BUITENLAND.

Italië. De doodstraf voor ketters geëischt Volgens de Semaine religieuse heeft de Jezuïetenpater Antoine Oldra eind Januar j.1. te Turijn in de „Kerk der heilige marte laren" een rede gehouden, waarop te vorei door de politieke dagbladpers met buiten gewonen nadruk de aandacht was gevestigd De redenaar verdedigde daarin niet alleen d toepassing van de doodstraf voor ketters i) de middeleeuwen, maar stelde ook als eiscl de wederinvoering ervan voor tegenwoordig L'Echo des Vallées citeert letterlijk ziji woorden: ,,Nu de Kerk alle bronnen va: christelijke lankmoedigheid heeft uitgeput nu elke poging om te overtuigen, elke gees telijke opwekking, elke materieele prikkc zonder effect zijn gebleven en de schuldige hun kettersche propaganda voortzette en het er halsstarrig op gezet hebben, d publieke opinie en den vrede van het chrif telijk geweten te compromitteeren, blij!

Italië. De doodstraf voor ketters geëischt. Volgens de Semaine religieuse heeft de Jezuïetenpater Antoine Oldra eind Januari j.1. te Turijn in de „Kerk der heilige martelaren" een rede gehouden, waarop te voren door de politieke dagbladpers met buitengewonen nadruk de aandacht was gevestigd. De redenaar verdedigde daarin niet alleen de

toepassing van de doodstraf voor ketters in de middeleeuwen, maar stelde ook als eisch de wederinvoering ervan voor tegenwoordig. L'Echo des Vallées citeert letterlijk zijn woorden: ,,Nu de Kerk alle bronnen van christelijke lankmoedigheid heeft uitgeput, nu elke poging om te overtuigen, elke geestelijke opwekking, elke materieele prikkel zonder effect zijn gebleven en de schuldigen hun kettersche propaganda voortzetten en het er halsstarrig op gezet hebben, de publieke opinie en den vrede van het christelijk geweten te compromitteeren, blijft

er voor de iverk mets anders over, om zionzelf en hare leden te verdedigen en de ketterij te onderwerpen aan de zuivere interpretatie (uitlegging) en aan de gehoorzaamheid aan de Katholieke leer, dan om tot een uiterst voorbeeld haar toevlucht te nemen tot de doodstraf. Herinnert u, mijne Heeren! dat een ketter erger is dan de grootste misdadiger, en uw geweten zal niet meer verontrust zijn door een noodzakelijke doodstraf, die dient om alle verkeerde kiemen van die moreele en materieele infectie te verwijderen." Wat zeggen de

Jezuïeten hier te lande op de ontDoezeming van dezen ordebroeder ? Waar het toe komen zou, wanneer dezulken alles naar hun hand konden zetten, blijkt hier weer eens ten overvloede. De geschiedenis heeft het trouwens bewezen.

Het tegenwoordige Protestantisme in Italië. De bekende Fransche Protestantsche theoloog J. Jézéquel is eenige maanden geleden van een studiereis door Italië teruggekeerd en heeft in het weekblad Evangile et

Libertézijn indrukken weergegeven van den toestand van het Italiaansche Protestantisme. Over de getalssterkte der afzonderlijke Prot. Gemeenten heeft hij geen betrouwbare gegevens kunnen inwinnen. Jézéquel meent echter de Protestanten van Italiaansche nationaliteit op 30 a 40.000 te kunnen schatten. Het getal Protestanten van andere afkomst zal zoo ongeveer 100.000 bedragen. Deze hebben in bijna alle grootere steden kerken gesticht. De betrekkingen dezer kerkelijke groepen onderling zijn zeer gering Ze worden meest door Zivitsersche predikanten bediend. De gebruikelijke taal in de godsdienstoefeningen is Duitsch of Fransch. Er bestaat groot gebrek aan voorgangers, en ook is het zeer te betreuren, dat deze Prot. kerkelijke groepen, die in een Roomsch land een zwaren strijd om het bestaan hebben te voeren, geen „centraal orgaan" bezitten. Het

