hannes en Origenes, Cyprianus en Athanasius omvat. Kleinere geesten dan Augustinus kunnen op straffe van dilettantische karakterloosheid, het niet probeeren op zoo grootsche wijze catholiek te zijn. Maar de Kerk kan het niet alleen probeeren, het is haar dure roeping het te zijn.

Zij mag niet rusten in de verwijdering en de gedeeldheid. Stockholm en Lausanne hebben voor het eerst sedert eeuwen weer het beeld gegeven, wel niet van een concilie, maar dan toch van een christelijke kerkvergadering. Ondertusschen gaan

wij door met elkander te bevechten in kerkelijke krantjes en elkander kansels af te staan of te weigeren. Wij gaan onzen gang en loopen den broeder aan den overkant strak voorbij. Wij zeggen en denken voortdurend, dat de anderen tooh zoo dom, zoo onchristelijk, zoo star of zoo kettersch zijn. Maar ons ontbreekt het heilig vuur

aes geloojs, aat niet smeulen kan voor net atlen heeft aangestoken en zij allen een zijn. Waarlijk, de oude concilies, waar men elkander doodsloeg ter wille van de waarheid, waar de keizer zijn zwaard ia de weegschaal van het geloof wierp, in welker buurt de vischwijven van de markt elkander te lijf gingen om de i van het homoiousios, — zij waren oneindig veel beter dan ons stembus- en krantengedoe. Want in de concilies leefde bij alle onheiligheid tenminste de wil tot eenheid en het geloof in de eenheid. Ik heb van de confessioneele duizendjarig-rijkdroomen door reorganisatie der kerk, zooals die ten onzent leven, nooit veel begrepen. Maar wanneer door die droomers gezegd wordt, dat wij, christenen met verschillende inzichten, elkander kerkelijk ontmoeten en kerkelijk bestrijden moeten, — dan kan ik daar alles voor

voelen uit het oogpunt der catholiciteit. Op den dag, waarop de classicale vergaderingen, in plaats van goedkoope stembusoverwinningen en onvruchtbare consideraties van synodale wetsvoorstellen, de groote vragen van Life and Work, van Faith and Order, zouden gaan bespreken, —- op dien dag zou het — om, het voorzichtig te zeggen — iets minder moeilijk worden om te gelooven, dat Gods Geest in die ver¬

gaderingen kan werken.

We laten, nu rusten wat er van ons „droomen" gezegd wordt. Alleen dit: wij droomen niet over een duizendjarig rijk door reorganisatie. Wij komen op tegen het onrecht onze kerk aangedaan door de afschaffing van hare kerkelijke vergaderingen, door hare bevoogding onder besturen, door de bevoegdheidsberooving harer Classicale Vergaderingen en gedeeltelijk ook harer kerkeraden; het onrecht aldus aan gedaan door de wegneming harer belijdenisorganen door het buitenwerking stellen harer belijdenis, de schending van haar belijdend karakter. We strijden hier voor recht en rechtsherstel, hoewel we nuchter genoeg zijn te weten, dat wat we zoeken waarlijk met één slag het duizendjarig rijk niet brengt. We gelooven, dat deze weg van recht een smalle, moeilijke weg zal blijken te zijn, óók voor ons. Toch moet die ingeslagen, want de weg van recht is Gods weg en we moeten daarbij „gehoorzaam zijn in 't gebod en blind voor de uitkomst", ook als ons die soms hachelijk schijnt. De vrede, waarvan de Kerstengelen zongen, ook de kerkelijke vrede komt, naar wij gelooven, slechts door recht; komt ook niet zonder den strijd van Hem, die „het Ewaard" bracht. Matth. 10 : 34.

We zeggen dit echter niet om met Prof. van der Leeuw te twisten. We zijn veel te blij over 't geen hij in het gecursiveerde schrijft. Zou hij dan ook niet willen meewerken, dat het in de praktijk onder ons tot dergelijke kerkelijke vergaderingen kwam ?

J. Ch. K.

BUITENLAND.

'Engeland. Een nieuwe aartsbisschop. Voortdurende gisting in de Anglicaansche Kerk.

