ning verklaarde, zelf beginnen, „het Hoofd <

te behouden." Nooit mag, om menschen 1 maar te kunnen ,,behouden'" en vasthouden,

Christus worden losgelaten, wijl deze men- 5

schen van dien Christus niet zijn gediend g (Col. 2 : 19).

Tot onze blijdschap heeft het Hoofdbestuur van den Bond voor Evangeli- c satiën, dit goed gevoeld. Het legt daarom- ] trent, ongetwijfeld met instemming van ; Ds. van H. de volgende verklaring af, die c we om 't gewicht der zaak in haar geheel ( hier laten volgen, terwijl we enkele woorden cursiveeren: (

„Wij betreuren het zeer, dat Ds. Cr. bij zijne waardeering van de vrijzinnigen de principieele tegenstelling, die er tusschen hen en ons is, zoozeer buiten den gezichtskring 1 heeft geplaatst. Bij het lezen van het ver- I slag zijner rede stond telkens vóór ons de 5 figuur van Prof. Gunning, die, gelijk bekend is, steeds op zoo nobele wijze over de personen der modernen sprak, maar die nooit • naliet de kloof aan te wijzen, die er was — en ook nu nog is — tusschen hunne opvattingen en het Evangelie gelijk het in de groote heilsfeiten (Rom. 4 : 25) voor ons staat. — En daarop komt het hier allereerst toch aan. ( Ook meenen wij, dat men de vrijzinnige , werkelijkheid heel wat zuiverder benadert, wanneer men bij zijn beoordeelen van ,,de 2 krachten, die hier werken" (uitdrukking van Ds. C.) zich nu eens niet alleen gaat c orienteeren aan de werken van Prof. ] Roessingh, maar ook aan wat er week aan 1 week te lezen staat in „Kerk en Volk", het | leiding-gevend orgaan der Vrijz. Herv.

Het orgaan, waarin zeker vaak gemoedelijker toonen klinken dan men van het oud- ^ modernisme gewoon was, maar waarin bij gelegenheid ook evengoed plaats is voor de bekende cynische uitingen van een Bakels. Waarin men telkens spreekt van „het Evangelie van Jezus Christus", maar waarin een merkwaardig zwakke en slappe bespreking van „zonde en genade" door den dogmatischen medewerker Ds. v. d. Poel v. Tiel (zie no. van 26 Nov. 1927) ons juist dezer dagen opnieuw voelbaar maakte, hoe ver men hier van het Schriftuurlijk en reformatorisch Evangelie is verwijderd.

En verder: Wij zouden van ,,de krachten, die hier werken" allicht een betere gedachte hebben, wanneer de toongevende Vrijzinnigen eens alarm gingen slaan tegen de beruchte Lidmatenteelt, die wel een verbluffend gemakkelijk middel is om vrijzinnige meerderheden in het leven'te roepen en op de been te houden, maar die vaak een bespotting is van elke diepere gedachte. Reeds Dr. Schim van der Loeff te Boskoop schreef in ,,de Hervorming" van 8 Oct. 1910 dat tegen den verkiezingsstijd rijp en groen wordt aangenomen om de meerderheid te bewaren en dat men op die wijze ook overwinningen behaalt. En hij voegt er aan toe: dat een dergelijke strijdwijze en dergelijke overwinningen voor zekere belangstellende modernen zulk een ergernis zijn, dat zij daarna de Kerk zouden willen verlaten. Een onomwonden en welverdiende critiek!

Maar het is ons nooit gebleken, dat de Vrijz. Hervormden deze afstraffing van hun Remonstrantschen geestverwant bijster ter harte hebben genomen.

Ook de manier waarop — wanneer de nood aan den man is — menschen, wie al wat Kerk is koud laat of die met alle geloof gebroken hebben, op instigatie van de vrijzinnige leiders maar altijd weder in hel geweer worden gebracht om de vrijzinnige zaak te redden (men leze wat in dit no. wordt medegedeeld uit Beerta en Muntendam) ligt op diezelfde lijn.