Fransche .Protestantisme had nier een gewichtige roeping te vervullen. Maar helaas is het getal zijner predikanten niet eens toereikend voor eigen vaderland. De Engelsche Baptisten en de Engelsche en Amerikaansche methodisten hebben zich op hunne wijze ijverig met evangelisatie bezig gehouden. Deze gemeenten, wier leden en voorgangers van Italiaansche afkomst zijn, toonden een krachtig kerkelijk leven en vormden „werkekelijke kudden", „waarvan het licht des Evangelies uitstraalt"

Daarnaast breidt zich de Waldenzenkerk, deze ,,Gereformeerde Kerk voor de Refor¬

matie" , van de Alpendalen tot Sardinië en Zuid-Amerika uit. Een stevige (synodaalPresbyteriaansche) organisatie verbindt al deze gemeenten. De gezamenlijke predikanten komen jaarlijks bij toerbeurt in een synode bijeen, waar alle mogelijke kerkelijke vraagstukken van actueele beteekenis behandeld worden. De predikanten worden opgeleid aan de Theologische Faculteit te

Kome. JJe gemeenten Kome en xuiijn hebben keurige kerken kunnen bouwen, zij het met groote offers. Het verslag eindigt met het mtsnreken van de hoor). dat de

dag eenmaal zal komen, waarop alle Protestantsche belijders zich in een broederlijke unie zullen aaneensluiten. „Het Evangelie zal dan in de Latijnsche landen nog een groote toekomst hebben."

Frankrijk. Eigenaardige praktijk bij gemengde huwelijken. In Evangile et Liberté (No. 2, 1927) verhaalt Ds. Draustin het volgende voorval. Aan een jonge Protestantsche vrouw, die met een Roomsche

wilde trouwen en overeenkomstig den wensch van de familie van laatstbedoelde zich in de Eoomsche kerk moest laten inzegenen, had hij, naar de voorschriften der Synode de verlangde inzegening daarna in de Prot. Kerk geweigerd.

—. -r- 1 11 T • • 1 1 " T ]

JNadrukkelijk vernam mj van ae moeuej. der jonggetrouwde vrouw, dat deze tegenover den geestelijke geweigerd had, op de voorgeschreven kerkelijke verplichtingen in te gaan. Slechts dit ééne had zij willen

beloven, zich van pogingen te ontnouaen om haar maar te bekeeren. De geestelijke was zelf bij de moeder geweest en had verklaard : er zijn altijd middelen en wegen, om het opeen accoord te gooien. Het jonge paar moest, de kerk bezoeken. ..Ik zal aan den

man van uw dochter den zegen der kerk

geven, maar uw docnter zal even weimy ,,Katholiek-getrouwd" zijn, alsof zij in 't geheel niet in de kerk was gekomen." En zoo heeft dan, vertelt Ds. Draussin verder, in het halfdonker van een kleine zijkapel een s c Hi n h u welii ks voltr e kkin g plaats gehad,

met pater noster en verwisseling der ringen. Krachtens deze ceremonie is de jonge man met zijn vrouw naar Roomschen ritus getrouwd, maar de jonge vrouw niet met haar man. Wel een fijne distinctie!

De redactie voegt er in een noot bij, dat haar nog een dergelijk geval bekend is geworden.

Mogelijk wordt deze praktijk bij gemengde huwelijken meer toegepast dan tot dusver bekend was. In elk geval verdient zij de aandacht.

Noord-Amerika. Groei van de z.g.n. Mormoonsche kerk. De Utah Gospel Mission weet te vertellen dat het Mormonisme jaarlijks ongeveer tienduizend bekeerlingen wint, waarvan bijna allen eenmaal leden waren van een of andere Christelijke Kerk.

De meesten dezer bekeerlingen worden gerecruteerd uit de minder ontwikkelde klassen, ook uit hen die den indruk geven oprechte Christenbelijders te zijn, maar thans helaas misleid zijn. Ondertusschen vfirdubbelt het Mormonisme ziin aanhan¬

gers elke vijf en twintig jaren, en dit, terwijl velen in den waan verkeeren, dat het zoo ongeveer dood is. Ongeveer 220 zendelingen hebben de Mormonen sedert tal van jaren aan het werk; elk wint per jaar drie of vier bekeerlingen, en allen gaan zij voort hun valsche leer te verbreiden en wantrouwen te zaaien ten opzichte van den Bijbel, de bediening des Woords en in de kerk.

