Die „gewone huismoeder" zegt: „Het is een vraag, die ik in anderen vorm gegoten, wel aan honderden getrouwde vrouwen heb gedaan, zoo in den loop van 't leven; zelfs aan vrouwen, die smartelijk verdriet en zorgen hebben gekend, door man en kinderen, en dan was mijn vraag aldus geformuleerd: „Zou je liever ongehuwd zijn gebleven? Maar peil nu heel eerlijk jezelf, voor je eerlijk antwoord geeft." En zeer zelden heb ik een antwoord gehad, waaruit bleek dat de gevraagde vrouw haar gehuwden staat betreurde, zelfs al had zij ook veel illusie'^ moeten prijsgeven."

Wanneer men dit moet toegeven, gaan dan de cijfer j van de volkstellingen niet spreken ? Van dit geluk is de vrouw, die tegen haar wil ongehuwd blijft, verstoken. „Haar liefdeleven moet zij met soms bovenmenschelijke kracht trachten te onderdrukken, haar moederlijk gevoel mag zij geven aan haar huisdiertjes, of aan vreemde kinderen, die zij onderwijzen, opvoeden of verplegen mag, maar een eigen kind mag zij niet hebben, daar zij i dan een verstootene wordt, een „gevallen vrouw". Ongeacht haar teerste gevoels- j leven, ongeacht haar verlangende droomen, j ongeacht haar dikwijls prachtige physiek , en waardevolle mentaliteit, ongeacht ook haar sterke vitaliteit, is zij gedoemd lichamelijk te verdorren vóór zij vrucht heeft gedragen, te verwelken vóór zij tot vollen bloei is gekomen." Ikzelf zou het zóó kras niet durven zeggen. Maar 't is een vrouw, een getrouwde vrouw, een vrouw die vóóraan staat in de rijen der i emancipatie. Zij zegt het. Leest men haar geschrift (Staan wij voor een nieuwe liefdesethieJc? Uitg. L. J. Veen, A'dam. Prijs f 0.75), dan gevoelt men, dat de nood ' haar is opgelegd. En al gaat zij dan ook niet uit van de openbaring, ons van God gegeven, wij die ons daardoor wel laten leiden, hebben met zooveel te meer ernst te luisteren naar dezen noodkreet.

Een pleidooi voor het huwelijk, gelijk 5 God de Heere het van ons vraagt, maar 1 ook aan ons geeft in Zijn Woord, komt van e pas in tijden van verval. c

Hier is een taak voor onze politici, t voor onze sociologen. Ja, tenslotte voor £ ieder, die tot leiden geroepen is. Ook voor den predikant en den ouderling. c

Amsterdam. H. Bakker, c

^

VRAGENBUS. 2

De rechten der richtingen in de kerk. Het d uitroeien van ketters. j.

De heer Kr. te 's-H. woonde een vrijzinnige vergadering bij, waarop gesproken I werd over de rechten van de verschillende -v richtingen in onze Kerk. De spreker in v die vergadering beweerde het volgende: o al de lidmaten hebben, althans in geest p en in hoofdzaak, dezelfde belijdenisvragen s toestemmend beantwoord, die het kerkelijk reglement voorschrijft, en al de predi- V kanten hebben, bij de aanvaarding van v hun dienstwerk, ook dezelfde belofte af- li gelegd, zooals het kerkelijk reglement dat s' bepaalt. Daarmee nu moet men tevreden d zijn. Wie meer eischt, eischt dingen, die n bij het Protestantisme niet thuis behooren ti en waarvan ook onze reglementen niet weten. h

