40e JAARGANG - OCT. 1927-OCT* 1928

No. 2048

DONDERDAG 5 JANUARI 1928

Dg Kettk

Onder redactie van het Comité ter verspreiding der beginselen van de Confessioneele Vereeniging

Dr. J. Ch. KROMSÏGT te Oostwold (Eindredacteur); Ds. H. BAKKER te Amsterdam; Ds. J. W* GROOT ENZERINK te Leiden; Prof. Dr. Th. L. HAITJEMA te Groningen; Dr. P. J. KROMSIGT te Amsterdam; Ds. C. A. LINGBEEKte 's-Gravenhage; Dr. H. SCHOKKING

te 's-Gravenhage; Ds. A. B. TE WINKEL te 's-Gravenhage.

Dit blad verschijnt wekelijks. Alles wat de redactie aangaat en boeken ter recensie zende men aan Dr. J. Ch. KROMSIGT, Oostwold (Oldambt); Wagen voor de Vragenbus uitsluitend aan Ds. C. A. LINGBEEK, Sportlaan 95, 's-Gravenhage; Kerknieuws-berichten aan H. VEENMAN & ZONEN te Wageningen. Voor advert. en alles wat de administratie betreft wende men zich tot de Uitgevers.

UITG.: FA. H. VEENMAN & ZONEN

WAGENINGEN

postrekening 12940

telefoon 184

Abonnementsprijs f. 5.— per jaar. Afzonderlijke nummers 10 cents.

Prijs der advertentiën: Van 1—10 regels 12.—, elke regel meer 20

cents. tioeKannonces ïu cenis per regei. Bewijsnummers a ïu ceni3. Abonnementen worden bij ieder nummer aangenomen, doch kunnen alléén eindigen bij het einde van den jaargang, September van ieder jaar.

INHOUD: De woningen des Heeren. —

— Een andere houding ? — Verkiezingspraktijken. — De procedure der Ouddorpsche kerkvoogdij tegen de Synode.

— Noord-Holland. — Vragenbus. — Ingezonden. — Correspondentie. — Leestafel.

— Correspondentie. — Kerknieuws. — Advertentiën.

DE WONINGEN DES HEEREN.

Hoe liefelijk zijn Uwe woningen, o, Heere der heirscharen!

Psalm 84 : 2.

Daar staat geen vraagteeken achter. Het is dan ook geen vraag. Trouwens, stel dat er een vraagteeken achter stond, wie zou er een antwoord op vinden. De vraag zou dan in ieder geval gesteld moeten worden aan menschen, die althans iets van die liefelijkheid hadden ervaren. Maar degeen die er dan ook maar ists van heeft gezien, kan hier geen vergelijking trekken. Hier is noch maat, noch perk, noch peil. Hier is alles liefelijk of niets. Hier is niets dan liefelijkheid of er is hoogstens iets belangwekkends.

De woningen des Heeren, de tempel te Jeruzalem, ja, ook onze kerkgebouwen — ze zijn misschien interessant op velerlei wijze. Men kan ze bezien als oudhei dliefhebber, als bouwkundige, als schoonheidsbewonderaar, als kerkvoogd of al« iemand, van andere kwaliteit ■—• liefelijk in den zin van den psalmdichter kunnen ze slechts op één manier zijn.

Liefelijk — dat woord drukt uit dat er niet slechts iets van den mensch in be weging komt, als hij de woningen des Heeren binnentreedt, maar het hart, het centrum van den mensch spreekt hier. Niet zijn gevoel, zijn verstand — alles tegelijk is hier in geding.

Hier wordt niet gezegd: hoe mooi is toch die tempel, of: wat een prachtige kerk, of iets dergelijks. Hier wordt gesproken van de waningen des Heeren, die onuitsprekelijk liefelijk zijn. Omdat het hier woningen des Heeren betreft. Plaatsen waar God woont, waar de mensch zijn God ontmoet. Het zegt nog meer dan „huis des gebeds", want dan is het een plaats waar de mensch God zoekt. Zelfs nog meer dan Huis des Heeren. Want er zijn heeren die er huizen op na houden, waar ze zelf nooit naar omzien, tenminste niet gaarne zouden willen "wonen. Een woning, woonplaats is een plaats waar de Heer Zelf woont.

Hoe liefelijk!!! Het is geen vraag, het is een uitroep, een uiting van dankbare verwondering en aanbidding.

