wijze tegen de Herv. Kerk uitgespeeld.

Er bestaat bij de Geref. Kerken óók een Commissie voor Evangelisatie; en het schijnt soms wel, of de heele gemeente lid van die commissie is, met de Herv. Gemeente als jachtterrein.

Dit geeft aan alle streven naar goede verhoudingen een wrang bijsmaakje, en dwingt altijd opnieuw tot front maken.

Pront naar de derde zijde moet gemaakt, tegen al wat links is op het eigen Ned. Herv. erf.

En daar is verscheidenheid van nuanceering en velerlei verhouding, altemaal beheerscht door een zelfden linkschen geest.

Niet meer in den vorm van het^ oude, negatieve, modernisme; dat heeft, óók op het kerkelijk erf van Eindhoven, viijwel uitgediend. Opschuiving naar rechts, valt ook daar waar te nemen; maar dat maakt de toestanden niet zuiverder, noch makkelijker.

Alle opschuiving van links naar rechts, kan men waardeeren als een schrede op dien weg, aan het einde waarvan de belijdenis is van den Christus der Schriften; maar zoolang die opschuiving is geen principieele verandering, doch slechts een gradueele wijziging op het oude linksche standpunt, kan er van geen werkelijke winst sprake zijn; alleen maar van grooter kans op een verwarring tusschen schijn en

werkelijkheid.

Wat vroeger „modern" was, is nu feitelijk Evangelisch (oud-Groningsch), en het noemt zich soms „ethisch"; het gebruikt gaarne rechtzinnigklinkende termen en uitdrukkingen, zooals inzonderheid de Hegelianen dat zoo kunnen doen; en op wie geen oordeel des onderscheids heeft, maakt dat dan wel eens den indruk van 3,orthodox" te zijn.

Maar in z'n wezen is het puur modernisme ; dat de heilsfeiten ontkent of vervluchtigt tot 'n idee.

"Rrn.ha.ntsch-Limburgsche or¬

thodoxie (zooals ze boven den Moerdijk wel eens genoemd wordt) is natuurlijk zeer „ruim"; ze heft gaarne de leus aan: „wij sluiten niemand uit"; dat in de practijk neerkomt op een verzetten of uitrukken van de grenspalen en op een opsmelien van partijen' en groepen tot een protestantsch allegaartje: „boven geloofsverdeeldheid".

Waarmede men weer precies zou belanden bij dat krachteloos en voor Rome on¬

gevaarlijk protestantisme; waartegen nu juist reactie aan het opkomen is.

En dus: front maken tegen dien linkschen geest, door een voortdurend poneeren van het belijdend beginsel.

En dan noeme men ons vrij: „bekrompen" en: „éénheid verhinderend" ; maar wij leven in de diepe overtuiging, dat ziilk front maken eisch is, zal het Koninkrijk Gods worden gediend in de zielen der menschen en op de erve der Vaderlandsche Kerk.

Eindhoven. W. J. Roscam Abbing

VRAGENBUS.

VRAGENBUS.

Ziekelijk-gerefor meerde en gezond-gereforrneerde prediking.

He H. D. te E. schrijft ons: „Met veel belangstelling las ik wat u schreeft over ziekelijk- en gezond-gereformeerde prediking." Wij schreven namelijk een vorige maal: deze prediking spreekt veel over des menschen onmacht ten goede, over de noodzakelijkheid der wedergeboorte, over de verkiezing en verwerping, over het geloof, als zijnde een genadegave, over een eeuwig wel of een eeuwig wee, dat met krachtige woorden wordt aangekondigd, zonder dat echter Christus wordt gepredikt als de eenige en algenoegzame Zaligmaker, in Wien alles is te vinden wat ter zaligheid noodig is.

Nu vraagt inzender:

„Maar kan dat dan een gezonde prediking heeten, waarin van al die genoemde leerstukken weinig of niet wordt gehoord; dus van geen onmacht, van geen wedergeboorte, van geen verkiezing, van geen geloof als een gave der genade, van geen eeuwig wel of wee ?