Antwoord. Dit zijn niets dan dwaas- o heden, die zijn uitgedacht om de Vrijzinnige a richting een veilige plaats in onze kerk te k waarborgen, maar die zelfs de Vrijzinnigen n in elk ander geval niet zouden aanvaarden, d maar verwerpen. Stel bijvoorbeeld: een ei Hervormd predikant zou Roomsch wor- oi den en zou beginnen een Roomsche leer b in onze kerk te verkondigen. Dat geval is niet ondenkbaar! Zooals men weet, w hééft het zich vóór een vijf-en-twintig lo jaren voorgedaan met Ds. Bruna en later D nog met een ander. Zou de Vrijzinnige dan de óók zeggen: die predikant heeft bij de in aanvaarding zijner bediening dereglemen- zi" taire gelofte afgelegd en daar moeten wij as ons nu aan houden; méér mogen wij van hem niet vorderen ? Neen, zou hij zeggen: va 't is niet genoeg, dat een belofte wordt he afgelegd, maar die belofte moet ook worden dr nagekomen. En als het er op aankomt om ju te beoordeelen of een belofte al of niet wordt st; nagekomen, dan is daarvoor niet de af- oe legger der belofte zelf, maar degene, die va de belofte afnam, de aangewezen persoon; st( dat is in dit geval de Kerk. De kerk heeft ke toe te zien of de beloften, die zij aan hare W dienaren afnam, ook worden nagekomen, leg en, als zij dat niet doet, dan laat zij eenvou- ve: dig met zichzelf spelen en met alle heilige da geloften een spel drijven. uit

uit

Op geen enkel gebied zal men dan ook va] ooit zulke onzinnige beweringen vernemen, me als er op kerkelijk gebied door de Vrij- me zinnigen worden verkondigd. Komt b.v. bei op gebied van den Staat: De Staat neemt lij L

ïet van verschillende personen eeden of germ loften af, bij de aanvaarding van hun ambt 'de of bediening. Een voogd, b.v. die wordt •op aangesteld, doet zijn eed, om voor zijn te- pupil te zullen opkomen. Een kamerlid, id, dat in functie treedt, doet Zijn eed. En ijn zoo ontelbaren meer. Gesteld nu, dat fer iemand zou zeggen: méér dan een gelofte nu of eed mag de Staat niet vorderen. Onderird zoeken of de gelofte ook wordt nagekomen, >rd mag hij niet. Dat moet de persoon, die de de gelofte aflegde, alleen voor zichzelf uitle, maken! Ieder zou immers verstomd staan en bij zulke beweringen. Maar op kerkelijk

gebied onthaalt men ons daarop. Men stelt an eerst geloften op, die niet al te beslist zijn; et die wel in een goeden zin kunnen worden üe opgevat, maar waarin men, als men wil n. (en theologen zijn op dit gebied vindingas rijk!) ook wel wat anders kan lezen. En te dan zegt men: nu is 't al welletjes, dat lg die predikant zulk een gelofte heeft moeten m afleggen en nu moet het daarbij ook blijven, n, Zijn eigen geweten moet nu maar uitmaken in hoe 't met de vervulling der belofte staat, 'ij { Dat nu is, zooals onze geheele kerkelijke 'n | inrichting is: een de menschen tevreden s- j stellen met een schijn van orde. Men neemt ! een belofte af, om den indruk te wekken: k , zie eens aan: wij laten een ieder zóó maar k niet toe, om te doen of te leeren wat hij d maar wil; wel foei neen! want wij eischen d immers een belofte van dit of van dat. >t j Maar door dan, verder, te beweren: bij ;t : die belofte moet het nu blijven; verder s mag de Kerk niet gaan, voert men in de n werkelijkheid en in weerwil van alle ger eischte beloften, de grootst mogelijke r bandeloosheid in.

s De heer A. te 's-Gravenhage las in 3 Psalm 101 de woorden: k „Allen morgen zal ik alle goddeloozen

i des lands verdelgen om uit de stad des ti Heeren alle werkers der ongerechtigheid t uit te roeien."

