kennelijk reeds sinds lang vastgeklonken ligt in den bodem van zijn hart.

Geen wonder dan ook, dat een dusdanige Noord-Hollander zich zelfs de gedachtengang der Heilige Schrift niet kan indenken, en dat hij de in rechtzinnige kringen aanwezige mentaliteit niet vermag aan te voelen. Van vader en grootvader soms reeds af, werd het er bij hem zóó ingehamerd, — terwijl bovendien zijn voorgangers hem niet anders leerden, — dat wat in den Bijbel staat louter fabels zijn, dat hij u verbaasd aanstaart, indien gij anders betoogt. En indien gij ten overvloede dan nog naar voren gaat brengen de noodzakelijkheid van het geloof in Jezus Christus met name de noodzakelijkheid van het geloof in Zijn verzoenend lijden en sterven, begint uw toehoorder alle begrip te ontgaan en kunt gij evengoed in een vreemde taal tot hem gaan spreken. En waar hij hem niet altijd voor een onontwikkeld man kan houden, beschouwt hij — al naar gelang dengene, die zoo tot hem spreekt — dezen öf als een duisterling of als iemand, die hem willens en wetens dingen vertelt, waarin hij zelf niet gelooft.

Wie hoorde er toch ooit van, dat zulke dingen waar zouden zijn! Dat vorige geslachten zulks geloofd hebben; maar in dezen verlichten tijd dat nog te gelooven!

Waarlijk, het verwaten rationalisme viert nog hoogtij in de streken, die in wijde uitgestrektheid liggen rondom Alkmaar.

En wat is nu de oorzaak ervan, dat het in die buurten'zoo in- indroevig gesteld is in geestelijk opzicht?

Voor wie Noord-Holland heeft leeren kennen, biedt het beantwoorden van deze vraag geen moeilijkheden. Hij weet, dat het een sterk oordeel is; maar hij aarzelt toch niet om het uit te spreken, dat de geestelijke verdorring van deze streek vrijwel uitsluitend ten laste moet worden gelegd aan de moderne prediking, die hier sinds meer dan drie kwarteeuw is gebracht geworden.

Zeer zeker; wie zoo spreekt behoort zich bewust te wezen, dat de NoordHollander meer een verstandsmensch dan een gemoedsmensch is, en die factor mag daarom bij een billijke beoordeeling ook niet worden uitgeschakeld; maar zelfs, als dat in aanmerking wordt genomen, moet toch dit oordeel onverzwakt blijven gehandhaafd. Voor wie niet ziende blind is, staat het dan ook wel vast, dat nooit zoo droevige toestanden in deze streken zouden zijn ontstaan, indien de waarheid Gods, die naar de godzaligheid is, van deze kansels had mogen blijven weerklinken.

Natuurlijk ontkent men dit van vrij zinnige zijde ten eenenmale; toont men zich zelfs over een dusdanige meening hoogelijk verontwaardigd; en accentueert men uitsluitend, en telkens opnieuw, de materialistische en onreligieuse geestesgesteldheid van den Noord-Hollander, om het feit van diens absolute onkerkelijkheid te verklaren. Men speurt zelfs naar allerlei hulpmiddelen om deze verklaring ingang te doen vinden, en het fiasco der moderne prediking vooral toch aan het , oog te onttrekken. Zoo werd o.a. kort I geleden — om dit te demonstreeren — in een toonaangevend blad (Het Vaderland 30 Nov. 1927) nog gewag gemaakt van een schilderij van Pieter Saenredam (1597— 1665), op welke schilderij een interieur te aanschouwen valt van Assendelft's kerkgebouw tijdens een dienst. Onwillekeurig vraagt men bij het lezen van dit betoog, "waar toch de schrijver heen wil. Maar al spoedig gaat dan het noodige licht op. Want als de schrijver van dat artikel dan melding gemaakt heeft van het feit, dat °p die schilderij in 't geheel hoogstens 40 personen te ontdekken zijn; dan roept hij triumfantelijk uit: ziet ge nu wel, dat Noord-Holland altijd onkerkelijk geweest is ? En dat nog wel, toen de hooggeroemde Synode van Dordrecht waakte voor de zuiverheid der leer! Waar blijft gij nu met Uw smalen op ons vrijzinnigen? Wij nemen echter de vrijheid den vrijzinnigen heeren en met name dezen kerkelij ken overzichtsschrijver, die uit een schilderij (zegge een schilderij) een zoo algemeene conclusie waagt te trekken, op onze beurt een vraag te stellen. En wel deze:

Of hij inderdaad zich niet bewust is, dat er nog andere en vollediger bronnen zijn, waaruit te putten valt om op de hoogte te worden gebracht van het kerkelijk leven in die dagen? Of het hem dan onbekend is, dat uit die bronnen blijkt, dat in de dagen der republiek het kerkelijk leven bloeide ook in Noord-Holland? Onbekend ook, dat ouderen van dagen ®u nog weten te melden, hoe ten plattenlande zelfs in de vorige eeuw nog, de kerken vol waren; hetwelk zij weten soms nog door eigen aanschouwen, en

anders bij overlevering? En of hij nooit gehoord heeft, dat er nu nog dorpen in Noord-Holland zijn, waar (bij rechtzinnige prediking echter) des morgens en des avonds de kerken vol zijn?

Neen; het zou royaler zijn en van meer moed getuigen, indien deze overzichtschrijver en anderen ophielden met het zoeken naar allerlei middelen ter bemanteling van hun fiasco; en het zou voor hen zijn nut kunnen hebben, indien zij boven het onderzoek naar het opgenoemde ook nog eens navraag deden in de vrijzinnige gemeenten zelf; en zij zouden daar dingen te hooren krijgen, die zij zeer zeker niet met aangenaamheid zouden vernemen. Wij zeggen er alleen van, dat degenen, die in soortgelijke gemeenten geestelijk nog niet geheel verstierven, niet aarzelen, om met ons van deze indroevige toestand aan de moderne prediking de algeheele schuld te geven.

Nimmer kan ik dan ook ophouden mij te verbazen over den hoogen toon door zoovele leiders der vrijzinnigen in dezen aangeslagen, en over hun ongemotiveerde driestheid. Indien toch ergens, dan is wel in Noord-Holland gebleken, dat het regime van het modernisme geestelijk en kerkelijk tot een volslagén bankroet heeft geleid.

IJsselmonde. J. P. Buiskool.

VRAGENBUS.

Is het verwerven en bezitten van Koloniën, zooals wij in Nederlandsch-Indië bezitten, uit Christelijk oogpunt wel te verdedigen? Aanbevelenswaardige geschriften van Groen voor beginners.

De heer v. d. W., lid van een Jongemannen-Vereeniging, zond ons bovenstaande vraag. Inzender had onder zijn Christenvrienden, die tegen het militairisme waren en onder hen werd ook de beschouwing verdedigd, dat wij of onze vaderen eigenlijk niet op eerlijke wijze aan onze Koloniën waren gekomen, en dat de rol, die wij daar vervullen, een rol is van tyrannie en uitzuiging, een Christennatie als de onze, onwaardig. Als 't goed was, moesten wij op staanden voet Indië ontruimen en het aan de bevolking teruggeven.

Antwoord. Een beschouwing als de bovenstaande geeft geen blijk van veel goeden kijk op den loop der wereldgeschiedenis.

Wanneer wij die geschiedenis nagaan, dan zien wij dat het voornaamste middel om wat de hoogstaande volken vóór hebben boven die volken, die nog staan op een lager peil aan die laatsten mee te deelen, is dat de eersten het land en volk der laatsten als het ware tijdelijk onder hun voogdij nemen.

