/

die hierdoor nog veel minder worden bevredigd.

Wanneer daarbij dan ook nog komt, dat zij in haar geloof geen sterkte vinden om de verzoeking te wederstaan, 't zij dat ze het niet meekregen uit het ouderlijke huis, 't zij dat zij het kwijt raakten temidden van vele bittere ongeloofstheoriën, hoe verleidelijk moet dan het: grijp de kansen, in haar ooren klinken.

Is het onder die omstandigheden zóó onverklaarbaar, dat naast den jongeman, die van het lieve leven profiteert, ook de jonge vrouw van de zoete wateren des verderfs drinkt, terwijl zij zichzelve opdringt: Men is maar eenmaal jong! Waarom zou ik mij ook niet uitleven?

Het is moeilijk om hier gevallen of getallen te geven. Maar wie zijn oogen en zijn ooren den kost geeft in de groote stad, wordt bijwijlen benauwd door de vraag: waar moet dat met ons heen ?

Dan komt ook deze vraag wel eens naar boven, of de vrouwenemancipatie, waardoor zóó harde strijd gestreden is, die in onze dagen tot overwinning schijnt gekomen te zijn, in den grond niet een vrouwendegeneratie werd. Het getal der ongehuwde vrouwen met tienduizenden vermeerderd! In een menschenleeftijd, een zestig jaren tot 170.000 geklommen! Dat geeft te denken. Hier mag gerustelijk gesproken worden van den nood der ongehuwde vrouw.

Wel is onze tijd zwanger van allerlei problemen. Het vraagstuk dat ik bier aanroerde, is van nog even meer belang dan het trekhondenvraagstuk. Met brandende oogen ziet het ons aan. De kwestie van het ongehuwd blijven van zoovele jonge menschen, mannen zoo goed als vrouwen, is urgent.

Vergunt mij, dat ik in een volgend artikel iets van het geneesmiddel zeg Amsterdam. H. Bakker'

DE HIATEN.

'k Moet een fout herstellen.

De hiaten in de ledenlijst maakten op mij een buitengewoon onaangenamen indruk. 'k Wil dit nu maar niet met nog sterker woorden nader qualificeeren.

'k Merkte echter, dat ik een vorig maal hieromtrent een onrechtvaardige beschuldiging neerschreef.

Liever werp ik daarom de netelige schuldvraag hieromtrent maar niet weer op.

Ook niet omtrent het wegblijven van verslagen.

'k Kan echter niet nalaten den zeer vurigen wensch uit te spreken, dat een volgend jaarverslag niet meer zulke gebreken zal vertoonen.

Er zijn teekenen, die goede hoop geven.

Zoo juist kreeg ik weer bericht van iemand, die lid wilde worden, zelfs, als daartegen geen overwegende bezwaren bestonden, gaarne een af deeling zou oprichten.

Dat is anders dan hiaten.

Ditmaal kwam het bericht uit het verre Zuiden, gelijk een vorige maal uit het hooge Noorden.

Nu moeten er nog een paar komen van Oost en West, opdat blijke, hoe onze beweging 't gansche land omvat. Wij zoeken immers niet een christelijk „volkszee?" en een kerk deel, niet een secte, maar ,,heel de Kerk en heel het volk."

Daarom wil onze vereeniging, gelijk onze secretaris in het jaarverslag 't zoo heel juist uitdrukte, „zoutvat" en niet „inmaakvat" zijn.

J. Ch. K.

EEN PRETTIGE VERGADERING.

Van iemand, die goed oordeelen kan, hoorde ik zoo juist deze opmerking:

„Wat vond ik 't een prettige vergadering j.1. Woensdag. Moge er Gods zegen rijkelijk op rusten."

'k Kan niet nalaten dit oordeel hier even mee te deelen. 't Is ook het mijne.