Nu vraagt hij, of dit woord niet wel eens £ zou mogen worden gebracht onder de , r aandacht van de tegenstanders van art. 36 j 1 en in het bijzonder onder de aandacht van < de tegenstanders van de woorden: „om ] , te weren en uit te roeien allen valschen ] c godsdienst"? }

r- Antwoord. In de eerste plaats wijzen wij 5 den geachten vrager er op, dat David in ] • dezen psalm met de goddeloozen, die hij \ m wil verdelgen, niet bedoelt aanhangers < van een onzuiveren godsdienst, maar ] zooals hij ze zelf in den psalm duidelijk aanwijst: menschen, die Belialsstukken '■ doen; achterklappers, die in bedrog wandelen, leugensprekers en dergelijken.

Ten tweede merken wij op dat, zelfs voor 5 Israël onder de oude Bedeeling, de regel ] 1 voor doen en laten der overheden niet f was gegeven in een altoos min of meer ] : onduidelijk dichterlijke uitlating in een < psalm, maar wel in de duidelijke voor- j schriften van Gods eigen Wet.

Ten derde merken wij op, dat, al zou de e Wet, door Mozes' hand gegeven, hebben z voorgeschreven om te allen tijde alle c lieden, die een valschen godsdienst voor- a stonden, uit te roeien, (wat wij niet gaarne z durven beweren!)'zulks dan nog volstrekt q niet zou gelden voor onze Nieuw-Tes- ^ tamentische bedeeling. ^

Wij ten minste hebben nog nooit ge- ^ hoord, dat de strafwetten, die voor het jj oude Israël waren gegeven, ook nog voor „ andere volken, ook voor ons volk dus, van e kracht zouden zijn. Indien dit zoo was, ]j moesten wij onmiddellijk ons tegenwoor- Sj dige Wetboek van strafwecht afschaffen jy en terug keeren tot het Mozaïsche: oog om oog, tand om tand, brand om brand, d buil om buil, enz. jjj

Maar zooals wij zeiden: nooit hebben w wij zoo iets gehoord. Al onze goede theologen leerden het tegendeel en met reden, al De Israëlitiesche strafwet (niet de Wet ge der tien geboden of de zedewet) draagt ge in zichzelf duidelijk het kenmerk van te zijn van tijdelijken en van plaatselijken aard.

Ten vierde: door te beweren, opgrond van een enkel psalmwoord, dat de Overheid de ketters zou hebben uit te roeien, draagt men (hoewel men dat niet bedoelt) „d juist koren op den molen van de tegen- me standers van art. 36. Die tegenstanders, te om te verbergen, dat zij een Overheid los "nt van God en Zijn Woord willen, zeggen Ma steeds: dat art. 36 eischt ook zulke schrik- Is kelijke dingen: uitroeiing van alle ketters! 1116 Wij zeggen daartegen steeds: neen, dat p®. legt gij in art 36 wel in, om het zoodoende js \ verwerpelijk te kunnen maken, maar gei dat staat er niet in; het artikel eischt dei uitroeiing van valschen godsdienst, niet ^ uitroeiing van de menschen, die zulk een gei, valschen godsdienst aanhangen. Wanneer wai men nu echter onzerzijds onvoorzichtig nee met woorden uit een psalm aankomt om te klei bewijzen, dat de Overheid toch wel degelijk de ketters heeft uit te roeien, dan helpt org

ge- en stijft men daarmede juist hen, die ten abt onrechte beweren, dat artikel 36 zulk een rdt uitroeiing der ketters zou voorschrijven, 'ijn Men zij dus voorzichtig! lid, Als nu iemand zou vragen: maar waar En vinden wij dan voorgeschreven hoe de lat Overheid tegenover de ketters heeft te fte handelen ? dan zou daarover een geheele er- verhandeling zijn te schrijven en, Bit alleen zullen wij er nu voor ditmaal de van zeggen, dat moedwillig honen en 'it- lasteren van Gods naam een zonde is, an die zeker mag gestraft worden, ook door ijk het wereldlijk gezag. Wat betreft het elt aanhangen en het leeren van dwaalleer, in; heeft wél Rome, maar hebben nooit de en Hervormers gemeend, dat het de taak der *dl | Overheid zou zijn zulken daarvoor te ' g- straffen

3n Zij, die Hervormers, stonden vóór: de at conscientievrijheid. en En om wat reden ?