Wat de tempel voor den Israëliet was, kan ook het meest geringe kerkgebouw voor ons zijn. Niet in dien zin, dat het voor hem de eenige plaats was, waar hij God moest aanbidden, maar wel dat het voor ons is de plaats bij uitstek, omdat wij geleerd moeten hebben God te aanbidden in geest en in waarheid, aan alle plaatsen.

In zekeren zin was voor den Israëliet de aanwezigheid Godö gebonden aan het Heilige der Heiligen. Hoewel ook Jacob en de andere ouden zonder tempel God hebben kunnen ontmoeten — Israëls godsdienst was hoofdzakelijk tempeldienst. Het hoogste verlangen dan ook: in Zijn tempel God te aanschouwen.

Onze godsdienst is niet vooral en voornamelijk kerkdienst, hoewel het er bij velen heel veel op lijkt. Godsdienst gelijk Zondagsdienst. Toch ligt ook voor ons in het kerkgebouw een centrum. Meestal zijn dan ook de kerkgebouwen in het centrum van stad of dorp, op de markt of op een terp, tenminste midden in het leven gebouwd. Daar ligt de stilte, daar is de voorhof van het heilige, de eerste trap naar het heilige der heiligen.

Daarom kunnen wij ook zeggen van onze kerkgebouwen, hoe onoogelijk ze soms

ook kunnen zijn: hoe liefelijk zijn Uwe woningen.

De berijming geeft niet juist de bedoeling van den dichter weer. Die heeft het over de zangen die daar gezongen worden. Nu, zij geven ook wel weer de ervaring en het gevoel van het liefelijke van Gods woning, omdat daarin tot uiting komt de dankbaarheid en de aanbidding. De ervaring van Gods gemeenschap.

Want dat is het waarom de woningen Gods zoo liefelijk zijn, omdat daar Gods gemeenschap wordt gesmaakt. Die woningen zijn zoo liefelijk, omdat het Gods woningen zijn. Veelmeer nog, omdat de geloovige ziel kan zeggen: Uw woningen, waar hij God rechtstreeks aanspreekt, waar hij dicht bij God is, waar hij over God en tot God spreekt niet als tot iemand die ver weg, maar die vlak bij is.

Deze woningen kunnen op zichzelf groot of klein, aanzienlijk of onaanzienlijk zijn, oud of nieuw, als het maar Gods woningen zijn. Als God er maar gezocht, gevonden, geprezen, gesmeekt en gedankt wordt. Als Gods Woord er maar weerklinkt, als Gods Zoon er maar dient.

Liefelijk zijn deze woningen daarom. Hier wordt dan de diepste behoefte van het menschenhart vervuld.

Maar hoe gaan we dikwijls op naar Gods woningen? Is het maar niet al te vaak zonder echte, waarachtige behoefte? De een gaat om de doodeenvoudige reden omdat hij niet ergens elders gaat Waarom zou hij niet gaan ? Hij vraagt zich echter ook niet af waarom hij wel gaat. Anderen weer, en dat is de breede schare, gaan omdat het zoo behoort, en omdat ze het altijd doen en omdat het anders voor hen geen Zondag is. Ze komen er en zitten er en luisteren wel en slapen ook nog al eens, sommigen zelfs heel vaak, maar door het liefelijke worden ze niet zoo heel vaak getroffen.

Wie dat wil, het liefelijke van 's Heeren woningen zien, moet eerst gezien hebben het leelijke en bedorvene van eigen levenshuis, het zondige van eigen hart. Die is gaan zoeken naar reiniging en heiliging des levens. Die is gaan hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Die heeft gevoeld dat het leven buiten Gods woningen totaal onbevredigd laat. Die weet dat de cirkel der wereld het driehoekig hart niet en nooit kan vullen.

Welnu, degene die hier komt om de bevrediging der diepste behoeften des harten van God, door Zijn Woord te ontvangen (immers waar Gods Woord niet is, daar is ook Gods woning niet, daar is hoogstens een tempel der menschelijke

rede) die wordt met teleurgesteld. "U het ervaren, dat waar men het ook zoekt 111 de wereld of bij den mensch, tenslotte toch altijd weer naar boven komt de zucht. ik verga van honger. Maar hier is het brood en het water des levens. Hier is de rustplaats voor den moeden pelgrim op de levensreis, naar het levensdoel.