De vergadering stond op hoog peil, wat betreft de degelijke, ernstige, principieele en tevens ruime inhoud der referaten en ook de toon en inhoud der besprekingen. Er heerschte ook metterdaad een „prettige" geest, hoewel het daarom nog geen pretvergadering was. Allen, die er waren, weten wat hiermee wordt bedoeld. We voelden ons prettig eens geestes. Tevens was er die verscheidenheid, die tot geanimeerde discussie aanleiding gaf.

het zoeken naar nieuwe levensvormen, de inspanning en het getob om alweer een trap hooger te klimmen op de gouden ladder der evolutie. Maar gelooven zij het, die het zeggen ? Is 't niet om zichzelven een rad voor de oogen te draaien en het versje van de evolutie toch maar tot het eind uit te kunnen zingen?

Is het dan wonder, dat deze ziektekiemen, deze levensarmoede en dit verval zich ook in het huwelijk, in ons gezinsleven openbaren ? En temidden daarvan staat het aankomende meisje, de ongehuwde vrouw. Is zij opgewassen tegen dat ziekteproces, zedelijk, geestelijk, dat aan alle kanten rondom haar tot uiting komt ? Heeft zij in haar eigen karakter, in haar zielshouding, of laat ik het nog beter zeggen, in God en Zijn Woord de • sterkte om den booze te wederstaan ? Is zij waarlijk toegerust tot den strijd om den vrede en het geluk ? Wie zal het durven zeggen, zelfs van den geloovigste en standvastigste onder zijn kinderen, wanneer zij op eigen wieken de wijde wereld indrijven? We kunnen bidden en vertrouwen. Maar.... de wereld is boos.

Zeker, ik weet het ook wel, dat er voor onze meisjes allerlei vrouwelijke beroepen openstaan. Zij kan zich wijden aan ziekenverpleging. Zij kan huishoudleerares of kinderverzorgster worden. Zij kan moederhulp verleenen. En wat is er al niet meer ? Maar iemand, die waarlijk niet vijandig staat tegenover de emancipatie der vrouw, zucht: „Ach, het klinkt allemaal zoo mooi, maar het is dikwijls zoo wreed in de toepassing, en zoo triest in de practijk. Overal een tè veel van arbeidzoekenden, met handen vol diploma's en hoofden vol kennis. Het rijke meisje zien we het brood uit den mond stooten van haar minder-bedeelde zuster; jonge meisjes zijn de onopzettelijke concurrenten van duizenden jonge mannen. Goed gesalarieerde ongehuwde mannen zijn de belemmerende krachten die menig flink goedwillend man onmogelijk maken te trouwen. Hoe onnoodig averechts is dit alles!"

Maar ondertusschen blijft het meisje ongetrouwd.

Haar diepste begeerten moet zij in zichzelve opsluiten. Daar zal geen man aan hare zijde staan. Haar moederlijk

PASTORALE BRIEVEN

door J. C. Ryle.

Hebt gij den Geest?

IV.

Werkingen des Geestes .3. (Slot)

Wilt gij weten, wat het groote gebrek is van de christenheid onzer dagen?

Het groote gebrek is, dat veler christendom geen christendom is. Dat klinkt hard en liefdeloos, maar het is'een droeve waarheid. Daar zijn er velen, die louter voor den vorm des Zondags de kerk bezoeken. Hun vaders en moeders gingen, daarom gaan zij. Of het is gewoonte en daarom gaan zij, maar van de ware, levende godsdienst weten zij niets. Hechtvaardigmaking en wedergeboorte en heiliging zijn voor hen woorden zonder zin en van den H. Geest kennen zij slechts -den naam.

Als een lezer van dfeze regelen moet zeggen, dat zóó zijn godsdienst is, dan waarschuw ik hem, dat die godsdienst ijdel is en zijn ziel niet kan redden noch troosten noch voldoen. Laat hij zich bekeeren zonder uitstel, want met deze gewaande godsdienst komt hij bedrogen uit.

Weet gij op welke schriftwaarheid wij ijverig acht moeten geven in dezen tijd ?