Wat reeds langen tijd werd verwacht, is gebeurd. De grijze aartsbisschop van Canterbury, Dr. Randa 11 Davidson heeft met 1 Nov. jl. van zijn ambt vrijwillig afstand gedaan, een gebeurtenis, die evenzeer zonder precedent is in de geschiedenis der Anglicaansche Kerk, als de 25 jarige ambtsvervulling van dezen functionaris, die thans zijn 80e levensjaar heeft bereikt. Dat Dr. Davidson de zoo vurig begeerde bekroning niet gezien heeft van wat hij zijn levenswerk achtte, nl. de aanneming van het ontwerp van het nieuwe CommonPra yer-Book, is voor hem een oorzaak van groote droefheid geweest; maar ten slotte was het niet deze teleurstelling, maar zijn hoogen leeftijd, die hem noopte den zwaren last van zijn ambt af te leggen. Om hem te eeren en tevens in politieke en kerkelijke vraagstukken van zijn verdere diensten partij te blijven trekken heeft de regeering hem in den adelstand verheven en hem benoemd tot permanent lid van het Hoogerhuis. In vroeger tijden moest iedere nieuwe aartsbisschop van Canterbury de heele inrichting van het Lambeth-paleis met zijn groote boekerij en zijn talrijke schilderijen

en overige schatten van zijn voorganger of van diens erfgenamen koopen, zoodat het overnemen van dit ambt aanzienlijke middelen vereischte. In 1925 hebben een aantal vermogende leden van de Anglicaansche Kerk een fonds bijeengebracht, waarvan de rente moet dienen tot kwijting van bedoelde verplichting. De in 1610 geschikte boekerij omvat 30.000 banden en een groot aantal waardevolle handschriften. Vermaard is ook de portrettengalerij der voormalige aartsbisschoppen.

In de plaats van den afgetredene is benoemd de vroegere aartsbisschop van York, Dr. Cosmo Lang. De nieuwe aartsbisschop en primaat van de Anglicaansche Kerk is de 97ste opvolger van den stichter dier

iverk temt Augustinus (m 597 gewijd te Arles.) Dat velen niet bijzonder gerust zijn

ten opzichte van 's mans zuiver Protes-

tantsche gevoelens, bleek o.a. bij zijn installatie; bij deze gelegenheid toch werden heel wat protesten geuit, en buiten het gebouw, waar de plechtigheid plaats had, werden brochures uitgedeeld, die gericht waren tegen zijn benoeming.

Een langdurigen strijd is vele eeuwen geleden gevoerd over de vraag, of aan den aartsbisschop van Canterbury of aan dien van York den voorrang toekwam. Deze strijd is van groote beteekenis geworden voor den kerkelijken toestand in Engeland; en voor de tegenwoordige betrekking tusschen de beide aartsbisschoppen. Toen in de 11de eeuw bisschop Thomas van York

tot den aartsbisschop van Canterbury, Lanfranc het verzoek richtte de wijding te ontvangen, eischte deze als voorwaarde: aflegging van den eed van gehoorzaamheid aan den hoofdzetel d.w.z. aan Canterbury, want Canterbury's aartsbisschop beschouwt zichzelf, zooals straks reeds werd opgemerkt, als opvolger van Sint Augustinus. Thomas stribbelde tegen, maar eindigde met toegeven. De eed werd door hem afgelegd, onder beding dat hij dien herhalen zou voor de opvolgers van Lanfanc, wanneer de paus dit beval.

Dezelfde synode van Windsor (1072), waar de grenslijnen voor de bisdommen werden vastgesteld, kende het eereprimaat toe aan Canterbury .Dat de aartsbisschoppen

van ïork zien niet altijd bereid, toonden, den eed van gehoorzaamheid voor hen af te leggen, ga,f aanleiding tot menige moei¬

lijkheid, waarbij de paus soms ingreep, ook wel door den aartsbisschop van Canterbury te benoemen tot zijn legaat. Maar eveneens gebeurde het wel dat deze post aan zijn collega van York werd opgedragen; van 1532 had dit zelfs geregeld plaats.

