41e JAARGANG - OCT. 1928-OCT. 1929

No» 2111

DONDERDAG 21 MAART 1929

D<> Kürtfe

Onder redactie van het Comité ter verspreiding der beginselen van de Confessioneele Vereeniging

t)r, J. Ch. KROMSIGT tc Rinsumageest (Eindredacteur); Ds. HL BAKKER te Amsterdam; Ds. ƒ. W. GROOT ENZERINK te Leiden; Prof. Dr. Th. L. HAITJEMA te Groningen; Dr. P. J. KROMSIGT te Amsterdam; Ds. C. A. LINGBEEK te VGravenhage; Dr. H. SCHOKKING

te 's-Gravenhage; Ds. A. B. TE WINKEL te 's-Gravenhage.

pit blad verschijnt wekelijks. Alles wat de redactie aangaat en boeken ter recensie zende men aan Dr. J. Ch. KROMSIGT, Rinsumageest (Pr.). Vragen voor de Vragenbus uitsluitend aan Ds. C. A. LINGBEEK, Sport laan 95, 's-Gravenhage; Kerknleuws-berichten aan H. VEENMAN & ZONEN te Wagenlngen. Voor advert. en alles wat de administratie betreft wende men zich tot de Uitgevers.

UITG.i FA. H. VEENMAN & ZONEN I

WAGENINGEN

POSTREKENING 12940 TELEFOON 184

Prijs 15.—„buitenl. en kol. f 6.—p. jaar. Afzonderlijke nummers 10 «ts PrJJs der advertentiën: Van 1—10 regels f 2.—, elke regel meer 20 cents. Boekannonces 10 oents per regel. Bewijsnummers & 10 cents. Abonnementen worden bij leder nummer aangenomen, doch kunnen alléén eindigen bU bet einde van den Jaargang, September van ieder Jaar.

INHOUD: Golgotha. — Het huwelijk een sacrament ? — Bestuursorganisatie en partijstrijd. — Voorlezingen voor de Vereen, voor Bijz. leerstoelen XV. — Een belangrijke uitgave. — Friesche brieven. — Een en ander over wijkarbeid in onze groote steden IV. — Vragenbus. — Ingezonden. — Confessioneele Vereen. — Ons blad. — Kerknieuws. — Advertentiën.

GOLGOTHA.

Alwaar zij hem kruisigden .. . m Jezus in het midden.

Joh. ] 9 vs. 18.

Wij zijn genaderd tot het meest smadelijke in het lijden van den Man der^Smarten.

Als een eerlooze gehangen aan het Kruis.

Wij kennen het kruislijden hoofdzakelijk alleen uit het heilig Evangelieblad — later is de galg er voor in de plaats gekomen — en was de veroordeeling tot den strop niet het meest onteerende, wat men den misdadiger kan aandoen ?

Den Heiland genageld aan de ruwe balken.

Hij, wiens handen immer hadden gezegend — wiens wandel steeds was in de hemelen.

En dan — tusschen twee moordenaars bevlekte handen — bezoedeld door menschen bloed — als de Schuldigste tusschen beiden in —.

En toch hoe groot ook, en welk een verantwoordelijkheid Pilatus, de man van het Hecht — en de Joden, menschen van Gode begiftigd met het talent van den godsdienst ook op zich laadden— het geloof ziet hier Christus, als den Eenigen Plaats be-

«leeder— tot zonde gemaakt— als een vervloekte opdat Hij een arm zondaar tot God sou brengen.

Wie waarlijk door Gods genade werd °ntdekt — ziet boven zich een vertoornd Rechter — ziet voor zich een eeuwigen dood maar Godlof — hij ziet ook iets anders hij ziet Christus, die de schuld betaalde aan het Kruis — zijn zondenpak valt neer. ■Öo vloek voor Hem —- doch nu ook begenadiging voor den grootste der zondaren.

Wie kan dat peilen — dit wonder der eeuwige liefde Gods ?

l^aulus zegt ergens: dat een vriend yoor een vriend den dood ingaat — 't is moeilijk te gelooven — maar hij kan 't zich ^denken — doch voor een vijand — neen dat is te groot.