De waarheid over het werk des H. Geestes.

Jezus Christus is het middelpunt der Schrift en het werk des Geestes mogen wij daar niet boven stellen, maar ik geloof, dat geen waarheid in onze dagen zóó uit het oog wordt verloren als het werk des Geestes. Sommigen verwaarloozen het geheel. Zij weten iets van Christus en van „den Zaligmaker", maar als gij vraagt naar het innerlijke werk des Geestes, die het werk van Christus toepast, dan weten zij daar niets van.

Sommigen beleedigen het werk des Geestes door in uitwendige dingen te blijven hangen. Lidmaat zijn van de Kerk, deelnemen aan het H. Avondmaal stellen zij in de plaats van levend geloof, waarachtige wedergeboorte en bekeering.

Wilt gij weten, waarom wij, bedienaars van het Woord, nooit wanhopen aan de bekeering van iemand, die ons hoort zoolang hij leeft? Wij wanhopen nooit, omdat wij gelooven in de kracht des Heiligen Geestes. Wij zouden wanhopen ziende op ons werk. Wij zouden wanhopen ziende op sommigen, die tot de gemeente behooren. Zij schijnen zoo hard en ongevoelig als een molensteen. Maar wij denken aan den Heiligen Geest, die niet verandert, Hij kan

gevoel zal zij aan anderen, aan vreemden en niet aan haar eigen kroost moeten geven. Totdat eindelijk de leeftijd komt, dat ook zij zuchten moet: Nog steeds alleen op de wereld; ach, ik verwelk voordat ik nog tot vollen bloei ben gekomen in den grooten levenstuin.

De ongehuwde vrouw van onzen tijd moge het dan ook al niet van de daken verkondigen; in stilte geeft zij zich natuurlijk rekenschap van het volle leven, dat zich aan alle kanten rondom haar, soms in onbeperkten durf, openbaart. Zij doet dat te meer, omdat onze meisjes en vrouwen meer ontwikkeling, dieper inzicht verwierven dan dit vóór een vijftig jaren het geval was. Zij weten, dat lichaam en ziel met de teederste banden aan elkaar verbonden zijn. Reeds op de schoolbanken zijn ze ingewijd in het liefdeleven van planten, visschen, dieren. Zij vragen zich misschien wel verbijsterd, geschokt door de intiemste ontroering van lichaam en ziel af, waarom juist zij in heel de schepping onverbiddelijk verplicht zijn haar weg alleen te gaan en den strijd van volstrekte onthouding van dag tot dag te strijden.

Daar is nog meer en erger!

Zij merken ook „hoe mannen, van wie ieder weet dat zij in onwettige betrekking staan tot een vrouw, als geziene gasten worden ontvangen in fatsoenlijke gezinnen. Zij hooren ervan hoe bij een voorgenomen huwelijk, dikwijls eerst banden moeten worden geslaakt, vóór de wettige band gelegd wordt, en dit met een van-zelfsprekendheid, die een chaotische verwarring in haar brein doet ontstaan en zij hooren hoe talrijke jongemannen er hun „vriendinnetjes" op na houden."

Dan behoeft het in een zondige wereld vol lust en begeerlijkheid naar de verboden vrucht geenszins te verbazen, wanneer deze onevenwichtigheid onzer samenleving met hare onwaarachtige leuzen en begrippen, talrijke slachtoffers maakt, ook onder onze jonge vrouwen.

Vaak zonder eenigen steun, financieel, ook moreel, moeten ze de wereld in. Er zijn wel jeugdorganisatie's, zeker! ook op andere wijze tracht men haar vergoeding te schenken. Maar hoe velen, die hierdoor niet worden bereikt; en hoevele anderen,

nederdalen als een vuur en de hardste harten doen smelten. Hij kan den snoodsten zondaar bekeeren en tot een nieuwen mensch maken. En dus prediken wij voort. Wij hopen, omdat de H. Geest er is.

