tijd wel komen, als de redactie mij niet te lang en niet te vervelend vindt, zoodat ik de gelegenheid krijg mij geheel en al uit te spreken. Ja, zoo gaat het meer. Eerst zit uien er om en daarna er mee verlegen! Ik hoop echter, dat in het belang van de zaken die in deze artikelen ter sprake komen, men eenige breedsprakigheid zal willen vergeven.

Na dit aanloopje gaan wij voort met ons onderwerp: de bearbeiding der wijk door het wijkcollege en zijn medewerkers of -werksters.

Om aan flift lafl.tsf.A li Af, AAröf, rm^A q q n _

dacht te wijden, wil ik hier als mijn meening uitspreken, dat in elke goed georganiseerde wijk er een flink college van wijkzusters moet zijn. Eenigen tijd geleden is in onzen Kerkeraad de vraag naar voren gebracht, of het niet nuttig zou zijn om vanWege dit eerwaardige bestuurscollege, zusters aan te stellen ten einde de diakenen 'n hun veelomvattenden arbeid de behulpzame hand te bieden. Och, ik vind het altijd Prachtig als dergelijke „nieuwigheden" op onze officiëele vergaderingen ter sprake komen. Ik stem dan ook altijd voor, maar glimlach min of meer bij al dat officiéél geredekavel. Sinds jaren toch zijn in verschillende wijken ijverige zusters aan den arbeid met een aanstelling, zoo niet van den Kerkeraad, dan toch van het wijkcollege, dat ik altijd gaarne als „den Kerkeraad" van de wijk beschouw.

Het is m.i. echter een fout, wanneer men

de bevoegdheid dier zusters beperkt tot net eigenlijke diaconiewerk: opzoeken van armen: uitdeelen van bonnetjes, warme Weedingstukken enz., enz. Waarom zouden de zusters op haar wijze en met de haar geschonken talenten, niet even goed het Werk van ouderlingen als dat van diakenen kunnen steunen ? Ik ga nog verder en ik Zeg, dat in bepaalde gevallen een teere Vrouwelijke hand noodig is om sommige geestelijke wonden aan te raken en te ver-

bmdon Sim ris i 'ï.T'An qqm «>K

"vijvvh t-t-xx öll" VOll zi uö"

^ers in mijn wijk, zoowel in de eene als in ae andere richting. Eerst had ik een scherp onderscheid gemaakt tusschen het werk ^an het college der wijkzusters (barmhartigheid) en dat van den bezoekkring (huisbezoek met geestelijk doel), maar deprak\)k heeft mij geleerd dat zulk een scherpe onderscheiding niet altijd noodig is, wanneer de zusters, in overleg met den predikant, het te verrichten werk naar ieders bekwaamheid willen verdeelen. Uitnemende brachten hebben mij hier steeds terzijde gedaan en ik kan gerust verklaren, dat zonder die vrouwelijke medewerking, onze wijkarbeid er heel anders zou uitzien dan nu, 'n weerwil van al het gebrekkige, dat daar £°g voortdurend valt te constateeren. Enj e gehuwde dames, die het zeldzame taent bezitten haar tijd te geven aan de Gebeente zonder haar gezin ook maar in het .nst te verwaarloozen, zijn een levend bewijs van hetgeen de geloovi ge vrouwen inde racht des Heeren kunnen doen ; maar welk en heerlijk arbeidsveld vooral voor ongeuwde zusters! Hoe velen zijn er niet, die

a&r Bfm 1 A vrm «rlr»«l wnAlrpn • rïio rrinV»

liv/uuuu j u.iu mvu aivia-

«en of God voor haar geen levenstaak heeft eggelegd, nu zij door Hem niet werden |®zet in een gezin als „blijde moeders van h lik r8n ' een ^venstaak, die aan haar liefje6 b ben d hart volkomen voldoening schenWelnu, het gemeentewerk roept haar, liever; de Heiland zelf is het die haar en° 0111 in Zijn wijnSaard te arbeiden; da 7arlljk' a*s f^e roePstem opvolgen, af^]0pen zi.i ëeen gevaar strakste worden ge beeld met een poes en een papegaai, Ije aangename taak zouden hebbben Weal edigen tijd aan te vullen! Mijn medeWerk l6rS Magen voortdurend, dat zij het hoo V as^ niet afkunnen en telkens weer or ik de verzuchting; „Hadden onze gen maar 48 uren!" kaï i' ,gl'00te m°eilijkheid voor den predita] ift natuurlijk om de verschillende allpUten duidelijk te onderkennen en niet )ir e,n den rechten man, maar vooral de 2ett ^ vrouw °P de „rechte plaats" te heeien:Ik herinner niij een zuster, die eens 2ich oorzi°htig" een doodziek meisje, dat