Christus heeft het gedaan — ja, zoo lief had God de wereld ...

O diepte des rijkdoms!

Jezus in 't midden!

^ïj leven in andere tijden — 't is waar,

Veel is anders, doch de verhouding tegen-

°ver Hem is in de wereld precies eender.

^°gimmer — geen plaats in de herberg!

Nog altijd — „laat Hem gekruisigd worden!"

En toch is er een volk op aarde dat maar ®en wensch heeft: „dat Jezus in het midwone."

In huisgezin, school en kerk en staat — ij in 't midden.

Neen, dat hebben de vijanden niet be. d onuitgesproken heeft Pilatus, met e^e daad uit te voeren, geprofeteerd —. 6 Verachte — de gehangene, krijgt een plaats. Gods Kind moet van Hem ge§en. Heeft hij een plaats als Prediker

op den Kansel — heeft God hem. geschonken gaven van kennis op velerlei gebied — is hij een eenvoudige die stil zijn weg gaat

— hun hart — hun wandel stelt Christus in het midden — 't is hun zieledrarg — daarom kunnen zij niet zwijgen — ja, op elk levensterrein wenschen zij Christus in het midden —.

Of dit een gemakkelijke taak is ?

Vraag het maar aan de Apostelen — lees de geschiedenis der strijdende kerk op aarde — bezie uw eigen leven — uw strijd — uw zonden — bezie vooral de wereld met haar Christusverwerping — doch hoe moeilijk ook, in het diepst van hun ziel rijst de bede: Heere, Gij in het midden, opdat uw Koninkrijk kome!

Christus in het midden.

Reeds thans maakt Christus scheiding

— gelijk het immer geweest is. Waar genade haar gouden lijn teekent, worden de gedachten des harten openbaar — valt de menschheid uiteen, gelijk op Golgotha. Straks op den jongsten dag zal dit scheidingsproces voltooid zijn.

Hij, Koning Jezus, op den troon.

In het midden der gezaligden.

Omstuwd door zijn heilige Engelen.

En voor Hem? —

Een schare ter rechterhand, wiens oog is op Hem en die het woord beluistert: Gezegen den des Vaders!

Een schare ter linkerzijde — die geen plaats duldde voor Jezus, en dan moet hooren: Gaat weg van Mij!

Staat Christus in 't midden van uw leven ?

Worde dit uw bede.

Zij dit uw heerlijke belijdenis. R. . v. K.

HET HUWELIJK EEN SACRAMENT?

Het concilie van Trente bepaalde in zijn 24e zitting: „Zegt iemand: het huwelijk is niet waarlijk en eigenlijk één van de zeven Sacramenten der Evangelische wet, door Christus ingesteld, maar door menschen in de Kerk uitgevonden, en deelt geene genade mee, die zij vervloekt."

Op dat standpunt staat de Roomsche kerk ook nu nog. En dus, toen de vraag: „Wanneer heeft Christus het H. Sacrament des Huwelijks ingesteld?" bij Pater F. Otten, die de „Vragenbus" in het Roomsch-apologetische weekblad de Bazuin (16 Febr. 1.1.) verzorgt, inkwam, was het antwoord al zeker.

Toch is het der moeite waard om dit met

aandacht te volgen. Het stelt ons in de gelegenheid het onschriftuurlijke en dus eigenwillige van de Roomsche leer duidelijk, uit den mond van één harer intelligente geestelijken, te vernemen. Pater Otten dan antwoordt :

„Het huweliik. als de natrmrlfikpi ATI VP.r-

breekbare vereeniging van éénen man en ééne vrouw werd door God bij de schepping van het eerste menschenpaar ingesteld. Hij gaf Eva aan Adam tot levensgezellin, zegende hen en sprak: „Groeit aan en vermenigvult u." Door Gods bizondere beschikking werd Adam over den aard en de beteekenis dier vereeniging onderwezen, wat blijkt uit Adams woorden, waarmee hij liefde- en beteekenisvol Eva begroette: „Dit is nu gebeente uit mijn beenderen en vleesch van mijn vleesch.... Daarom zal de man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en zij zullen zijn twee in één vleesch." Die vereeniging was echter geen Sacrament, d.w.z. geen uiterlijk

fcü ^ra«ti»oh teeken en oorzaak van genade. Die hoogere wijding kreeg het huwelijk eerst in het Nieuwe Verbond, door de persoonlijke en onmiddellijke werking van Christus.