Welnu — zoolang men met al zulke practijken maar doorgaat, zal het ons moeite kosten de verzekering aan te nemen, dat de vrijzinnige opleving in de eerste plaats geen anti-orthodoxe doch een religieuse beweging is (de „zekere belangstellende modernen" van Dr. S. v. d. L., voor wie wij alle sympathie gevoelen, niet te na gesproken) .

En eindelijk: Wij weten niet wat Ds. Cr. heeft bedoeld met zijne uitspraak, dat men voortaan Christus heel anders zal moeten verkondigen dan de orthodoxie heeft gedaan.

Slaat dit op den inhoud der prediking zoo moeten wij daartegenover positie nemen met al wat in ons is. Een „ander" Evangelie (Gal. 1 : 6) is ons ondenkbaar.

Slaat het op den toon der prediking, zoo erkennen wij gaarne, dat hier — niet alleen nu, maar altijd — de innerlijk met ontferming over de schare bewogen Christus (Matth. 9 : 36) ons voor den geest zal moeten staan. En indien de evangeliseerende | orthodoxie daarin te kort is geschoten, zoo zal zij zich daarop moeten herzien.

Maar in elk geval — en hermede herhalen wij slechts wat ook door Ds. van Hoogenhuyze in zijn schrijven werd gezegd — de Evangelisatiearbeid zal mei onverminderde kracht moeten worden voortgezet.

Mr. C. A. Staiintjman, Voorz.

E. Sypebda, Secr.

Mr. M. P. Th. £1. Th. v. d. Hoop v. Slochterkn, Periningm.

December 1927.

De Bond acht dus geen veranderde houding als gevolg , eener „nieuwe oriëntatie" van de orthodoxie tegenover de vrijzinnigheid aanbevelenswaardig. Welke dan de houding moet zijn?

De houding van den Christusbelijder,

die zich kant tegen alles wat de Christusbelijdenis ontkent of verzwakt.

Maar niet de houding van den bij zichzelf vrome tegenover den in zijn oog goddelooze. Ook niet de houding van een vrome, die medevromen eert.

Wanneer hij op zichzelf ziet„ dan kent de orthodoxe, als 't wel is, slechts de houding van een zondaar tot zijn medezondaars. Hij belijdt immers Christus als den Heiland, die hem, den zondaar, redt en ook andere zondaars redden wil.

WTie zich eerst aldus ten opzichte van den Christus „oriënteert", vindt ook de rechte oriëntatie tegenover anderen-

De „nobele" houding van Prof. Gunning, waarvan hier boven sprake is, werd hierdoor bepaald, waarbij hij zelf niets van zijn nobelheid, maar alleen van zijn zonde wist.

J. Ch. K.

VERKIEZINGSPRAKTIJKEN. (

Hierboven werd, waar sprake was van ] de manier, waarop allerlei elementen in 't geweer wórden gebracht om de vrijzinnige zaakteredden,o.a.Beertagenoemd. .

Laten wij uit de lezenswaardige mede- deelingen van den evangelist aldaar, den Heer Schaap, het volgende mogen overnemen, waardoor zoo juist wordt getypeerd de toestand, niet alleen te Beerta, maar in zeer vele andere gemeenten in de grootendeels vrijzinnige Provincie Groningen.

Beerta telt kerkelijk 2000, zegge twee duizend zielen en van die twee duizend gaan er tachtig, hoogstens negentig naar een kerk; d.w.z. ongeveer vijftig tot zestig naar de Evangelisatie en vijf en twintig tot dertig naar onze Ned. Herv. Kerk onder vrijzinnig beginsel.

I>en boer zullen wij er niet gemakkelijk toe krijgen naar een godsdienstige samenkomst te gaan. Tenminste niet naar ons, want dat is te min. En een arbeider ? Als wij een arbeider er toe bewogen hebben om toch eens een keer te komen en zoo iemand gaat dan ook, zoo moet hij er mede rekenen dat hij heel wat verdragen moet, want men word wordt uitgelachen, bespot en gescholden wanneer men ter kerk gaat. Men vloekt hier om te toonen, dat men wel vloeken durft.

En is het nu altijd zoo geweest in Beerta?

Toen ik hier kwam, leefde hier nog een oud man van negentig jaar, die mij vertelde, dat vroeger de kerk hier stampvol was.