Voorbeelden daarvan behoeven wij niet ver te zoeken. Wij vinden er een in ons eigen land. In het begin onzer jaartelling bevond ons Nederlandsche volk of liever bevonden onze voorouders zich nog op een zeer laag peil. De kunst van lezen en schrijven was hier onbekend. Steden waren er niet; evenmin dijken, die het land tegen vloed en overstrooming beveiligden. Op de allerprimitiefste wijze werd hier toen geleefd. De godsdienst was de Heidensche godsdienst der oude Germanen.

Toen zijn in dit land de Romeinen gekomen, die in dien tijd aan de spits der beschaving stonden. Zij brachten ons hun kennis, wetenschap en kunsten over, die zij voor een deel op hun beurt weer van de Grieken hadden verkregen, voor een ander deel gedurende een ontwikkeling van vele eeuwen zelf hadden verworven. In één woord: al wat ons nu van een barbaarsch volk onderscheidt, hebben wij in beginsel van die Romeinen verkregen en, als die Romeinen hier niet waren gekomen, stonden wij nu misschien maar op een weinig hooger peil dan die vaderen, die toen met jagen en visschen, in moerassen en bosschen, hun armzalig bestaan leidden.

Natuurlijk dat die Romeinen, die ons hun beschaving brachten, niet altoos even rechtvaardig waren. Zij waren óók menschen en onder hen waren er dus wel, die van hun overmacht misbruik maakten om zichzelf te bevoordeelen. Niettemin hebben de Romeinen ons eerst de beschaving, later ook, al was 't langs een omweg, het Christendom gebracht en is dus die Romeinsche invasie en eenige eeuwen durende overheersching voor ons volk tot stoffelijk en geestelijk groot voordeel geweest.

Zooals 't nu hier ging, ging 't bijkans overal. De hoogerstaande volken onderwierpen de lagere aan zich, maar deelden hun ook hunne boogere ontwikkeling mede en dat duurde zoolang, totdat het overheerschte volk, in den genoemden weg, tot een hooger sport was geklommen

en dan van zelf als een rijpe vrucht afviel oftewel zijn zelfstandigheid herkreeg.

Zoo nu is 't ook gegaan met het verwerven van onze koloniën. Onze vaderen vonden daar in de Oost volken, die nog op tamelijk primitieven trap leefden en die bovendien door hun eigen hoofden op de schandelijkste wijze onderdrukt en uitgezogen werden.

Hier was inderdaad voor ons Nederlandsche volk een taak, ons als van Godswege zelf aangewezen.

Dat bij het vervullen van die taak, vooral in vroegere eeuwen, niet alleen soms is misgetast, maar ook veel verzuim en misbruik heeft plaats gevonden, zullen wij niet trachten te ontkennen.

De kerk in de 17de eeuw wees wel voortdurend op de plicht om aan de volken in Indië het Christendom te brengen en ze heeft op dat gebied ook ontzaggelijk veel gedaan, maar de mannen der Oost-Indische Compagnie dachten over het geheel meer aan wat anders; meer aan hun eigen wenschen dan aan het stoffelijk en geestelijk heil van de volken van Indië.

Van dit verzuim plukken wij nu nog de wrange vruchten.

Evenwel, onder de leiding Gods hebben wij Indië en een taak in Indië verkregen.

Voorzoover die taak in vorige jaren niet of niet voldoende is volbracht, moet daarin verandering komen. En 't is goed en Christelijk, wanneer in onze dagen iemand wijst op wat wij aan Indië verschuldigd zijn.

Maar niet goed en niet Christelijk, maar onbekookt en revolutionair zou 't zijn om te zeggen: doe nu maar alsof u nooit een Indië en een taak in Indië was toegewezen; verlaat eenvoudig dat land en dat volk, waarover gij zoolang de voogdij hebt gevoerd en laat dan den boel daar maar aan z'n lot over. Laat Indië maar waaien.

Dat zou onszelf niet alleen schaden, maar het schaadde Indië en het volk, dat daar woont, nog veel meer.