toest T geen reiienscnap gat van haar aan 'an haar naderend einde zou gaan berZ6ggen- Het was in de maand DecemOi)(r ' , onze welmeenende vriendin, die bracht61 ziekenvertrek binnenstapte,

l£erstf aWus haar boodschap: „Spoedig t0chS eest, mijn lieve; maar wat heerlijk hen,' | ^ gij het niet op aarde maar in den eeil 6 zult vieren!" De zieke schrok zich heeffcnge^uk' 811 terecht. Wie zoo weinig tact Worri' moet niet met zulk een boodschap Haast°n. belast. Vandaar dan ook dat ik ZUste ■ •6 gewone colleges steeds enkele kies Js *n reserve houd voor buitengewoon gevallen. En het zijn vaak de zusdie 'i,r'® het meest tegen haar taak opzien, 7\ er slagen.

aar> i. 7 aus de broeders en de zusters

- iiet

gevallen, die dan ook steeds afzonderlijk met den wijkpredikant worden besproken en onder de oogen gezien, heeft het geregelde huisbezoek plaats, huis aan huis.

Het huisbezoek is door onze Gereformeerde vaderen in eere gebracht. De Eoomsche Kerk kende het niet, zij had voor de bijzondere verzorging der zielen de biecht; en wat daar in den Iood der tiiden van om-

x o

worden is, behoef ik hier niet nader uiteen te zetten. De Luthersche Kerk reformeerde ook in deze wat dringend riep om verbetering en behield de biecht als middel tot raad en troostgeving, als band tusschen

neraer en gemeenteleden. L>at verklaart ons het algemeen bekende verschijnsel, dat de noodzakelijkheid van het huisbezoek vooral van Gereformeerde zijde en niet

zoozeer in L/Uthersche kringen steeds naar voren is gebracht.

Men weet, hoe Claus Harms er over dacht. Enkele gemeenteleden hadden hem ge¬

vraagd om wat meer tijd te geven aan het opzoeken zijner schapen. Doch de beroemde prediker meende op dat verzoek niet te kunnen ingaan. Om zijn houding in deze te verklaren, blies hij een der beide kaarsen, die op zijn schrijftafel stonden te branden, voor het oog zijner bezoekers uit, en vroeg daarop: „Moet ik nu de brandende kaars bij de uitgedoofde brengen of omgekeerd de uitgedoofde bij de brandende V' „Natuurlijk het laatste", was aller meening.

„Welnu, besloot Claus Harms, „zoo zullen wij in het geestelijke ook doen, opdat mijn brandend licht niet uithlnssnhfi "

Calvijn zou zoo iets nooit hebben gezegd. Hij verlangde geen biechtstoel: wel kende hij de biecht der gemeente als zoodanig en

11',l aan ae voorwaardelijke absolutie dan ook een vaste plaats in den openbaren eeredienst, maar overigens was hij van meening, dat de band tusschen voorganger en gemeente door geregeld en stelselmatig huisbezoek bewaard moest blijven.

In 1561 treffen wij de volgende regeling aan van deze materie :

„Daar in de verwarring van het pausdom „velen niet in hun jeugd zijn onderwezen, „zoodat zij tot den leeftijd van mannen en „vrouwen gekomen, niet weten wat, W,

„met het Christendom, hebben wij bevolen, „dat er bezoek geschiede van een iegelijk aan

„ue muzen, om een ieder eenvoudig m betrekking tot zijn geloof te onderzoeken , op„dat voor het minst niemand tot het Avond„maal kome zonder te weten welk het fundament zijner zaligheid is; en vooral dat „men het oog hebbe op mannelijke onvrouwelijke dienstboden, minnen en vreemde „lieden van elders gekomen om hier te „wonen; opdat niemand tot het Avondmaal „worde toegelaten voordat hij beproefd zij. „Dat het gezegde bezoek worde gedaan „vóór het Avondmaal op Paschen, en dat „men genoegzamen tijd neme om het rustig „te voltooien.