De galerij zelfs bezet. En dat in een kerk, waarin toch zeker wel een 350 menschen plaats kunnen vinden. Die kerk was een ruime 50 jaar geleden op een feestdag als Goede Vrijdag nog bezet.

Dat het nu zoo is, is de vrucht van de. vrijzinnige prediking. Voorwaar wel een al te zichtbare vrucht. Trouwens, zij, die niet uit de kerk weggebleven zijn, maar trouw iederen Zondag nog gaan luisteren naar die vrijzinnige prediking, toonen onmiskenbaar, dat die vrucht aan den anderen kant ook niet heel schoon is. Als men toch met zulke menschen spreekt en men bemerkt, dat na een twintig, dertig jaar kerkgaan de eenvoudigste Bijbelsche waarheden, die zij ook erkennen, zelfs niet begrepen zijn, wordt men wel overtuigd, dat de vrucht, zelfs voor de trouwste leden van de vrijzinnigen in onze gemeente, niet groot is.

Na alles, wat hier nu geschreven is, zou iemand misschien zeggen, dat men ook de vrijzinnlngheid hier wel moede zal zijn.

Helaas neen!

Een oogenblik heeft het zoo geschenen. En als wij velen in het hart konden lezen, geloof ik vast, dat we ontdekken zouden, dat er nog wel zooiets is. Immers, toen hier in den afgeloopen zomer gestemd zou moeten worden voor een nieuwen predikant, waren er velen, die beweerden, dat zij gaarne op een candidaat van de rechtschen zouden stemmen. En dat velen dit werkelijk meenden, is zeker, als men bedenkt, dat men openlijk er voor uit kwam tegenover de anderen.

Maar dit is juist de fout geweest. Want nu gingen die anderen met alle middelen hen bewerken om toch hun stem niét aan onzen candidaat te geven. Zoo zelfs, dat het broodvraagstuk er in gemoeid werd. En zoo werd het niet een beginselstrijd, zooals wij het zagen, maar een machtstrijd. En tegen de macht der boeren waren wij niet be- 1 stand.

Als werkelijk alleen de Vrijzinnig-Hervormden waren opgekomen om te stemmen tegenover de orthodoxen, dan weet ik nog niet wie het gewonnen had, maar nu men zich niet ontzag om lidmaten er bij te halen, die anders openlijk beweren niet te gelooven, dat er een God bestaat, zie, nu was de strijd al beslist, voordat de stemming begon.

Wat aller treurigste verkiezingspraktij ken betreft, 'k herinner me nog goed, hoe het ging in mijn jeugd, wat destijds een onuit5 wischbaren indruk op mij maakte.

In mijn woonplaats, Dordrecht, werd ï toen „om de vrijzinnige zaak te redden ' 3 door een vrijzinnig verkiezingscomité zitting gehouden in een kroeg vlak bij een , der kerken, waarin de verkiezing plaats

had. Meerdere kiezers kwamen dronken ter stembus.

In mijn tegenwoordige gemeente weet men nog te verhalen, hoe hier in dien tijd het broodvraagstuk in den strijd werd gemengd en velen broodeloos zouden geworden zijn, als God het niet had verhoed.

En wat betreft het „ldimaten kweeken"; niet zoo lang geleden kon men in het Weekblad voor Christendom en Cultuur van de hand van Ds. Wegeling mededeelingen lezen omtrent 't geen in zijn gemeente Bourtange door de vrijzinnige actie onder leiding van Ds. Bakker van Bellingwolde, een der vrijzinnige predikanten, die nu in Amsterdam arbeiden, is verricht. Menschen die geheel onwetend waren, zich blijkens uitlatingen na hun bevestiging om godsdienst noch kerk bekommerden, werden te Bellingwolde tot lidmaat aangenomen. Zoo kwamen de vrijzinnigen te Bourtange aan 't bewind en gebruikten dit bewind o.a. door ten spoedigste beslag te leggen op een gebouw vroeger door de orthodoxie gesticht voor vergaderingen van verschillende vereenigingen. Dadelijk werd aan deze vereenigingen 't gebruik van, wat feitelijk hun eigen lokaal was, ontzegd. Alleen tegen betaling mochten ze als een „gunst" er zich bij gelegenheid nog eens van bedienen.