;n. Omdat het nu eenmaal onmogelijk is en om door geweld iemand tot het ware geloof it. te brengen.

ke Men kan een mensch roosteren, wurgen 1 sn of de gruwelijkste pijnigingen aandoen en at hem in de benauwdheid alles laten beloven, n: wat men wil, maar het hart er door verar anderen en tot het geloof bewegen zal men lij daardoor nooit; eer bereikt men erdoor het )n tegendeel.

t- Tot het ware geloof te brengen is niet >ij het werk van den beul, maar van den sr liefderijken en machtigen Leeraar van Gods le Kerk: van den Heiligen Geest. En van 3- Hem alleen!

:e C. A. L.

n A. P. C.

n Aan de Haarlemmers, die ons

^ blad ontvangen ter kennismaking !

Waarde vrienden, s Er zullen onder u verscheidenen zijn,

e die ons blad, zelfs niet bij name kenden, j

6 Er zijn in onze goede stad merkwaardige i

1 ontdekkingen te doen. Beste menschen,

1 met wie gij „als Christen", een goed gesprek 1

1 kunt voeren, blijken totaal-onkundig van ' het confessioneel beginsel. Er openbaart ]

j zich zelfs eenige geprikkeldheid, zoodra 1

1 men het confessioneel beginsel noemt.

0 Zonder dat men beseft, dat 't hier gaat ' s om het eigenlijk levensbeginsel onzer i r kerk. Confessioneel beteekent dat men 1 k „Wet en verdoemenis" predikt, zoo hoort

n men zeggen.

Van onze belijdenis en van de historie <

onzer kerk weten soms zij, die geroepen (

r zijn het te weten, ontstellend weinig. — -1

1 Nu is er hier opgericht een „Ethische g t fractie". In Haarlem dus openbaren de i r Ethische vrienden zich als doelbewuste

1 partij. Nu gaan wij er geen ,,,confessioneele r ~ fractie" tegenover stellen. Zooals ik reeds c in ons jaarverslag opmerkte: onze Ver- p 3 eeniging is geen inmaak-vat, maar een d 1 zout-vat. Wat kerkelijk wordt „ingemaakt", s onverschillig onder welk etiket, wordt 'v " afgemaakt. Wij wenschen alleen de door- s; ' zouting der gemeente met het gezond s' ' Gereformeerd beginsel. Daarom versprei- ®1 den wij enkele weken in Haarlem ons blad, dat den meesten hier zelfs bij name niet d bekend was. Van harte hoop ik, ja natuur- w 1 lijk, dat vele innerlijk-reeds-confessioneelgerichten het nu bewust zullen worden cj, en zullen medearbeiden met ons, in Gods n kracht, om onze kerk weer tot levende, sprekende, belijdende Kerk te maken. ?! Maar ook hoop ik, dat anders-ingestelden, cj! door de lezing van, ons blad, ons beginsel, p] d.i. het beginsel onzer Hervormde be- re lijdenis, beter zullen zien en, zoo mogelijk, ^,e waardeeren. ö J ' di

Helpt ons voorts, door u op dit blad te br abonneeren. Zoó alleen maakt gij onze geestelijke en kerkelijke propaganda mogelijk.

