteekend. Om hen is het ons te doen ook als we eerst spreken over Kuyper. Tegenover hem moeten zij komen tot hun volle recht. Dat is nog altijd niet geschied. Maar er zijn teekenen, die er op wijzen, dat het geschieden zal, ja reeds bezig is te geschieden.

't Gaat hier echter niet om de triumf van bepaalde personen, maar om de triumf der waarheid. Daarbij hebben we de troostrijke verzekerdheid: „Magna est veritas et praevalebit", groot is de Waarheid en zij zal overwinnen. Wij noch iemand anders vermogen iets tegen de Waarheid, wij vermogen alleen iets vóór de Waarheid.

Om een figuur als Kuyper recht te kunnen waardeeren, moeten we hem zien in verband met de historie. Hij is en blijft een „historische figuur".

Waar" hij zich gaarne „gereformeerd" noemt, hebben we te vragen naar zijn verhouding tot de reformatie, waar hij zich gaarne „Calvinist" noemt te vragen naar zijn verhouding tot Calvijn.

Dit is echter niet zoo eenvoudig, als het misschien lijkt.

Kuyper is van Calvijn en de reformatie door drie eeuwen gescheiden, en zijn band aan deze kan nooit direct zijn. Hij is een kind van zijn eigen tijd en zijn band aan deze gaat door die eeuwen heen.

Als we nu de kerkhistorie kennen, dan weten we, dat op de reformatie de zoogenaamde „nadere reformatie" is gevolgd. Onder de epigonen der reformatie, allereerst onder de Lutherschen, daarna ook onder de gereformeerden, kwam het, door het gaan zweren bij de zuivere leer, tot de leerheiligheid, de doode orthodoxie. Dit wekte de reactie der nadere reformatie, die we ook „pietisme" kunnen noemen, n.1. in

den zeer ruimen zin, waarin Kitsciü dit woord gebruikt.

Ernstige mannen als Lodensteijn drongen tegenover „lettervergoding" aan op levend geloof, dat vruchten voortbrengt.

Eerst werd de nadruk gelegd op de vruchten, de goede werken, maar, wijl men