De aartsbisschoppen van York waren hiermede echter niet tevreden. Wat zij begeerden was gelijke rang en rechten. In de 14de eeuw eindelijk werd een vergelijk tusschen beide getroffen, maar zelfs nog in het eerste kwartaal der 16de eeuw vlamde het strijdvuur nogeens op.

Toen men met de vestiging der reformatie in Engeland los van Rome was geraakt, werd bepaald dat beide aartsbisschoppen eenzelfde gezag zouden uitoefenen, maar dat aan dien van Canterbury den eererang zou toekomen, zoodat deze bv. het recht zou bezitten den koning te kronen. Hieraan is ook verbonden dat hij den voorrang bezit boven den geheelen adel. Hij bekleedt een plaats onder de zgn. „Peers" van het Hoogerhuis, welke waardigheid hem door

den koning is opgedragen. Als aartsbisschop volgt hij in rang direct op de leden van het Engelsche koninklijke huis, en in het Hoogerhuis ging hij nog vóór hertogen, graven en Lords. Na zijn aftreding kan

ae «o jarige juavidson slechts als jongste lid van het Hoogerhuis weer op de publieke tribune verschijnen. Ministers als Balfour en Asquith kregen bij hun intrede in het Hoogerhuis den titel van graaf; de aartsbisschop moet genoegén nemen met den minderen van baron.

In de op 12 Nov. jl. gehouden „ChurchAssembly" (vergadering van vertegenwoordigers der ge heele Anglicaansche Kerk) werd door den aartsbisschop van York meegedeeld, dat het thans tot tweemaal toe door het Lagerhuis verworpen CommmPrayer-Book van 1928 vóór Kerstmis gedrukt en gepubliceerd zou worden, zonder dat hiermede het gebruik in de openbare godsdienstoefeningen vastgesteld wordt. Nu het Lagerhuis zich ertegen heeft verklaard dat de door de kerkelijke vergaderingen aangenomen wijzigingen in het Gebedenboek in praktijk zullen worden gebracht, verkeeren de bisschoppen in een inderdaad moeilijk parket. Zullen de ceremonieën, die al jarenlang in de Staatskerk waren

ingevoerd, worden verboden, alleen omdat het Lagerhuis er niet van gediend is, en dit nadat alle kerkelijke vergaderingen bij meerderheid van stemmen de veranderingen hadden goedgekeurd ? Er zit -niet veel anders op dan dat de bisschoppen thans de herziening van het Prayer-Book op de lange baan schuiven. Daarbij komt nog deze

moeilijkheid, dat aan den vooravond van de laatstgehouden vergadering der bisschoppen de bekende Lord Halifax, leider

van ae ultra-romaniseerende richting,protesteerde tegen de leeringen van Dr. Maior,

een op den voorgrond tredend moderne, die geestverwanten heeft als bijv. de bisschop van Birmingham, Dr. Barnes.

Zoo verkeert de Engelsche Staatskerk in een toestand van toenemende gisting. Wat zal het eind zijn ? Er schijnt meer dan één mogelijkheid. Maar heil zal slechts hierin te vinden zijn, dat de Anglicaansche Kerk met verloochening van al wat naar Rome dreigt heen te voeren en van al wat aan het gezag der H.-Schrift als Gods Woord tornt, zich weer haar afkomst als Kerk der Re¬

formatie bewust wordt.

s-Ur. d. B.

DE RIJZENDE KERK.

(Overgenomen uit ,,Koers Houden".)

Het Av ndblad van de N. Rott. Crnt. van 13 November schrijft o.a.

,,De Rijzende Kerk behoort tot de jeugdverenigingen met een nadrukkelijk kerkelijke bestemming. Zij sluit zich niet alleen aan bij de bestaande kerkelijke gemeenten maar tracht de jeugd van Nederland ook kerkelijk bewust te maken. Niet alleen in haar naam is het karakter vastgelegd, maar uit een der voörloopige titels van haar orgaan. Tot den Opbouw blijkt eveneens haar bizonder doel, daar deze titel genomen is uit het Hervormde Gezangvers, waarin de regel voorkomt: „Doe ons moedig steenen dragen tot den opbouw uwer kerk."