„Dat de dienaren onderling verdeelen, naar „zij het best rekenen, de wijken die zij zul„len kunnen behandelen volgens de orde „der tienen; en dat ieder een der ouderlin„gen van het Consistorie bij zich hebbe, „opdat zij onderling kunnen overleggen „om aan het Consistorie over te geven hen, „die zij in het geheel niet bekwaam zullen „vinden, of ook, die zich slecht gedragen."

Ach, als wij al onze gezinnen moesten

uczoeKen voor elke Avondmaalsviering, dan zouden wij wel 20 lichamen mogen hebben ; daaraan valt heelemaal niet te denken in een wijk, die men slechts in 10 jaren kan rondkomen, ook al besteedt men drie middagen per week aan huisbezoek; want naast de gewone bezoeken zijn daar nog zooveel andere, die onze krachten, onzen tijd en onze aandacht vragen. Doch jammeren helpt hier niets, men kan alleen maar doen, wat zijn hand vindt om te doen: niet tot het onmogelijke maar tot het mogelijke alleen zijn wij gehouden.

werk; en naast de bijzondere ge-

En dan de eischen, die, speciaal bij dit belangrijk onderdeel van het pastorale werk, gesteld kunnen en mogen worden!

Richard Baxter haalt er enkele aan, en gaarne volgen wij hem op den voet.

Het werk moet worden verricht: om 's Heeren wil en om den wil van fl ft orhfvi rl

der gemeente;

zonder eenige nevenbedoeling; met veel zelfverloochening; met grooten ijver; voorzichtiglijk en in goede orde; steeds ziende op het grootste en meest belangrijke, bijzaken niet op den voorgrond schuivende;

eenvoudig en duidelijk in de onderrichtingen, naar het bevattingsvermogen der hoorders;

in een voortdurend besef van eigen onvol-

1 1 * j • _ 1 1' n, -

Komenneju en m godzalige athankelijkheid van Christus;

vol nederigheid en ootmoed; toch met gepaste gestrengheid, als zachtheid niet meer baat, terwijl de liefde in alles doorstraalt:

met grooten eerbied voor het heilige, onder voortdurende bezieling en aanvuring des Geestes,'de geestelijke dingen steeds geestelijk onderscheidende; bovenal: met veel geduld, als de bedoelingen worden miskend en verguising ons deel is, als geen tastbare resultaten worden verkregen ....

Met een zucht eindig ik deze opsomming,

want wij Olijven allen beneden peil m deze; het eenige wat wij kunnen doen is van onze bezoeken (in onze wijk variëert het aantal van 1500 tot 2000 per jaar) te maken wat er van te maken is, onder biddend opzien tot Hem, die Zijn kracht in zwakheid volbrengt.

Doch ik kan van dit onderwerp niet afstappen zonder nog enkele beginselen naar

voren te orengen, waaraan ik mijn medewerkers steeds verzoek zich te houden.

Die medewerkers behooren tot verschillende kerkelijke en staatkundige partijen. Ik vraag hun trouwens nooit welk etiquette zij zich zelf opplakken of zich door anderen laten opdringen. In het wijkwerk zijn zij alleen dienaren van Christus en van zijn Kerk, daarom geef ik aan allen dit wachtwoord: „Gij moogt zijn wie ge wilt; denken wat ge wilt, zoowel in den kerkelijken als in den politieken strijd, maar vermijdt elke propaganda voor uw ziensivijze bij Uw huisbezoek namens de Kerk."