Jezus zelf toch leerde die dingen in Joh. 3, Joh. 4 en Mare. 10. En hoe zal een kind eerder om de moeder leeren roepen, dan wanneer het beseft, dat het zelf niets kan ? Lezen wij van de bekeerlingen in den Bijbel dan ook niet, dat hun vragen Was in benauwdheid des harten: wat moet ik doen, opdat ik zalig worde? Zijn die stukken dan niet noodig?

Antwoord. Een prediking, waarin die stukken worden geloochend met woorden of zonder woorden, is zeker niet de gezondOereformeerde. Heelemaal niet; zelfs niet eene Christelijke prediking.

Maar nu willen wij inzender op twee dingen met nadruk wijzen.

Ie. In een ware Christusprediking zullen die dingen, zelfs wanneer ze niet met name of opzettelijk, worden genoemd, toch altoos worden ondersteld, zoodat voor wie die dingen niet erkent, de geheele Christusprediking ook onverstaanbaar of ongenietbaar zal zijn. '

Want wij prediken Christus niet als de Zaligmaker voor braven of voor vromen of voor hen, die om een andere reden den Medicijnmeester niet van noode hebben, maar wij prediken hem als gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is.

Wat betreft de wedergeboorte, wij prediken Christus als „De opstanding en het leven", en dus als een Zaligmaker voor die het gevoelen en belijden, dat zijzelf midden in den dood liggen. Wat betreft de verkiezing, wij prediken Christus, als die heeft gezocht en nog zoekt zulken, die naar Hem niet zoeken. Wat betreft, dat het geloof is een gave der genade, wij prediken Christus als Een, uit wiens volheid wij ontvangen genade voor genade, dus ook de genade des geloof s. En eindelijk wat betreft het eeuwige wel en wee, wij prediken Christus als zijnde een vloek geworden voor ons, opdat Hij ons voor dien rechtvaardigen vloek, dien wij verdiend hebben, in de plaats, een eeuwigen zegen zou schenken.

In één woord: in een rechte Christusprediking liggen al die andere stukken besloten.

Zulk een prediking is te vergelijken bij een kostelijken ring: een groote parel in het midden, door een krans van kleinere steenen omgeven.

Maar nu, omgekeerd, laat in een prediking gesproken worden van al .die andere stukken: van onmacht, van wedergeboorte,

van uitverkiezing, van het geloot als gave Gods, van eeuwig wel en wee, etc., maar laat Christus daarin misschien nog wel worden genoemd, maar niet als het een en het al, als de eenige grond van zaligheid worden gepredikt, dan komen in die prediking ook al die andere waarheden niet tot haar recht, maar, al worden ze met grooten nadruk gepredikt, dan worden ze toch eigenlijk tot leugen.

Want als wel de onmacht ten goede van den mensch gepredikt wordt, maar niet daarbij Christus, als die voor zulke hulpeloozen een almachtig en genadig Helper

is en Een, door Wien ze ook alles ver¬

mogen door het geloof in Zijn naam, dan dient die prediking *van de onmacht, óf om die menschen tot een valsche rust te brengen (er is immers toch niets aan te doen), of om ze te leeren buiten Christus verlossing te vinden, b.v. doordat zij wel onmachtig zijn, maar toch dit of dat van Boven ontvangen hebben; óf ook ze brengt dien mensch, die diep van zijn onmacht doordrongen is, tot volslagen wanhoop; niet alleen tot wanhoop aan zijn eigen

pogen, maar tot wanhoop aan alles.