Dat deze kerk bepaaldelijk de Hervormde zal zijn, blijkt uit het beroep op de Hervormde gemeenten en uit de omstandigheid, dat twee van de drie bestuursleden Hervormde predikanten zijn. De Rijzende Kerk zal naast de Doopsgezinde, Luthersche en Remonstrantsche jeugdvereenigingen de Hervormde jongelieden tezamen brengen en voor hen het verband met hun kerkgenootschap bewaren. Ook in dit opzicht neemt deze organisatie, naast de van eiken band met de kerkgenootschappen principieel vrij gelaten en ook in hun interdenominale gemengdheid „bovenkerksche" V. C. J. B. en V. C. S. B., een zelfstandige plaats in.

In de praktijk zal de Rijzende Kerk wel in nauwe aansluiting gaan arbeiden met de vrijzinnig Hervormde beweging, welker organisatorische groei en vastheid, zelfs onder de orthodoxie in toenemende mate bewondering wekken. Deze jongelieden van 16 tot 30 jaar zullen, zoodra zij den leeftijd hiervoor bereikt hebben, lidmaat en kiezer worden, waardoor de steeds hechter zich fundeerende en wijder om zich heen grijpende organisatie ter versterking van het vrijzinnige bestanddeel in de Ned. Herv. Kerk wederom in kracht en invloed zal hebben gewonnen."

De orthodoxe Homerus slaapt rustig voort.

R.

VRAGENBUS.

Wat eerst- — wedergeboorte of geloof1.

De heer W. te A. vraagt: Wat gaat vooraf: de wedergeboorte of het geloof? Inzender hoorde een dominé preeken, die zei: vooraf gaat natuurlijk de wedergeboorte en daarin is een mensch geheel en al lijdelijk. En als dan die wedergeboorte is geschied, dan komt eerst de roepstem van geloof en bekeering en dan is de mensch ook eerst in staat om aan die roepstem gevolg te geven.

Nu meent inzender: „dan geeft het ook niets om een mensch tot bekeering en geloof te roepen," want dan moet hij eerst wedergeboren zijn en anders helpt die roeping niets en kan hij ook zeggen: ik ben door God nog niet wedergeboren; dus voor mij is dat alles niet weggelegd.

Hoe hebben wij in deze te oordeelen ?

Antwoord. Dr. Kuyper heeft, om een welsluitend stelsel te verkrijgen, aldus geleeraard: zal een mensch aflaten van zijn zondige wegen, zich tot God bekeeren en gelooven in Jezus Christus, dan moet hij eerst door God opgewekt zijn tot een nieuw leven. Immers, hij is van nature niet slechts ziek, maar volgens Gods Woord geestelijk dood. Nu, een doode luistert niet en laat zich ook niet gezeggen; dus: zal er van de roepstem Gods tot geloof en bekeering iets terecht komen, dan moet eerst een levendmakend werk van Gods Geest vooraf gaan.

Zoo leerde dan Dr. Kuyper: eerst wedergeboorte en daarna bekeering.

En daar de. werken van Dr. Kuyper zeer bevattelijk en smakelijk geschreven zijn en er van Hervormde zijde in dezen tijd geen werken van dien aard en van zulk een gezag verschenen zijn, zijn er ook in onze Hervormde Kerk jonge predikanten, bij

wie ge dezelfde voorstelling van zaken en dezelfde uitdrukkingen kunt hooren.

Dr. Kuyper leerde dus: eerst wedergeboorte en anders geen geloof en bekeering. Hoe zou men van een doode immers eeloof

en bekeering kunnen eischen? Weliswaar maakte hij het aan den anderen kant zijn volgelingen weer gemakkelijk; immers, hij leerde den kinderdoop op grond van de onderstelling der wedergeboorte. En in de practijk viel dus dat bezwaar, dat men eerst moest zijn levend gemaakt of wedergeboren om zich te kunnen bekeeren weg; immers, die brug der wedergeboorte was men reeds overgegaan, éér men het zelf wist; al vóór zijn Doop. En dus: nu kon men zich ook bekeeren en gelooven. Alle bezwaar was daarmee opeens weg.