Was 't nu nog zóó geweest, dat het vrijzinnige Bellingwolde in een toestand van geestelijken bloei verkeerde, dan zou men 't nog kunnen plaatsen, dat men 't naburige Bourtange in dien bloei wilde doen deelen. Maar het tegendeel was het geval.

Toen Ds. Wegeling zich op bovengenoemde wijze over deze dingen beklaagde, ontzag Ds. Bakker zich niet hem, in een ingezonden stuk uit te maken voor koning Kanteclaer, alsof het Ds. W. c.s. en niet Ds. B. c.s. er maar om te doen was, dat hun haan zou koning kraaien.

J. CH. K.

DE PROCEDURE DER OUDDORPSCHE

KERKVOOGDIJ TEGEN DE SYNODE.

Onlangs deelden wij iets mede over het bovenbedoelde proces, waarin het ten slotte ging om de wettigheid van het door de Synode ingevoerde reglement op de predikantstractementen. Van de van weerskanten gevoerde pleidooien gaven wij een korte resumtie.

Thans is er weliswaar nog geen uitspraak 'gedaan, maar de officier van justitie van de Haagsche rechtbank heeft toch zijn conclusie genomen.

De strekking dier conclusie was om aan de Ouddorpsche Kerkvoogden hun eisch tot terugbetaling van de op grond van bedoeld reglement betaalde gelden te ontzeggen.

Overwogen werd, dat de Kerk het reglement van 1816 heeft aangenomen en dat de Synode als hoogste rechtsprekende macht dus de bevoegdheid heeft om voor de geheele Kerk geldende regelingen te treffen, ook wat betreft de betaling der plaatselijke predikantstractementen.

Nu zal op 1 Maart 1928 de uitspraak van de Haagsche rechtbank vallen; vermoedelijk in denzelfden geest als de conclusie van den officier van justitie.

Als dit zoo geschiedt en als dan tot in hoogste instantie dat vonnis zal zijn bevestigd, dan zit voortaan de Raad van Beheer steviger dan vroeger te paard en zal niemand zich aan de betaling van zijn aanslagen langer met succes kunnen onttrekken ;

maar dan zit naar het ons voorkomt, de Synode en de Synodale Organisatie ook steviger nog dan vroeger.

Weliswaar ligt in de conclusie van den officier van justitie nog geenszins opgesloten, dat de Synode bevoegdheid zou zijn toegekend om het beheer der plaatselijke gemeenten te regelen, maar .... naar ons voorkomt is de Synode er toch een ! stapje dichter bij gekomen.

Wat ons betreft, wij verheugen ons ter-1 wille van de predikanten die tot dusver door Kerkvoogden, ook waar dit niet noodzakelijk was, werden kort gehouden. En wij gunnen 't eigenlijk aan vele despotische en onbarmhartige Kerkvoogdijen wel, dat het misbruik voor hen gemaakt van hun macht, hun is komen te staan op deze besnoeiing van hun macht.

Toch, wij moeten het erkennen, gaat deze blijdschap gepaard met bezorgdheid.

Wij hadden liever gezien, dat de Reorganisatie der Kerk ware voorafgegaan en dat daarmede het recht der opzieners om de Kerk te regeeren, ware erkend.

Dan bleven er ook nog wel moeielijkheden, want dan was men weliswaar ook nog niet op eens van het instituut der Kerkvoogdijen naast de Kerkeraden af (historische rechten ruimt men maar zóó niet op), maar dan zou men het zonder

vrees kunnen aanzien, dat door een conclusie als nu werd genomen, de macht van de regeerders der Kerk ook hoe langs hoe meer in de richting van het beheer der goederen werd uitgebreid.

De ontwikkeling der dingen schijnt echter een andere te zullen zijn.

Laat ons de uitspraak afwachten.