Of, om verder te gaan, als wel de noodzakelijkheid der wedergeboorte met kracht wordt gebonden op de harten, maar als daarbij "niet ook de weg wordt gewezen en als 't daarbij niet vriendelijk wordt herinnerd, dat Christus den dood, onzen dood, ook den geestelijken dood, heeft overwonnen, opdat wij leven zouden door Hem, als Zijn Woord niet wordt voorgehouden, dat Hij is de Weg, de Waarheid en het leven en dat wie in Hem gelooft heeft het eeuwige leven, dan dient die heele prediking va i de noodzakelijkheid der wedergeboorte niet om den zondaar met al zijn nood en

dood heen te leiden tot Christus ais toü den Levensvorst, maar om hem er toe te brengen het leven der wedergeboorte te zoeken buiten de Levensbron, in al de vertrekkingen van zijn eigen hart, of in zoogenaamde Geesteswerkingen, die dan echter geen werkingen zijn van dien Geest, Die Christus verheerlijkt en naar Christus henen leidt, maar van een valschen geest die den zoogenaamden Christen rijk maakt in zijn eigen ervaringen.

Om nog weer verder te gaan, als wel de leer van een eeuwige verkiezing (met haar keerzijde van de werwerping) wordt gepredikt, maar daarbij niet verkondigd wordt, dat Christus de Deur is der schapen en dat wij, om van onze verkiezing zekerheid te krijgen, niet nieuwsgierig moeten trachten in Gods eeuwigen Raad door te dringen, ook niet buiten Christus de kenmerken m onszelf moeten zoeken, maai hulpeloos en met niets dan een zelfveroordeeling door die Deur moeten binnengaan, om zoo in de gemeente der uitverkorenen een plaats voor ons te vinden, dan wordt die m-edikinfir der verkiezing óf een zaak,

die ons alle hoop ontneemt, of een zaak die ons er toe brengt, om, buiten het armezondaars-geloof in Christus, de blijken dat wij uitverkorenen zijn en anderen het niet zijn, te vinden in onze meerdere vroomheid. En dan wordt die prediking voor

degenen, die meenen zich voor uitverkorenen te mogen houden, een aanleiding, niet tot verootmoediging en tot een geven van Gode de eere, maar een aanleiding voor eene niet kleine zelfverheffing.

Om weer verder te gaan; als wel het geloof wordt voorgesteld als een gave des Heeren, maar daarbij Christus niet wordt gepredikt, als een Zaligmaker, niet voor degenen, die weten de gave des geloofs te bezitten, maar juist voor degenen, die daar niets van weten en die in armoede vragen: „Heere, ik geloof, kom mijn ongeloovigheid te hulp", dan verandert daardoor die heele prediking van het geloof als een gave Gods. Dan zal de uitwerking zijn dat die mensch met zijn armoede niet tot Christus wordt heen gedreven en op Christus leert zien, maar dat die mensch leert zuchten, zooals wij het eens hoorden zeggen: „och, mocht ik nog eens tot het geloof komen!" Metx andere woorden: die mensch zal niet leeren zichzelf te verliezen en het dagelijks alleen bij Christus te zoeken, maar die mensch zal 't nog stééds leeren zoeken in zichzelf. Het geloof, waarnaar hij streeft, zal hem niet zijn een hand, waarmee hij Christus aanneemt, maar een middel, waardoor hij zelf iets wordt. En het geloof, als hij zal meenen het eindelijk te hebben verkregen, zal niet zijn een geloof in den eenigen Zaligmaker, maar een geloof, dat hij zelf nu een geloovige is. Een geloof in den Christen dus, in plaats van een geloof in den Christus.

Eindelijk, een prediking van een eeuwig wel of wee, buiten een rechte Christusprediking, zal velen afstooten inplaats van aantrekken, anderen doen beven en sidderen, nog veel meerderen koud en onverschillig laten, want een veel geranseld paard gewent aan de ergste zweepslagen (zie 't maar in sommige z.g. orthodoxe gemeenten, waar de meest krasse termen, krasser dan in den Bijbel zijn te vinden, niet kras genoeg meer zijn, omdat men er aan gewend is), maar die prediking zal niet dienen om Christus te verheerlijken en om den zondaar in de ruimte te stellen. Bovendien zal die prediking zijn een beleediging van God en van Zijn Zoon en een schadelijke en schandelijke caricatuur van het Evangelie, want ze verzwijgt wat juist de hoofdinhoud moest zijn van de godde¬

lijke boodschap, dat „alzoo lief heeft irod de wereld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet zou verderven, maar het eeuwige leven hebbe."