In Amerika wordt er trouwens over geklaagd dat er tal van „evangelisten" zijn,

wier stokpaardje het is de predikanten en de kerk zonder onderscheid in verdenking te brengen. Het droevigst is daarbij dat er vele menschen zijn, die het bedrijf van zulke keurmeesters toejuichen.

Wat de Mormonen betreft, zij zijn erop uit hun „Boek van Mormon" voor te stellen als de laatste openbaring, en zoo de menschen van het Woord, des Heeren af-

keerig te maken. Een voorname reden, waarom 7.ii insaner vinden, list wel in het

gebrek aan kennis van de H. Schrift Er zijn velen, die het vaste fundament onder hun voeten missen, geen rekenschap weten te geven van hun geloof, en zoo gemakkelijk zich laten meevoeren. Meer leerstellig onderwijs is in Amerika, en wij mogen er bijvoegen in Nederland, waarlijk geen contrabande, „opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der 1 fifvr. rlnrvr de bedriegerij der menschen,

door arglistigheid om listiglijk tot dwaling

te brengea" (Ef. IV : 14).

's-Gr. D- B.

FRIESCHE BRIEVEN.

De Fries naar zijn aard.

In mijn vorig epistel had ik het over het lomineesland in Friesland. Over de preek, >n over 't preek-gehoor. En ik vroeg, de geaardheid van den Frieb niet uit het oog :e willen verliezen.

Dat is trouwens ook zuiver Paulinisch, Die stelde Grieken en Barbaren ook apart. Hij rekende met de Griek naar zijn aard sn met den Barbaar naar zijn aard.

Welnu, zoo moet een predikant een Fries nemen naar zijn aard.

Laat ik nu iets zeggen van die Friesche aard tegenover de preek.

Over de preek ten opzichte van de aard

In mijn vorig epistel had ik het over het domineesland in Friesland. Over de preek,

en over 't preek-gehoor. En ik vroeg, de geaardheid van den Fries niet uit het oog

te willen verliezen.

Dat is trouwens ook zuiver Paulinisch, Die stelde Grieken en Barbaren ook apart. Hii rekende met de Griek naar ziin aard

en met den Barbaar naar ziin aard.

Welnu, zoo moet een predikant een Fries nemen naar zijn aard.

Laat ik nu iets zeggen van die Friesche aard tegenover de preek.

Over de preek ten opzichte van de aard rW Friezen snrak ik reeds.

En dan mag gezegd, dat de FrieS wel betrekkelijk veeleischend is, wat de preek

betreft — hij vraagt een goeie uitgewerkte preek—van een college klessica1) = kletsen, moet een Fries niks hebben — doch overigens is hij geen vitter. Dat direct na de preek je-op-'t lijf vallen met „ik was 't van morgen met de dominee niet eens" of zoo iets, krijg je van den Fries in doorsnee niet te hooren.

Het omgekeerde echter evenmin. Friezen vallen mekaar niet zoomaar om den hals met een: wat heb ik je lief! Een dominee, rlifi on znlke liefkozingen gesteld is, zal in

Friesland wis en zeker worden teleurgesteld Niet dat er geen waardeering is voor de preek! Die is er juist wel!

Er zijn in menig Friesche gemeenten op den terugweg uit de kerk heel wat dingen

op te merken, in hooldzaak gaan ae Kerkgangers in drieën uiteen.

Eerstens heb je de kerkgangers zonder meer, die buiten de kerkdeur dadelijk beginnen over hooi, aardappels en bieten.

Tweedens vindt je de preek-hoorders, die 't er op aanleggen om met mekaar te loopen

1) Onder klessica verstaat een Fries ook de vergeestelijking in de preek.

Als een dominee bijv. preekt over: de naam des Heeren is een sterke toren — dan blijft die toren voor een Friesch kerkganger een toren zonder meer. Daar moet een dominee ast-u-blieft! nfepn verrliftnin eren in £?aan maken voor ver¬

schillende categorieën van menschen!