„Dat het huwelijk dus nu een Sacrament is, beschouwen we als hier verondersteld. Trouwens de vraag zelf sluit dat in. Deze waarheid hennen we hoofdzakelijk door de Overlevering, vastgesteld in en voorgesteld door de leer der Kerk. Wij moeten steeds goed bedenken, dat wij voor onze kennis der Openbaring putten uit twee bronnen, niet uit de H. Schrift alleen, maar uit de H. Schrift en de Overlevering.

„Dit is heel redelijk, want een aandachtige beschouwing der H. Schrift leert ons over¬

duidelijk, dat de Evangeliën ons geen volledig relaas geven van alles wat Christus gedaan en gesproken heeft. Let maar eens op den allerlaatsten zin van het laatste Evangelie, dat van den H. Joannes. Hij schreef lang na de anderen zijn Evangelie, kende dus die anderen zeer goed en toch eindigt hij zijn Evangelie met deze merkwaardige woorden: „Er is intusschen nog veel meer wat Jezus gedaan heeft; indien het stuk voor stiik beschreven werd, zou de wereld zelf, dunkt me, de te schrijven boeken niet kunnen bevatten" (Joan. 21, 25). Al zijn deze woorden nu niet letterlijk te verstaan, er blijkt toch genoeg uit, dat de Evangelien geen volledige geschiedenissen zijn.

„Nu is het begrijpelijk dat wij een zaak, een instelling die uiteraard meer de practijk dan de leer raakt, zooals het Huwelijk, meer uit de Overlevering dan uit de Schrift kennen. Toch ontbreken ook de meer of minder duidelijke aanwijzingen in de H. Schrift niet.

„Na het hier uiteengezette zal het niets verwonderen, dat op de vraag: wanneer Christus het Sacrament des Huweliiks heeft

ingesteld, de godgeleerden niet eenstemmig

antwoorden, bommigen meenen: op de bruiloft van Cana, toen Christus door zijn heilige tegenwoordigheid en zijn schitterend wonder het huwelijk een hoogere wijding gaf.

„Anderen meenen dat het geschied is, toen Christus, afschaffend de misbruiken, die in de huwelijksleer en practijk bij de Joden waren ingeslopen, het huwelijk zijn onontbindbare eenheid teruggaf, zeggend: „Wat God vereenigd heeft, scheide geen mensch" (Matth. 19 : 6).

„Weer anderen plaatsen de instelling van het Sacrament des Huwelijks na Christus' verrijzenis, in die veertig dagen waarin zeker veel geschied is, wat de Evangelien niet verhalen."

Ik heb enkele gedeelten, waarop het in des paters uiteenzetting aankwam, gecursiveerd.

En dan is opmerkelijk, dat de pater in deze uiteenzetting omtrent het sacramenteele van het huwelijk, haast evenveel plaats noodig heeft om ziin vrager duidelijk

te maken, dat het heel redelijk is te putten

tut de Overlevering, als hij gebruikt tot beantwoording der eigenlijke vraag.

Geen wonder ook.

Wanneer men bekennen moet, dat er in de H. Schrift eigenlijk geen plaats is te vinden, die op de hand van de Roomsche kerk is. De pater had dan ook verstandiger gedaan zijn bewijsplaatsen uit de H. Schrift achterwege te laten. Want zijn vrager zal wel zóó scherpzinnig zijn om te vatten, dat „hooeere wiidina", het huweliik ongetwij¬

feld verleend, door Christus'tegenwoordigheid en wonderteeken te Kana, heel wat anders is als wat de duidelijke instelling van het Sacrament van Doop en Avondmaal ons geeft te zien. En die onderstelling aan het eind, dat het ook in de 40 dagen na Christus' verrijzenis gebeurd kan zijn, getuigt er wel ten duidelijkste van, dat men met het Schriftuurlijke bewijs voor het „Sacrament des huwelijks" zit, hopeloos zit. Het beste testimonium paupertatis.