O, dat onze hoorders verstonden, dat de overwinning van waren godsdienst niet komt door macht of geweld, maar door des Heeren Geest. O, dat velen leerden minder te steunen op menschen en meer te bidden om den Geest. O, dat allen leerden, minder te verwachten van wat ook, en terwijl zij vlijtig de genademiddelen gebruiken, ernstiger te vragen om de werking van den Geest.

Weet gij, wat gij doen moet, als uw geweten u zegt, dat gij den Geest niet hebt.

Als gij den Geest niet hebt, ga dan in het gebed tot den Heere Jezus en smeek Hem om de genade van de zending des Geestes. Als iemand voelt, dat hij een stervende, verloren zondaar is, dan roepe hij tot den Heere Jezus, die gezegd heeft: „Zoo iemand dorst, die kome tot mij en drinke." Daar staat geschreven „gij hebt gaven genomen om uit te deelen onder de menschen, ja ook de wederhoorigen om bij u te wonen, o Heere God." Het is zijn werk om te doopen met den H. Geest, omdat „in Hem al de volheid woont". In Christus ontmoeten God en de ziel elkaar. Mijn eerste raad aan ieder, die den Geest begeert, moet altijd zijn: „Ga tot Jezus en zeg hem, wat gij behoeft."

Als gij den Geest begeert, moet gij ijverig de genademiddelen gebruiken, waardoor de Geest werkt. Hoor het Woord, dat het zwaard des Geestes is. Bezoek de bijeenkomsten, waar zijn tegenwoordigheid is beloofd. Stel u in den geestelijken weg, als gij begeert, dat de Geest u zegenen zal. De blinde Bartimeus zou nooit ziende geworden zijn, als hij maar traag thuis was gebleven en niet aan den weg had gezeten en Zaccheus zou Jezus niet hebben gezien, als hij niet vooruit was geloopen en geklommen in den vijgeboom. De Geest is liefdevol, maar, wie de genademiddelen veracht, weerstaat den H. Geest.

Wilt gij weten, wat gij moet doen, als gij twijfelt aan uw staat en niet kunt zeggen of gij den Geest hebt?

Onderzoek dan eerst of uw twijfelingen wel gegrond zijn. Daar zijn vele ware geloovigen, die niet verzekerd zijn van hun staat. Hun leven is een en al twijfel. Laat dezulken hun Bijbel nemen en de grond van hun onrust onderzoeken. Vanwaar was hun gevoel van zonde —- al is dat gevoel zwak, hun liefde tot Christus —

hoewel flauw, hun verlangen naar heiligheid — alhoewel klein, hun vermaak in het gezelschap van Gods volk, hun verlangen naar gebed en naar Gods Woord? Vanwaar zijn deze dingen ? Uit uw eigen hart ? Voorzeker niet. Het natuurlijk hart brengt zulke vruchten niet voort. Van den duivel ? Maar de duivel is niet tegen zichzelf verdeeld. Vanwaar zijn dan deze dingen ? Bedroef den H. Geest niet door te twijfelen aan zijn werking. Bovenal volg gehoorzaam die werking. En de werking des Geestes gehoorzamen, dat is niet op uzelf blijven zien, maar op Christus. In uzelf is geen zaligheid, maar in Hem is alle volheid van zaligheid, al wat een goddelooze behoeft om gerechtvaardigd, een onheilige om geheiligd te worden, j Doe dan hetgeen waartoe de Geest u dringt en put uit Zijne volheid, die u geschonken wordt om niet.

Een groot staatsman heeft eens gezegd, dat als een vreemdeling Engeland bezocht voor de eerste maal met zijn oogen geblinddoekt en zijn ooren open — alles hoorende, maar niets ziende — hij dan zou denken, dat Engeland op weg naar den ondergang was, zoo menigvuldig zijn de klachten van het Engelsche volk. En toch, als dezelfde vreemdeling in Engeland kwam met zijn ooren dicht en zijn oogen open — alles ziende maar niets hoorende — dan zou hij allicht denken, dat Engeland het rijkste en bloeiendste land der wereld was, zoovele teekenen van voorspoed zou hij zien.