Die toren is beeldspraak, maar mag niet „bevorderd" tot een geestelijke toren. De nuchterheid van den Fries kan zoo'n vergeestelijking niet waardeeren.

ën over de preek te praten. Die toevallig iets vooruit is, wacht op een, die toevallig wat achteraan komt, want men moet elkaar de vraag stellen: nou, hoe vond je het van morgen ?

Dan heb je nog de derde groep kerkgangers, en dat zijn zij die, liefst in stilte hun weg gaan en het gezelschap mijden. Zij verwerken op hun eentje de preek.

Doch vast staat bij alle drie groepen (de uitzonderingen natuurliik daargelaten) dat

--«j O '

ze de preek hebben beluisterd en in heel veel gevallen er vrij wat van zouden kunnen navertellen.

Doch zoo 'k zei: ze loopen niet dadelijk naar dominee met hun: „Wat was 't mooi," of met hun opmerkingen over de preek

i _• u„;,i „„1,

m anderen z.!u. uiugcjaucmreiu <jujv up ucu

erf der kerk is geen imesche karaktertrek.

De Fries-m-doorsnee is eer te koud dan te warm.

ftp. moet dat soed begrijpen. Theolo¬

gisch is hij wel warm. Hij is er bij als de

kippen ais een ol ander punt m de preek buiten de lijn gaat. Ge moet het bijv. niet

wagen Vader Brakel aan te vallen of zoo

iets.

Neen, theologisch is een Fries zeer warm. Hij leeft bij een duidelijke verklaring. En wee, als die verklaring afwijkt van de gangbare. Dan staat de Friesche theoloog in brand. Niet — begrijp dat goed — dat hij op hooge beenen naar de pastorie stapt om 't dominee weer eens te zeggen — neen — die warmte kent de Fries niet. Op dat stuk is hij juist eer te koel dan te warm. En wel zoo, dat ik me best begrijpen kan,

dat een dommee wei eens klaagt: je nooru zelden iets over je preek!

Ik hoorde eens een dominee zeggen: „ik moet nu en dan een glimlach zien bij de menschen als ik als dominee binnenkom! Ik heb warmte om mij heen noodig! '

Maar die warmte merkt een dominee in Friesland niet veel. Ze is er wel! Tegen de bakkers- of schoenmakers-onderlinff zeereen

— o oc'.

ze 't wel, maar dominee zelf krijgt het niet te hooren. Althans niet in die mate als 't aanwezig is bij de menschen.

Een dominee moet de menschen nu eenmaal nemen, zooals ze zijn en vooral in Friesland. En dan mogen ze soms wat koel in 't aankomen zijn, en niet zoo uitgelaten als misschien in andere deelen van 't Hervormd Nederland, maar vast staat, dat je van de menschen weinig last hebt. Zelfs de keurmeesters, die je ook in Friesland hebt natuurlijk, maken het den predikant niet zoo lastig, dat hij geen leven zou hebben.

In dit opzicht is er wel iets waars in, dat Friesland een goed domineesland is.

Ik zou nos één trek van den Fries¬

kerkganger willen teekenen doch dan wordt mijn brief te lang. Daarom D.V. dat ia een volgenden brief.

Insider.

VRAGENBUS.

Vragen omtrent Dr. Kohlbrugge.

Mej. B. te M. sprak met een „eigengerechtigen Bondsman" over wijlen Dr. Kohlbrugge en diens volgelingen.

Deze zegsman had verklaard, dat hij niet gaarne zou sterven als Kohlbrugge. Die laatste had namelijk op zijn sterfbed gezegd: ik heb niets en ik gevoel niets, maar ik geloof. Dat nu was voor den Bondsman alles behalve voldoende; er was wat anders noodig. Schrijfster kon

PASTORALE SCHETSEN

door

J. S. Spencer.

Algeheele verdorvenheid.

Eens dacht ik er over na, hoe te spreken met een jonge vrouw, die ik wilde bezoeken; ik wist, dat zij mij niet gaarne zag, hoewel ze mij altijd zeer beleefd behandelde. Zij helde over tot een secte, die zeer veel van mijn kerk verschilde, en ik wist, dat zij daardoor achterdochtig was jegens mij, en ik moest zorgen geen kwade vermoedens bij haar op te wekken, als ik wilde trachtën haar hart en geweten te treffen. Haar familie en vrienden waren leden van mijn gemeente en ook zij kwam geregeld ter kerk.