L. D. Poot

VO

INGEZONDEN. dr:

Hooggeachte Heer Redacteur, js

''' Eijkman te Sebaldeburen schrijft in eei

„de Gereformeerde Kerk" d.d heden, in verband wij

met zijn aanvrage om giften voor het kerkorgel Ms

te n., o. m. „Van nog geen enkele Kerkvoogdij va]

of Diaconie (cursiveering van mij, v. d. K.) de

mocht ik ook maar een kleine gave boeken." dei

Mag ik naar aanleiding hiervan een vraag doen: ink

Is dat verwijt aan het adres van de Diaconiën zoc

niet onbillijk, omdat het tegenovergestelde niet hoj

wettig zou zijn ? Ik lees in het Reglement voor de daj;

Diaconiën: „Haar taak (n.1. van de Diaconie) ga^ is het helpen en ondersteunen van de armen der gemeente en het duurzaam verzorgen en opvoeden van weezen en van hulpbehoevende of verwaarloosde kinderen tot de gemeente behoorende." Ik zou zeggen: de Diaconie onttrekt

gelden aan het doel, waartoe ze zijn gegeven, en I

waarvoor ze dus moeten worden gebruikt, wan- Ceii

neer zij daarvan een gedeelte, zij het ook een van

klein gedeelte, gebruikt als bijdrage voor het tite

aanschaffen, of vernieuwen van een kerkorgel. WOi

Want: vandaag vraagt Ds. E. voor zijn kerk- H0)

orgel, morgen Ds. K. voor een kerktelefoon of 0alc

ten een luidspreker, enz. En daar mag het geld van

een de Diaconie niet voor worden gebruikt. Heb ik ren n"s' dan za^ ik mij gaarne door u laten onder-

' richten.

Amsterdam. Hoogachtend,

aar 12 Mei 1927. p. van dek Kamp,

de Diaken der N. H. Gem.

> te I- s„

'C e Naar aanleiding van het ingezonden stukje

van den Heer van der Kamp het volgende, .aal Allereerst wil ik den Heer v. d. K. verzekeren, gjj mij allerminst om verwijten aan het adres

. van eenige diaconie of ook kerkvoogdij te doen j zou zijn. Lees dan s.v.p. in mijn woorden „een oor bede om hulp!"

het Wat het tweede aangaat, ben ik het evenwel ser met z- niet geheet eens, wel wat de uitleej v&n het desbetreffende art. 7, Regl. v. d.

de diac., inhoofdzaak en naar de letter opgevat, aan3er gaat, maar niet naar zijn geestelijken zin. Naar •fce die opvatting mag de diaconie m.i. uit haar kas eventueel steun verleenen voor kerkelijke belangen, zooals dan b.v. voor een Kerkorgel, luidspreker, etc., als de kerkekas daartoe onmachtig is. Dat ligt toch m.i. opgesloten in art. 30 van het Regl. op de diac. „diaconiën, wier inis *Jom®ten de uitgaven ver te boven gaan, kunnen ïof de kerkekas harer gemeenten uit de batige saldo s ondersteuning verleenen." Is er (his ergens een rijke diaconie, dan meen ik, dat zulk een diaken conie voor haar geweten gerust een gift van en j ^ ^ zelfs aan een andere gemeente kan >n ,zen, . voor een g°ed kerkelijk belang. Ik gev?n- iniet' een Class. Bestuur zulks niet zou 3r- billijken. Natuurlijk mag daarvan geen misbruik en gemaakt worden. Zou het: „draagt elkanders

et 'asten > ook hierop niet mogen toegepast worden.

^ijt gij of een ander het daarmee echter niet et eens, welaan, even goede vrienden! Als men inmiddels de goede zaak maar niet vergeet en 't zij ds U1? ®en of ander kerkelijk fonds, 't zij ook niet m ult eigen beurs haar met vriendelijke

111 mildheid wil gedenken.

L. H oogachtend,

_ Sebaldeburen, 17 Mei 1927. A. J. Eijkman Jb.

P.S. Inmiddels ontving ik van de Kerkvoogdij te O. een gift, die ik reeds met hartelijken dank verantwoordde.

I/O

f/

Mijnheer de Redacteur,

Er zijn altijd menschen, die niet goed willen ^ of kunnen lezen.