Het is dan ook een geluk, dat de Roomsche kerk uit twee bronnen put; dat haar andere bron de Overlevering is. Evenwel, pater Otten moge betoogen wat hij wil, die Overlevering der kerk is en blijft een zeer troebele bron.

Zóó blijven wij dan toch nog maar vasthouden aan dat, wat de H. Schrift zegt van het huwelijk. Dat het een goddelijke instelling is. Doch in het huwelijk een sacramenteele genade te zien, niets dat er in de H. Schrift ons op wijst.

Wij, geloovige Protestanten, hebben aan het Woord Gods en de twee door Christus ingestelde Sacramenten genoeg. Daarin hebben wij, indien wij ze in het geloof mogen aannemen, den vollen Christus; den heelen schat van zijn verdiensten en genaden; de zalige gemeenschap met God drieëenig. Onze eenige troost, beide in het leven en in het sterven, is het eigendom van Christus te wezen. Christus heeft alles volbracht ; wij hebben niet meer te boeten en te offeren, in dit of in het toekomende leven; dat zegt ons de H. Schrift allerduidelijkst. Daarom ook, wanneer een Christen huwt, heeft hij geen nieuwe, sacramenteele genade van noode; want het huwelijk is al, krachtens de instelling van God zeiven, heilig; het behoeft niet nog eens boven zijn oorspronkelijke instelling verheven te worden; het moet in zijn natuurlijke ordening hersteld, vernieuwd en beleefd worden.

Overigens, in Doop en Avondmaal bezit de Protestant oneindig veel meer dan de Roomsche in zijn zeven Sacramenten.

Ik weet het wel, dat er geweest zijn, die j aloersch waren op dezen sacramenteelen rijkdom van Rome. Maar wat bereikt Rome met al haar Sacramenten ? Het schijnt, dat de schat en de uitdeeling der genaden bij Rome buitengewoon overvloedig is. Van de wieg tot het graf wordt de Roomsche met den sacramenteelen dienst omringd. Toch is het zóó arm, dat telkens maar een klein

stukje van de zonden en straffen wordt weggenomen; en dat er telkens weer een nieuw en ander Sacrament noodig is ons van straf te ontheffen en genade te schenken.

En ten slotte, al heeft men doopsel en communie, biecht en laatste oliesel genoten, wat is het resultaat van al die sacramenteele genade na dit leven ? Dat zelfs de Heilige Vader de boetedoening en loutering in het vagevuur (en voor hoelang?) niet kan ontgaan. „Zonden en straffen," zegt Prof. Bavinck, „worden door Rome zóó eindeloos verdeeld qji gesplitst, dat alle Sacramenten saam met de aflaten erbij, daarvan nog niet volkomen bevrijden kunnen." Wat voor het oog rijkdom schijnt, is dieper beschouwd armoede.

Zoo blijft dan bij Rome, ten spijt van begrip en getal harer zeven Sacramenten, de onzekerheid tot het einde toe. De ge¬

loovige Roomsche staat, zelfs tot na zijn

dood tegenover God ais tegenover een Rechter, aan wien hij heeft te voldoen, dien

hij nog met allerlei boetedoening verzoenen moet. Wat blijft hier van het apostolische: want ik ben verzekerd, dat noch dood noch

leven, noch eenig ander ding, mij zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus onzen Heere ?

Hier ontbreekt de volheid en de verzekerdheid der genade in Jezus Christus.

Wat trouwens niet te verbazen is, wanneer de priester met al zijn sacramenteele verrichtingen voor het altaar en in den biechtstoel en op iedere plaats van het leven den eenigen Hoogepriester onzer be¬

lijdenis in de schaduw stelt. Een Roomsche verkeert, ondanks zijn geloof en trouw aan de leer zijner kerk, dus altijd in vreeze, of hij zich wel in den genadestaat bevindt en het volgende oogenblik er niet uit zal vallen. Dat is zijn oordeel. De Kerk is hem hooger autoriteit dan de H. Schrift. En de H. Schrift wordt door zijne kerk machteloos gemaakt met behulp van de zoogenaamde Overlevering.