Nu zal inzender verstaan, waarom wij die z.g. ziekelijk-Gereformeerde prediking waardeloos, ja schadelijk vinden.

C. A. L.

CONFESSIONEELE VEREENIGING.

CONFESSIONEELE VEREENIGING. Prov. Commissie voor „Zuid-Holland".

Na meer dan vier maanden zullen de lezers en lezeressen der Geref. Kerk niet verwonderd zijn mijn naam onder deze inzending te lezen en wellicht zullen zij vragen waarom ik met mijne verantwoording ditmaal zoo langen tijd vertraagde.

Die oorzaken waren van zeer verschillenden aard; in een deel van die tijdsperiode vielen twee huiselijke feesten, mijne gezondheid liet meermalen te wenschen over en ten slotte hoopte ik steeds op meerdere bijdragen die helaas toch zijn uitgebleven en waarover de lezers straks zelf zullen kunnen oordeelen.

Die teleurstelling smart mij bijzonder en ik vrees inderdaad, dat voor het eerst in vele jaren het boekjaar 1927 met een belangrijk tekort zal sluiten. Wat dat beteekenen moet voor ons werk op Voorne en Putten, voor onze trouwe Evangelisten (korting op hun toch al karig salaris?!) en voor het prestige onzer vereeniging behoef ik U zeker niet te schetsen; ik stel me zelfs voor, dat velen onzer trouwe vrienden alsnog zullen probeeren die catastrofe te voorkomen, maar dan zijn wij er toch nog niet.

Ik heb het al den tijd mijner medewerking wel gevoeld en ook gezegd, dat er permanent te weinig inkwam, en zeg nu niet, dat er toch in de laatste jaren, voornamelijk voor den arbeid op Voorne en Putten, niet onbeduidende sommen uit kleinen kring zijn opgebracht.

Ik ben de eerste om dat toe te stemmen, maar vergeet dan niet, dat iedere provinciale Commissie in opdracht en als deel van (Ze vereeniging handelt; zoodra. U dit toestemt dan zal het voor ieder lid der Conf. Vereeniging duidelijk zijn, dat de inkomsten in den loop der jaren hadden behooren te verdubbelen, ja veel meer dan dat.

1 November e.k. is er meer dan twaalfhonderd gulden noodig voor salarissen en onvermijdelijke uitgaven, waarvan nog

geen vierhonderd gulden aanwezig is.

De middelen om in het ontbrekende te voorzien, zullen dus zeer spoedig moeten worden gevonden en met al den ernst die in mij is roep ik U op om met de zending van Uwe bijdrage geen uur te wachten; van uitstel komt zoo licht afstel.

Ik heb hieraan nog een en ander toe te voegen, doch vóóraf mijne opsomming.

Voor den Evangelisatie-arbeid op „ Voorne en Putten" ontving ik: door bemiddeling van den „rustenden"! broeder Schalekamp te Overschie de honoraria ontvangen te Schiedam, Schiebroek, Rotterdam, Klundert, Schipluiden, Schiedam (2e maal), Nieuwerkerk a.d. IJsel, Berkel en Rodenrijs, Tuindorp-Vreewijk, Overschie, Nieuwerkerk a. d. IJsel (2e maal) en te Zevenbergen, re«p.: f7.50.—, f5.—, f 10.—, f 25.—, f 10.—, f 7.50, f 10.—, f 15.—, f 15.—, f 5.—, f 5.— en f 25.—. Bovendien ontving ik door denzelfden broeder de collecten bij spreekbeurten te Strijen f 22.25, te 's-Gravenzande f 63.15, te Overschie f 75.— en een deel der collecte voor Inw. Zending te Zwammerdam ad f 5.—.