. Zo° wcrd naar aanleiding van mijn laatste ' «gezonden stukje mij do vraag gedaan, waarom ,e ik het altijd had tegen de bondspredikanten Xj Om dan zulke menschen tegemoet te komen k mag ik zeker nog wel even een paar regelen

plaatsen m Uw geëerd blad.

, Het 8aat ni0t °m den bondspredikant, maar t bet gaat om de eigenaardige manier van optreden a van sommige predikanten.

fc. voorbeeld: wij kennen ze, die gerust naar

een Evangelisatie gaan preeken in orthodoxe gemeenten. Doch wanneer er in eigen gemeente ;r iets dergelijks tegen hen wordt ondernomen, n dan is Leiden in last.

moesten onzes inziens zulke dingen door den Gereformeerden Bond openlijk worden af gelceurd. Want door dat ,,verdeel en heersch" komt er e geen zegen. Er kan geen zegen komen, als men op n S5n troon gaat zitten en anderen, die b.v. het _ Nieuw-Testamentisch lied nog zingen, veroordeelt, terwijl men ondertusschen met ziin verstand wel heel goed weet, dat dit geen kenmerk e is van echtheid.

e En daarom, gelijk U het ook zegt: Terug e naar de belijdenis: niet een kringetje, maar „Heel de kerk en heel het volk."

S °™ ,kort te zijn> het gaat ook niet tegen de

- prediking des Woords. Er zijn bondspredikanten, a die wij wanneer wij niet in het kerkelijk beginsel , verschilden, met genoegen konden hooren. Wij , denken bijv. aan den overleden Ds. Boonstra,

wiens gezonde Gereformeerde prediking wij met stichting hoorden. Wie denkt niet terug aan die l scnoone Catechismuspredikingen ? Eveneens met

- stichting hebben wij wel eens gehoord: Ds. Jongebreur, Beekenkamp, Van Binsbergen e.a.

; Genoeg om te toonen, dat het niet gaat om i de predikanten van den Bond. Doch wenschen

- wij niet te verheelen, dat wij ze ook wel eens hebben gehoord, waar niet anders werd gesproken dan over den vromen mensch, terwijl een moderne zich daarbij wel kon vervelen, doch zich

» niet behoefde te ergeren.

Genoeg, wij wenschen te verklaren, dat er bij den Bond achtenswaardige mannen zijn evenals bij iedere andere richting. Wij gelooven wel, dat nu genoeg blijkt, dat het niet gaat om den plaatselijken predikant, wiens prediking wij geregeld hooren, of iemand anders, doch alleen tegen het optreden van sommigen, die zich aan durven dienen als de zuivere partij of die bewust of onbewust menschen in deze verbeelding brengen.

Met verschuldigde hoogachting en dank.

e. Immekeb.

De Samenwerkende Zendingscorporaties en het Java-Comité komen voor de laatste maal, voordat het Pinksterfeest aanbreekt, met hun dringende bede: Steunt op den Pinksterdag het zendingswerk door Uw gebed en Uwe gave. Er is zooveel noodig. Niet uit weelde, want zelfs een man als John Mott prees de oeconomische wijze van werken in de zending der corporaties. Maar er is veel noodig om de groeiende behoeften van het werk. God zegent wonderlijk. Zullen de gemeenten deelen in dien zegen ? Deze maanden zijn voor alle corporaties zoo moeilijk. De inkomsten zijn na de inspanning van het najaar zooveel minder en de uitgaven hetzelfde. Daarom hopen wij zoo van harte dat in de komende dagen, onder den invloed van Gods Geest de gaven rijkelijk mogen vloeien.

LEESTAFEL.

Binnen kort verschijnt bij de firma Vrolijk, Ceintuurbaan 250—252, A'dam, een brochure van Dr. G. Oorthuys te Amsterdam, met den titel: „Moeten de groote Gemeenten gedwongen worden tot splitsing in buurt-gemeenten ?" Het is een bespreking van de weldra in de Classicale Vergaderingen en in de Algemeene Synode