Zij was een vroolijk levenslustig meisje, verzot op wereldsche vermaken, en ik wist, dat zij nooit zou vragen naar haar zaligheid^zoolangniet God zich stelde tusschen haar hart en haar vermaken. Bovendien wist ik, dat zij een eigenzinnig karakter had en dat, hoe meer haar vrienden er bij haar op hadden aangedrongen, dat zij den Heer zou zoeken, hoe meer zij er zich tegen had verzet.

Toen ik aanschelde en naar haar vroeg, kwam zij weldra bij mij in de huiskamer. Ik zei haar, waarvoor ik gekomen was en vroeg of ze met mij wilde spreken over de belangen harer ziel.

„Ik wil wel met U spreken," antwoordde zij, „maar ik denk over den godsdienst anders dan gij.

„Gij behoeft niet eender te denken als ik. Ik kan onge¬

lijk hebben. Maar Gods Woord heeft zeker gelijk. Ik ben niet hier gekomen om U mijn gevoelens op te dringen, maar om U te vragen of gij leeft, zooals uw godsdienstige

overtuiging van U vraagt." .

„Ja," hernam zij, „zoo zegt ge allen, maar als iemand waagt van U te verschillen dan is hij een ketter en verworpeling." „

„Dat kunt gij van mij toch niet zeggen.

„Mijn moeder en andere kennissen noemen mij zoo en ik denk, dat gij het ook doet. Als ik van U verschil, waarom laat ge mij dan niet over aan mij zelf en mijn

eigen weg?" „

„Dat zou ik doen als uw weg de rechte was.

„Ik ben een unitariër," zei ze. ^

„Daar ben ik blij om, ik wist niet, dat ge iets waart. „Ik meen, dat ik meer voor de „unitariërs" x) dan voor

uw kerk gevoel."

„Ik betwijfel of dat zoo is, maar het komt er met op aan, wat ik denk. Ik ben geen maatstaf voor U en gij moogt mij een dwaas of een dweper noemen."

„Een dwaas zijt gij niet, maar ik geloof, dat gij een dweper zijt."

„Ik dank u, dat gij ronduit zegt, hoe gij denkt over mij, maar het doet er niet toe, wat ik ben, ik wilde met U spreken over Uw eigen toestand. Gelooft gij den Bijbel ?"

J9> zeker "

"Leeft gij volgens Gods Woord? Bidt gij dagelijks, dat God uw hart bekeeren mag?"

1) Unitariërs, in tegenstelling met trinitariërs, noemen zij zich die de goddelijke drieëenheid loochenen.

„Neen."

„Zegt de Bijbel u niet den Heer te zoeken, terwijl Hij nabij is."

„Jawel, maar ik geloof niet aan de algeheele verdorvenheid."

„Gelooft gij, dat gij een zondares zijt?"

„Nu ja," hernam zij ongeduldig.

„En dat gij vergeving behoeft."

„Ja."

„Zoekt gij die?"

„Neen."

„Moest ge er niet naar zoeken?"

,'üat denk ik wel."

„Wel, wilt gij er dan direct mee beginnen en wilt gij handelen, zooals gij weet, dat gij moet doen om zalig te worden."

„Gij en ik verschillen," zeide ze.

„Dat is niets, maar in één ding komen we overeen, we denken beide, dat gij den Heer moet zoeken. Gij zijt het met u zelf niet eens en handelt niet volgens uw geweten, daar gij een leven zonder gebed leidt. Het verwondert mij,dat iemand, die verstandig is, zoo handelt, en de begeerte van het zondig hart volgt; ik vraag niet van u om te denken en te voelen, zooals ik doe, maar om te handelen overeenkomstig den Bijbel. Is er iets dweepachtigs in deze vraag ?

„Volstrekt niet, het spijt mij, dat ik u een dweper heb genoemd."

„Ik was er juist blij om, want gij waart eerlijk. Maar laat dat nu voorbij zijn.

(Wordt vervolgd.)