Want indien niet aanstonds Engeland, Ja pan of Amerika de door ons vrijwillig verlaten koloniën zouden in bezit nemen om zich te verrijken met wat wij met veel moeite hadden opgebouwd, maar daarna versmaad, zou het volk in Indië, in vele deelen nog in het geheel aan geen zelfregeering gewoon, öf tot anarchie vervallen, of weder komen onder de tyrannie van zijn inlandsche vorsten, van wier knevelarij ons bestuur, hoe gebrekkig dan ook vaak, hen in elk geval heeft verlost. Laat onze vrager vrij opkomen voor een rechtvaardig, het volk van Indië opvoedend bestuur, maar laat hij niet vergeten, dat het allen, die nu voor Indië pleiten, niet om het volk van Indië is te doen maar veeleer om hun eigen idealen te verwerkelijken, alle bestuur omver te werpen en zoo hun wereldrevolutie door te voeren.

Steek nooit een vinger uit, om daaraan te helpen!

De heer J. v. D. vraagt om hem eenige geschriften op te geven van Groen van Prinsterer, waardoor men diens denkbeelden eenigszins kan leeren kennen.

Antwoord. Wij noemen voorshands alleen- Ongeloof en Revolutie, Narede na vijfjarigen strijd en Verspreide geschriften

(2 deelen).

Men meene echter niet met een eenmaal lezen van deze werken achter Groen's ideeën te zijn.

Groen's boeken vormen een zware lectuur, vooral voor den beginner; wij zelf hebben dat als jongeling ondervonden, toen wij met veel genot maar met niet minder inspanning zijn „Ongeloof en revolutie" al lezende trachtten na te denken.

Men leze dus van Groen in den beginne niet te veel achtereen, maar leze langzaam en herleze het gelezene meer dan eenmaal.

C. A. L.

INGEZONDEN.

Nationale Christen Onderofficieren Vereeniging.

Geachte Redactie,

Namens het Hoofdbestuur bovengenoemd moge ik U beleefd verzoeken, het onderstaande in Uw blad te willen opnemen.

Met de meeste hoogachting en bij voorbaat dank betuigende voor Uwe bereidwilligheid,

B. de Jageb, Secretaris der N. C. O. O. V.

Kaderopleiding 1928.

Op 2 Januari 1928 moet onder de wapenen komen de eerste ploeg van hen, die voor de kaderopleiding in het leger zijn aangewezen. Wij vernieuwen onzen jaarlijksohen oproep aan alle christenouders om ons de namen hunner zonen of pupillen op te geven.

Door onze zorg worden zij opgezoeh' en in

kennis gebracht met de Christelijke militaire vereenigingen ter plaatse.

Wij doen zulks om de jongelui te doen ervaren, dat zij in den vreemde en in militairen dienst niet alleen staan, maar ook om de ouders gerustheid te bieden, doordat vriendenhanden hun worden geboden, vriendenharten en -huizen voor hen open staan.

Daarom vragen wij aan alle ouders om te willen opgeven naam en voornaam: datum van indeeling, welk garnizoen en voor welke opleiding bestemd.

Wij ontvangen die opgave gaarne van hen, die thans in dienst zijn of in den loop van 1928 in dienst komen.

Voor hen, die voor Officiersopleiding zijn bestemd, wordt de opgave gaarne ingewacht bij:

Kapitein Th. Ziedses des Plantes, Thorbeckeplein 12, Amersfoort.

Voor aangewezenen voor de Onderofficiersopleiding bij:

Adj. Ond. Off. A. P. Bomas, Bloemfonteinstraat 54, den Haag.

De Dagelyjhsche Besturen der Nationale Christen Officieren Vereeniging en Nationale Christen Onderofficieren Vereeniging.

CORRESPONDENTIE.

Wegens plaatsgebrek konden nog niet opgenomen: ,,Een averechtsche voorstelling der Gereformeerde leer", „Buitenland" en „Van over de Noordzee".

LEESTAFEL.

Het Korenland, Kerstnummer. Maandschrift voor ontwikkeling, enz. van het Ned. J ongelingsverbond.