, Inderdaad mag men nooit in een wijkbroeder of wijkzuster, komende in hun hoedanigheid, een propagandist voor de een of andere partij zien. Daartegen verzet zich mijn confessioneele zienswijze met haar nooit genoeg te waardeeren leuze: „Heel

ae r\.erk en neel net volk. .Niemand zal mij verdenken, naar ik hoop, van onzekerheid

ï • t • .. . x

ui vaagneia m mijn eigen beschouwingen. Maar in mijn pastoralen arbeid tracht ik alleen pastor te zijn. Nooit ofte nimmer dring ik aan om te gaan stemmen in een bepaalde richting en, hoe ook daartoe aangezocht, ik weiger steeds om als stembusagent dienst te doen; zoowel op kerkelijk als op staatkundig gebied houd ik mij aan deze beginselen en ik verzoek dringend mijn medewerkers om in het huisbezoek eenzelfde gedragslijn te volgen. Anders verloopen de gesprekken in kerkeliik of staat¬

kundig partij gehaspel en tot het geestelijke komt men niet. Om het geestelijke toch moet het ons te doen zijn, wanneer wij de menschen in hun huizen opzoeken; dan pas kan daar kracht van ons uitgaan en ziet men onze komst zonder eenige nevenbedoeling bii het iuiste licht. waarin lipt, sfAArl» d-a-

plaatst moet worden.

Zelfs verzoek ik mij vrienden zich buiten den schoolstrijd te houden. Al te ijverige broeders of zusters achten zich somwijlen geroepen om de kinderen van de openbare school „af te halen' ; zij moeten natuurlijk weten wat zij doen. Als zij maar niet in hun hoedanigheid als vertegenwoordigers van de Kerk deze propaganda maken. Verscheidene hoofden en onderwijzers van openbare scholen toch, zijn onze Kerk van harte toegedaan. Onder hen heb ik enkele van mijn beste medewerkers, hun invloed op de kinderen aan hun zorgen toevertrouwd is vaak een beslist religieuze. Dan hebben wij, wel te verstaan in het wiikwe.rl» ota ati fi+.tll rl fc»

doen ontbranden, die slechts verwijdering kan veroorzaken; wij hebben te vereenigen en samen te binden zooveel in ons vprmnocAn

: tt* l _ ö

*s. mei geien; vooral: „yui bene distmguit, bene docet. d.i. „Wie wel onderscheidt kan anderen goed onderrichten." Buiten het wijkwerk mag ieder voor zijn partijidealen ijveren zoo hard hij wil; in het wijkwerk zij hij alleen dienaar van Christus en van Zijn Gemeente.

E. J. Krop.

(Wordt vervolgd).

VRAGENBUS.

Goede werken.

De heer v. d. VI. te R. zond ons een schni ven. waarvan rta knrt.A inhnnd Ha-za •

de Bijbel dringt, vooral in de vermaningen in de apostolische brieven, altoos aan op het ijverig zijn in goede werken. Het komt schrijver vóór, dat ten gevolge van de Protestantsche bestrijding van de leer der verdienstelijkheid der goede werken, niet alleen die verdienstelijkheid, maar de goede werken zelf bij ons wel een weinig in het gedrang zijn gekomen. Velen kunnen niet

li OOrPll Von '' n rri-t r7ll J1 OU -

v m/xx jjguouc w c7x jtvc/x* j wx xjjy iilj" *-*-1"*

middellijk geneigd om uit te roepen: ,,a bah! dat is Roomsch," waarbij zij vergeten, dat wél de leer der verdienstelijkheid van de goede werken Roomsch is, maar dat de leer der goede werken zelf niet Roomsch, maar Christelijk is, en dus in een goede ■nredikinri m in s»n cmArl leven ook niet mae

ontbreken. En aangezien zij noodig zijn en in een Christelijk leven ook -zullen worden gevonden, is het schrijver-) meening, dat ze in de prediking ook niet ale?n bagatel

eventjes terloops genoemd moeten worden, als iets dat een ieder zelf wel weet. „Zelf" weet men van het stuk des geloofs niets, maar moet men erin onderwezen worden, en evenzoo „zelf" weet men van het stuk der goede werken niet, maar heeft oud en jong daaromtrent gedurig onderricht van noode.

Dus zou inzender gaarne zien, dat wij daaromtrent ons gevoelen eens zeiden.