Hoe liefelijk zijn Uwe woningen — daar toch wordt aan den dwalende den rechten weg gewezen. En dwalen we niet dikwijls ? Dwalen we niet vaak af op zijwegen die Gode niet behagen ? Het Woord Gods wijst echter steeds onfeilbaar den eenigen, rechten weg.

Maar niet alleen dat in de woningen des Heeren den weg ons gewezen wordt, ook wordt daar ter bemoediging van den pelgrim verzekerd, dat de weg gebaand, is. Dat alle hindernissen zijn weggeruimd voor dengenen die den Gids uit de woning des Heeren aanvaarden in geloof als Oversten Leidsman en Hem volgen.

De struikelende wordt hier verkwikt en gesterkt, • nieuwe kracht wordt hier ontvangen door dengene die geen sterkte heeft. Allen kunnen hier terecht, voor ieder is hier troost. Omdat Jezus Christus hier is, die zegt: zoo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, dien

zal Jn eeuwigheid niet dorsten. Den bevreesden biedt Hij een veilige schuilplaats en roept hen toe: vreest niet, vrede zij u. Daarom klinkt het ook hoopvol en vertrouwend uit menige pelgrimsmond: ik neem de toevlucht onder de schaduw uwer vleugelen, totdat de verdervingen voorbij zullen zijn gegaan. Tot de zwakken heet het: Mijn genade is u genoeg en mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.

In de woningen Gods komen de rouwdragenden en als hunne gedachten zich in hen vermenigvuldigen, hebben menigmaal Gods vertroostingen hen verkwikt. Hier komen de belasten en beladenen, op de uitnoodiging: komt herwaarts tot Mij — en hun last wordt verlicht, zoo niet geheel afgenomen. Hier komen de tollenaren en zondaren, de verworpenen en verachten, van allerlei natie en volk en ze worden met blijdschap ontvangen, alle dorstigen vinden er de fonteinen des heils, alle hongerigen het manna dat uit den hemel nederdaalt, het brood dea levens.

De vergeving der zonden en het eeuwig leven wordt hier beloofd. Het Verbond des vredes wordt in het Sacrament hier telkens vernieuwd, ja, daar klinkt het: want bergen zullen wijken en heuvelen wankelen: maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken en het Verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer.

Ja, hoe liefelijk zijn Uwe woningen — want: indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk allang vergaan.

Heerlijk dat God aldus ons Zijn woningen opent. Dat wij bij Hem niet aan de deur behoeven te blijven staan, maar binnengaan in het heiligdom, om daar te aanschouwen de liefelijkheid des Heeren.

En wanneer dan gevaren omringen en de Satan als een leeuw briescht om te ver¬

slinden. Wanneer aan allerlei aanvecnungen de ziel verschrikken. Als de verzoekingen komen en wij worden verleid om van verboden vruchten te eten — wie zal dan veilig zijn in eigen kracht, wie zal dan ontvluchten, indien niet het heiligdom Gods openstaat waar een machtig helper ons wacht. Want God is immers een schild temidden van vele vergiftige pijlen die rondvliegen.

Vooral ook — hier worden wij bepaald bij des Heilands bitter lijden en sterven om der zonde wil, zoodat ons de lust tot zondigen vergaan moet. Daar wordt de disch des Verbonds aangericht, die spreekt van het doodslijden van Golgotha, den vloek der zonde — maar ook van het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, dat reinigt van alle zonden. Hier wordt de gemeenschap der heiligen gesmaakt en

gevoeld dat wij allen tesamen elkander mogen opbeuren en mogen steunen, allen, op denzelfden sterken arm.

Hoe liefelijk zijn Uwe woningen, want daar is alles wat tot het leven en de godzaligheid noodig is. Waar ons tenslotte ook telkens een blik gegund wordt in een heerlijke toekomst. De toekomst van Jezus Christus, een eindeloos verschiet van heer- (

lijkheid, in het huis Gods daarboven.

Waar geen troost mser gegeven wordt omdat er geen droefheid is.

Waar het geloof niet meer versterkt behoeft te worden, omdat het is verwisseld met aanschouwen.

Waar geen sterkte meer geschonken wordt, omdat daar alle zwakheid is afgelegd. Waar de blijde, de eeuwige rust, storeloos en vol zaligheid ons deel is geworden.