Lezer, 'k ben dikwijls geneigd deze opmerking te maken met het oog op tobbende christenen. Als ik alles geloofde, dat zij van zich zelf zeggen, dan zou ik zeker denken, dat ze er slecht aan toe zijn. Maar als ik merk, dat ze hongeren en dorsten naar gerechtigheid, arm zijn van geest, begeerig naar heiligheid, liefhebbend den naam van Christus, getrouw hun bijbel lezend en biddend, dan ben ik niet langer zoo bezorgd. Ik vertrouw dan mijn oogen meer dan mijn ooren. 'k Zie duidelijke teekenen van tegenwoordigheid en werking des Geestes en het doet mij alleen leed, dat ze zelf weigeren die te zien. Ik zie den duivel bezig hen hun troost te rooven door twijfelingen in hun ziel te wekken en 't bedroeft mij, dat ze den aartsleugenaar gelooven en zich laten ontmoedigen en verslappen. Sommige belijders, zonder bestrijding, hebben alle reden te twijfelen of ze den Geest hebben, wijl ze deze merkteekenen missen. Maar vele christenen koesteren een ziekelijke gewoonte van twijfel en tobben, waarvoor ze geen oorzaak

hebben en zich moesten schamen, 't Komt, omdat ze tegen het getuigenis des Geestes in, blijven zien op zichzelf en eigen geestelijk leven, willen wandelen door aanschouwen en niet door geloof, in plaats van het geloofsoog op Christus te richten, op Hem alleen, in zijn vrije zondaarsliefde te roemen en zich te verblijden.

Wilt gij ten laatste weten wat gij te doen hebt, als gij den Geest hebt ontvangen?

Zoek dan ,,vervuld te worden met den Geest". Drink van de levende wateren. Bid, dat de Geest uw geheele hart vervulle, zoo dat er geen plaats meer zij voor wereld en duivel.

Als gij den Geest hebt „bedroef Hem niet". Kleine, onbestreden zonden, kleine gebreken van humeur of tong, een weinig heulen met de wereld, bedroeven den Geest. O, dat alle geloovigen daaraan denken! Daar zou meer hemel op aarde zijn, als de geloovigen meer toezagen op hun dagelij kschen wandel en het werk des Geestes niet verhinderden. Lezer, de Geest moet een heiligenden invloed hebben om uw ziel te kunnen troosten.

Streef ernaar om vruchten des Geestes voort te brengen. Lees eens wat de apostel ervan zegt en zie of geen van die vruchten ontbreekt. O, dat geloovigen meer „liefde" en „blijdschap" hadden, wat zouden zij dan veel goeds doen, wat zouden zij zich gelukkig gevoelen en de godsdienst schooner maken in de oogen der wereld.

Lezer, • overdenk deze dingen ernstig. Bid met mij, dat de Geest overvloediger uitgestort worde over de Kerk van Christus. Bid, dat Hij uitgestort worde over alle geloovigen, opdat zij heilig en eensgezind worden. Bid, dat Hij uitgestort worde over Jood en Mohamedaan en heiden, dat velen bekeerd worden, voordat het einde komt.

Bid, dat Hij uitgestort worde over uw volk en dat de verdiende oordeelen worden afgewend. Bid, dat Hij uitgestort worde over alle getrouwe leeraars en zendelingen, en dat hun getal honderdvoudig worde

vermeerderd.

Bid, dat Hij uitgestort worde in uw eigen ziel, dat gij de waarheid leert verstaan of er in bevestigd wordt.

Bid, dat wij elkander eens mogen ontmoeten met vreugde bij de verschijning onzes Heeren.

Uw toegenegen vriend,

J. C. Ryle.