Door Ds. J. J. H. K. te A. een deel der Paaschcollecte ad f 10.—; van Ds. G. P. v. I. te G. idem f 15.85; door Ds. D. A. v. d. B. te 's-Gr. uit collecte f 0.50; van Ds. W. de L. te W. diverse bijdragen resp.: f 24.57^ en f 7.20. Van Mevr. Wed. R. te M. f 25.—; de afrekening over 1926 van de afdeeling Leiden f 67.— ; Ds. D. O. te P. van N. N. f 5.— ; W. N. te S. f 2.— ; Ds. T. S. te B. en R. diverse bijdragen resp.: f 42.90 en f 19.84. Voorts van Ds. J. W. G. E. te L. van de Zondagschool Immanuel f 6.—; de collecte op de voormiddagvergadering te Utrecht op 8 Juni 1.1. ad f 41.90J. Door bemiddeling van Ds. W. O. te U. ontving ik van N. N. aldaar f 10.—; van de Vereen, voor In- en Uitwendige Zending te D. door br. A. E. aldaar f 10.—; van Mevr.L. C.geb. M. en familie te 's-Gr. f 5.—; van de Haagsche 2|- cents-vereeniging de 43e bijdrage ad f 140.—, de contributie van eenige leden ad f 3.— en door Ds. J. G. L. B. te de M. uit zendingskas f 20.—.

Tel ik goed, tezamen ongeveer f 760.— van 3 Mei tot en met 26 Augustus dezes jaars.

Voor alles heel hartelijk dank.

Van het totaal is meer dan f 300.— ingekomen bij en door de spreekbeurten van den „rustenden" Evangelist, br. Schalekamp .

Ik mag met vol vertrouwen het oordeel aan mijne lezers overlaten en ik verwacht geen tegenspraak wanneer ik van oordeel ben, dat zulk een opbrengst in vier maanden — een derde deel van een jaar —gansch ontoereikend en bedroevend is.

Zeide ik in den aanhef van deze regelen teveel ? Och vrienden: of ik nu de welversneden pen mocht vinden om U den ernst, den grooten ernst dezer feiten op het hart te binden.

Bovendien laten deze dingen zich zoo moeilijk in 't publiek zeggen! Wie loopt nu met z'n schande te pronk; immers niemand! Ik beschuldig noch verontschuldig iemand, daartoe ben ik niet geroepen en als ik iemand zou moeten beschuldigen dan zeker mijzelf. Wat een gebrek aan ijver bij mij, o, ik schaam mij voor God en menschen.

En wie onzer gaat vrij uit!

Waar gaan we heen ?

Er zijn duizenden guldens hard en hard noodig om dit werk in zwakheid begonnen, ja, maar toch in de Mogendheid des Heeren, voort te zetten.

Wie onzer kent de beteekenis van de woorden: vandaag geen salaris voor den den trouwen arbeider op zóó moeilijk terrein als op „Voorne en Putten"? Wie daarvan dan de beteekenis weet haaste zich om in het onmiddellijk noodige te voorzien.

Maar, broeders en zusters — ik zeide het reeds — daarmede zijn wij er niet; in de toekomst moet wat nu tot U moet worden gezegd niet meer voorkomen, dat kan niet en dat mag niet, dat komt Uwe eer en die der Conf. Vereeniging te na.

En daarom de middelen moeten gevonden worden om zulk eene herhaling onmogelijk te maken en wie Uwer zou daaraan niet willen medewerken. Voor de betaling der salarissen mag geen oogenblik vreeze zijn en het is meer dan tijd aandacht te wijden aan de meest voot de hand liggende vraagstukken: uitbreiding Evangelisatieposten, pensioenregeling Evangelisten, betere salarissen dan de minimum tractementen en nog eenige meer.

Deze dingen meende ik nog eens onder uwe welwillende en gewaardeerde aandacht te mogen en te moeten brengen vóór mijn aftreden als penningmeester onzer provinciale Commissie voor „Zuid-Holland".

Na circa 19 jaar is mijn tijd gekomen en een ander zal mijn plaats moeten innemen, hoezeer ik zelf dit heengaan ook betreur.

Het zal U niet verwonderen, dat ik o zoo gaarne mijn kas, goed gevuld, aan mijn