Maar de jonge dominé's in onze Kerk, die halverwege de leer van Dr. Kuvner

overnamen, werden er door verhinderd om den zondaar te roepen tot geloof en bekeering, en zij kwamen daardoor in hun prediking niet verder dan dat zij de hoorders aanrieden om te bidden om geloof en bekeering.

De onderstelling, dat al hun hoorders reeds vóór hun Doop waren wedergeboren, dorsten zij niet overnemen.

Wel namen zii aereedeliik de leer over.

dat eerst een mensch moest wedergeboren, eer hij nl. kon komen tot geloof en bekeering en dat hij aan die wedergeboorte zelf ook niets kon doen. En zoo werd 't dan, in de practijk, voor de groote hoop een lijdelijk wachten op die wedergeboorte en een prediking van de roepstem des Evangelies, uitsluitend „voor Gods volk", zooals het heette.

t Was de dood voor de prediking van het Evangelie, dat juist is een boodschap niet voor rechtvaardigen, maar zondaars tot bekeering.

En 't was de dood in de gemeente.

Wat zullen wij nu tot deze dingen zeggen?

't Is volkomen waar, dat aan ons komen en gelooven en zich bekeeren een werk Gods vooraf gaat.

„Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke."

En:

„Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u; 't is Gods gave."

En reeds de Kerk onder het oude Verbond bad:

„Heere, bekeer ons: zoo zullen wii be¬

keerd zijn."

Er gaat dus inderdaad (daaraan had Dr. Kuyper gelijk) aan ons geloof en aan onze bekeering een geheimzinnig werk Gods vooraf; iets onbegrijpelijks, waardoor Hij het doove oor hoorende maakt èn het blinde oog ziende.

Alleen maar: die eerste aanstoot, die God geeft, als een zondaar tot geloof en bekeering komt, dat heet in den Biibel de

wedergeboorte niet, en dat heet bij de Hervormers ook de wedergeboorte niet, en dat heet in onze Nederlandsche geloofsbelijdenis óók de wedergeboorte niet.

De Bijbel spreekt over dat eerste geheimzinnige en onnaspeurlijke begin van Gods werk in een menschenhart maar zeer weinig.

Hij spreekt niet over de wedergeboorte als een eerste beginseltje, maar hij spreekt over het wedergeboren zijn, als een nieuw leven, waartoe de Christen gebracht is en dat zich nu bij hem blijft ontplooien, trots allen uit- en inwendigen wederstand.

En heelemaal niet vindt gij in den Bijbel de voorstelling van de wedergeboorte als een soort van tolhek on den wee van ereloof

en bekeering, dat men eerst moet gepasseerd zijn, om eerst daarna aan geloof en bekeering te kunnen beginnen.

Neen; de Bijbel wijst ons in onzen nood en dood niet naar de wedergeboorte heen, als naar den eersten sport, dien wij hebben te beklimmen om daarna zelf te kunnen hooger stijgen.

De Bijbel wijst ons, arm en ellendig, blmd en naakt, ja dood in onszelven als wij zijn, naar Jezus heen, die gezegd heeft: ,,/X ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven."

Of ook:

,, Wie den Zoon heeft, heeft het leven, en komt niet in de verdoemenis, want hij is uit den dood overgegaan tot het leven"

Altoos wordt die doode zondaar rechtstreeks naar Jezus als Levensbron heen gewezen, en nergens wordt hij vermaand om eerst in zichzelven de kenteekenen der wedergeboorte te gaan zoeken of daarop te blijven wachten, om daarna, als hij meent die teekenen te hebben ontdekt, dan aan dien Zaligmaker niet een verloren zondaar, maar een wedergeboren Christen te kunnen presenteeren, die dan eigenlijk ook nauwelijks meer een Zaligmaker noodig heeft, of aan wien althans de Zaligmaker weinig efer meer kan behalen.