Hoe liefelijk zullen die woningen dan ziin!

Reitsum. W. J. de Wilde.

EEN ANDERE HOUDING?

't Verblijdt ons, dat ook het Hoofdbestuur van den ,,Bond van evangelisatiën

in en ten bate van de Ned. Herv. Kerk"

zich uitgesproken heeft naar aanleiding van het in de bekende vergadering te Amsterdam voorgevallene. Het doet dit in een artikel van de Maandbode van Dec., dat antwoord geeft op de vraag of waarlijk, zooals Ds. Creutzberg had gezegd, door de orthodoxie ook bij haar evangeliseeren een andere houding moest worden ingenomen tegenover de vrijzinnigheid dan tot heden de hare was.

Daarin wordt allereerst aangehaald een Schrijven van Ds. Van Hoogenhuyze, medelid van het Hoofdbestuur.

Daaruit noteeren we deze verklaringen:

Laat mij beginnen U dit te zeggen: le. „dat ik de Belijdenis onzer Kerk en de Statuten van den Bond nog ten volle onderschrijf en dat de gedachte, dat ik vrijzinnig zou zijn geworden, te dwaas is om zelfs te noemen. Voorts wil ik zeggen, dat ik uitdrukkingen als\,Jezuïetische moraal" en ,,de confessioneelen vermoorden de Kerk" in geen enkel opzicht voor mijn rekening neem."

„Waarom ik dan gezegd heb, dat ik het met Ds. Creutzberg eens was, wat natuurlijk ,,im Grossen und Ganzen" is bedoeld, wel, omdat ik in het referaat (liever de improvisatie) van C. opmerkte een toon van barmhartigheid.''

„Als men hier inAmsterdam ziet, dat er duizenden en duizenden zijn, die met allen godsdienst hebben gebroken; als ik zie, dat „de Dageraad" steeds voortgaat met de menschen aan te zetten zich van elke kerk los te maken; als ik zie, dat van Vrijdenkerskant openlijk verkondigd wordt: „God is het kwaad", dan kan ik niet anders dan blij zijn, dat er toch ook nog een breede groep menschen is, al zijn die dan niet orthodox, voor wie de godsdienstige vragen levensvragen zijn, die zoekende zijn, die onbewust uitgaan naar vrede, en die zeker niet door -,,afstooten" misschien wel door „aantrekken" gewonnen kunnen worden voor het Koninkrijk Gods om den Christus der Schrift als den Heiland ook voor hun ziel te leeren kennen."

„Het is heel gemakkelijk op andersdenkenden af te geven, maar wat doen wij voor hen ? Bidden wij voor hen, hebben we ze lief, trachten wij ze met den Heiland in aan¬

raking te brengen!"

De gevoelens van Ds. van Hoogenhuyze kunnen we verstaan en respecteeren. Ja, meer, we gelooven, dat naar deze woorden moet worden gehoord en het schade brengt, als ze worden in den wind geslagen. Ook wij willen niemand, allerminst zoekenden, van Christus weggestooten zien.

Wij willen het echter ook niet door „evenredige vertegenwoordiging" zulke „zoekenden" naar den zin zien gemaakt, die niet slechts zoekenden zijn, maar ook vooral keurenden, zulken die ,,de gezonde leer niet verdragen, maar kittelachtig zijnde van gehoor zich zeiven leeraars opgaderen naar hunne eigene begeerlijkheden" (2 Tim. 4 : 3).

Hun, die (met welken naam ze zich ook mogen aandienen) feitelijk op zoek zijn

naar een Christus en een evangelie en leeraars, die zich voegen naar hun begeerlijkheden, en die niet weten willen van een Christus en een evangelie, naar wie zij met verloochening hunner begeerlijkheden zich hebben te voegen; hun, die beginnen met hooghartig de prediking van het kruis der verzoening als dwaasheid te verwerpen, kan toch de kerk van Christus in hun zoeken naar iets anders niet ter wille zijn.

„Niet van Christus wegstooten, maar tot Christus trekken," daarmee stemmen we van harte in. Maar eerste voorwaarde, voor wie wil trekken tot Christus, is, dat hij zelf Christus, den Gekruiste, stevig vasthoude. Hij, die persoon, die groep, vooral die Kerk, moet, gelijk Prof. Gun-