Dit blijft, (al nemen wij natuurlijk den inhoud niet voor onze rekening, wat wij trouwens nooit kunnen doen) een fijn tijdschrift.

Dit nummer bevat artikelen als: Poëzie door P. H. Muller. Boekbanden door F. Burger. De Wereld van den apostel Paulus door Wildschut. En de zaligprijzingen, gedichten over de zaligsprekingen uit Mattheus V.

Eindelijk: Hoe wordt de beyaardklok gegoten ? door Rootlieb. C. A. L.

Wilhelm Lobsien. De vreemdeling. Uitg. A. G. Schoonderbeek, Laren.

Er is in dit boek heel veel moois, de eenvoudige en toch zoo aanschouwelijke en boeiende voorstelling, fijne karakterteekening, prachtige beschrijvingen van de natuur, de zee, de kusteilanden en 't gevaarvolle leven, dat er wordt geleid. De geschiedenis van een predikant, Eichstadt, die in zijn gemeente vreemdeling is en blijft in tegenstelling met zijn college Pohnsen, kan voor predikanten bijzondere leering hebben, 't Boek herinnert eenigszins aan Ibsens Brand, maar heeft een tegenovergestelde strekking, 't Wordt een verheffen van een zeker gemoedelijk en praktisch humanisme boven een mystiek, die niet zonde en genade, maar aarde en hemel abstract tegenover elkaar plaatst en onvruchtbare illusies najaagt. Het sympathiekst zijn de goed geteekende vrouwenfiguren Inge, Eichstadts vrouw en de moeder van Pohnsen.

Hermann Löns. De huizen van Ohlenhof. Schoonderbeek, Laren.

Wij, dominees, zien de menschen dikwijls op z'n Zondagsch. De menschen, die de huizen van Ohlenhof bewonen, zien we alle in daagsche, soms zeer alledaagsche plunje. Dit boek kan ons nuchterheid leeren en onzen kijk op de menschen verscherpen. Ook hier verloochent het onmiskenbaar talent van Löns zich niet, hoewel zijn dierenboeken m.i. mooier zijn. Dat bij deze menschen weinig of niets van godsdienst bespeurd wordt is een groot gebrek.

J. Ch. K.

Gods Offers door Q. A. de Ridder. Nijkerk, G. F. Callenbach, 1927. 224 Bladzijden. Prijs f 1.75; geb. ƒ 2.50.

Dit boekwerk verscheen als 5e deel van den 30en jaargang der „Christelijke Bibliotheek."

Onwillekeurig vloeit ons een woord van hulde uit de pen voor den wakkeren Uitgever, die nu al 30 jaren volhard heeft in het leveren van goede waar voor weinig geld, en daarbij zelfs door den nood der tijden zich niet ontmoedigen het.

Ook de nieuwe jaargang (1927—'28) belooft weer heel wat degelijke lectuur.

Het abonnementsgeld bedraagt (met franco toezending) f 5.75. Wil men de boeken gebonden ontvangen, dan moet men daarvoor f 3.40 bijpassen. Overigens heeft ieder lid gelegenheid, om reeds verschenen uitgaven voor den halven prijs te koopen. Terwijl een zeer aanlokkelijk premiestelsel aanmoedigt tot het werven van nieuwe leden.

Om nu ten slotte ook iets van het bovengenoemde werk te zeggen:

Het is als verhaal zeer eenvoudig. Om de hoofdzaak even te noemen. Het beschrijft den strijd van een meisje, dat ter wille van een ander, die hij in zijne nieuwe omgeving heeft aangetroffen, door een tamelijk loszinnigen jongeman is afgeschreven. Nadat het huwelijk van dezen jongeman gesloten en het eerste kind geboren is, maakt zich een hevig zelfverwijt van de jonge moeder meester. De ontmoeting der beide vrouwen, die plaats heeft in het sanatorium, waarin de ongehuwde wordt verpleegd, en waarbij de gehuwde hare schuld belijdt, brengt de gewenschte oplossing.