C. A. L.

NOORD-HOLLAND. *)

A. Moderne gemeenten.

Wanneer gij voor het eerst NoordHolland bezoekt, met name de omgeving van de beroemde kaasstad (Alkmaar); komt al vrij spoedig de gedachte bij u op, dat de bevolking, met wie gij in aanraking komt, zeker niet erg godsdienstig is. Gij leidt dit af niet zoozeer uit hét feit, dat ruwe woorden en ongeoorloofde uitdrukkingen hier meer door u worden vernomen dan elders wel het geval is, want in deze heeft de Noord-Hollandsche bevolking zich niets meer te verwijten, dan welke bevolking ook; — maar vooral doet de omstandigheid, dat, waar gij ook over spreken hoort, gij niets verneemt, dat zelfs met den uitwendigen dienst des Heeren in verband staat, dusdanige gedachten bij u post vatten.

En dit aanvankelijke vermoeden wordt voor u wel zekerheid, als gij gelegenheid vindt de bevolking dezer streek gade te slaan — vooral ten plattenlande — niet op een gewonen werkdag, maar op den dag des Heeren.

Ook op dien dag toch ziet men als de doodgewoonste zaak de buitenmenschen in hun daagsche kleeren naar den akker gaan, inzonderheid in de morgenuren, om die te bewerken evenals zij dat iederen dag plegen te doen. En het mag nog wezen, dat het luiden eener klok u indachtig maakt, dat het toch de rustdag is, en dus tevens de dag, waarop de gemeente in het huis Gods behoort samen te komen; heel dikwijls hoort gij ook dat geluid niet, of het beantwoordt niet aan zijn doel. Heel gewoon is het toch, dat de vrijzinnige predikanten in Noord-Holland, wanneer zij een vacaturebeurt elders hebben te vervullen, den dienst in eigen gemeente voor den geheelen dag stilzetten, kennelijk zonder eenig gewetensbezwaar van hun kant en zonder eenig protest van de zijde van kerkeraad of gemeente.

En waar er dikwijls vaeiit ufódiejisten zijn waar te nemen, luidt reeds deswege de klok des Zondags vaak in't geheel niet.

Maar bovendien gebeurt het ook meer dan eens, dat een aangekondigde dienst niet kan doorgaan; niet omdat de predikant plotseling ziek is geworden, maar uitsluitend omdat het buitengewoon gering aantal kerkbezoekers (soms geen vijf) het feitelijk ondoenlijk maakt den dienst voortgang te doen hebben. Spreekt gij bovendien, na dit te hebben gadegeslagen of te hebben vernomen, de bevolking dezer streek nog nader over deze dingen; dan blijkt u al ras, dat uw aanvankelijke gedachte van „niet erg godsdienstig nog veel te goedgunstig is, en dat mag en moet worden gezegd, dat zij geestelijk geheel dood is.

En meen nu niet, geachte lezer, dat het alzoo gesteld is op een enkele der dorpen in de wijde omgeving van Alkmaar; neen veeleer is dit de gewone toestand.

Er mag in dezen nog eenig verschil zijn tusschen het eene dorp vergeleken met het andere, maar allen vertoonen zij toch vrijwel hetzelfde bovengeteekende type.

Waar dit de uitwendige openbaringsvorm van het godsdienstig-kerkelijk leven is, behoeft het niet te bevreemden, dat de kennis van, alsmede de belangstelling in geestelijke dingen bij den Noord-Hollander bedroevend gering is. Eigenlijk moet gezegd worden, dat deze dingen voor hem zelfs niet bestaan.

Reeds de meening, dat er een Opperwezen zoude zijn, door wien al wat bestaat geschapen werd en nog wordt onderhouden, klinkt hem als een ongerijmdheid in de ooren, om nu maar te zwijgen van andere waarheden, die reeds lang buiten den horizon van zijn gedachtenwereld vloden. En het ergste is, als hij soortgelijke meening uit, dat gij het zoo aan hem voelen kunt, dat dit niet zóó maar een driest ontkennen is, om iets te zijn en iets te toonen; maar dat deze meening inderdaad door hem gekoesterd wordt, en

1) Op dit artikel volgt nog: B. Orthodoxe gemeenten, en C. Slotbemerkingen.

In het artikel van Ds. van der Mëulen sloop indertijd een drukfout in, de vrijzinnige jaren van Upendam waren niet 1912—1913, maar 1912—1923.

Men vergelijke bij bovenstaand artikel ook de. schets van Ds. Heijnes in Callenbach's laatste ' Kerstboek.