Antwoord. Wij zijn het met inzenders schrijven nagenoeg eens. Al zijn de goede werken niet verdienstelijk, zij mogen toch niet ontbreken. Waar geen goede werken zijn, is ook geen Christelijk leven; zij zijn dus geen bagatel, dat in de prediking wel mag verwaarloosd worden. Bovendien: als in de prediking deze dingen niet of

slecnts terloops worden aangeraakt, dan is het mogelijk, ja, haast onvermijdelijk, dat velen onder goede werken heel wat anders zullen verstaan dan er onder verstaan moet worden. Dus er moet wel degelijk van worden gesproken en wij zijn het met inzender eens, dat men gevaar loopt, uit reactie tegen de valsche leer der verdienstelijkheid van de goede werken, in het andere uiterste over te slaan en er maar geheel van te zwijgen.

Evenzeer is misverstand mogelijk omtrent wat men onder goede werken heeft te verstaan.

Wat dat laatste betreft zien wij telkens opnieuw, dat de menschen geneigd zijn goede werken op te vatten als iets aparts, iets extra's, iets buitengewoons, iets dat voor de oogen der menschen blinkt en Waardoor zijzelf ook blinken; waartoe zij

dan ook zulke blinkende werken zeil gaan uitdenken,, met verwaarloozing of geringschatting van de overige.

Dat nu is juist verkeerd.

Om twee redenen:

le. omdat zij zoodoende zullen komen tot eigen bedachte goede werken, die God niet bevolen heeft;

2e. omdat de ware goede werken, die God wèl bevolen heeft, daardoor juist op den achtergrond geraken.

Laat ons dus zeggen: goede werken doet die mensch, die begint met ter zaligheid geheel alleen op Christus zijn vertrouwen te stellen en ter zaligheid voor zijn eigen werken niets te rekenen.

En dan verder: goede werken doet die mensch, die in het geloof staande, in zijn dagelij ksch leven God voor oogen houdt en doet wat God gebiedt.

Meilieeen, als hii hoort, van pop.fin wnr-

^ _ u o

ken, neemt een lantaren en gaat de straat op om daar buiten bij de menschen te zoeken waar hij een goed werk zal kunnen vinden te verrichten.

Evenwel, wie zóó naar de goede werken zoekt, die toont daarmee, dat hij de ware goede werken niet kent en niet betracht; anders zou hij zoo niet zoeken.

De ware goede werken immers liggen niet zoo ver. God heeft ze aan een ieder onzer, groot of klein, hoog of laag, vlak voor de voeten gelegd.

Zijt gij bij voorbeeld een dienstmeisje, dan is het eerste goede werk, dat God van u eischt, dat ge met zorg uw dagelijksch werk verricht; niet de deur uitloont of voor de

ramen gaat zitten kiiken. als mevrouw uit

is, en niet denkt: hoor eens, ik zal dat werk

nu maar eens zoo'n beetje half doen, want daar heeft toch niemand erg in; ik zal liever eens wat geven, b.v. aan de Dieren¬

bescherming. brlad verkeerd, want de apostel vermaant ons juist het gewone dagelijksche werk te doen „niet met oogendienst en als menschen behagende, maar dienende den Heere en niet de men¬

schen . Dat zijn dus de eerste goede werken, die van u geëischt worden. En als ge die genoemde dingen niet telt, maar uw kracht zoekt in andere werken buitenshuis, dan is dat uzelf wat wijsmaken, nl. dat gij zoo godsdienstig en zoo vroom zijt, terwijl ge de ware goede werken verwaarloost, en daarin goddeloos zijt.

Maar zijn er dan niet nog andere goede werken, dan de vervulling der dagelijksche

plichten ;

Zeker, de ware goede werken zijn gelegen in betrachting der liefde jegens God en den naaste. Dus: behandel die naasten, met wie God de Heere u aanraking brengt zóó, als gij zelf zoudt willen behandeld worden; lieg niet tegen hen, besteel ze niet, help ze in hun nood, als gij kunt, en hebt ge jegens hen misdaan, belijd dan schuld en verbeter uw oredrae.

Dat zijn goede werken, die vrij wat moeilijker zijn te vervullen dan zulke werken, die gij zelf verzint en waardoor gij u bij de menschen een naam maakt, maar dat is het leven naar Gods geboden, en zonder dat, is alle godsdienst ij del.

Deze dingen moeten ook in de prediking genoemd worden, maar zij zullen eerst dan recht op haar plaats komen, als tevens de leer aangaande het zaligmakend geloof tot haar recht, komt. Want anders komt ook