mar- Steunt den bouw van het Evangelisatielokaal te Oostvoorne. - Penningmeester W» J. Schouten, Bildersstr. 71, den Haag, Gironummer 133590»

611 Gunning nog niet veranderd. ])

Men houdt de heele strijd aan de oppervlakte. Van de kern der zaak: „De regeering der kerk op grond van het koningschap van Christus," leidt men de aandacht af. Liever wil men den strijd niet daaraan toe laten komen. Anders mochten eens slapende honden wakker worden, mocht 't eens gaan blijken, dat hier wel Waarlijk het allerernstigste voor een christelijke kerk in het geding is en mocht de strijd metterdaad eens ernstig worden!

J. Ch. K.

) V.g. De geschiedenis der reorgarusatiebeweging door C. A. Lingbeek. Uitg. H. Veentoan & Zonen.

BUITENLAND.

Engeland. Macclonald en het Christendom. Het mag als bekend ondersteld Worden dat de arbeiderspartij in Engeland in 0en andere verhouding staat tot Christendom en Kerk dan over 't algemeen de socialisten in andere landen, ook ten onzent. Hiervan getuigt ook de groet, door den bekenden Engelschen arbeidsleider en prebier van het tegenwoordig ministerie, gericht tot de wereldconferentie te Stockholm. Bij gelegenheid daarvan schreef Macdonald: „Met diepe droefheid hebben zich altijd weer ontelbare menschen afgewend Van de Kerk, omdat juist dan, wanneer men een veelzeggend geloofsgetuigenis in naam Van den christelijken geest mocht verlangen, dit getuigenis achterwege gebleven is, en men inplaats daarvan zich veelmeer bepaalde tot zwakke, zich aan de tijdsomstandigheden aanpassende en valsche uitvluchten. De tegenwoordige toestand der wereld maakt de hulp van den christelijken geest noodzakelijk. Evenwel deze moet daarbij niet slechts rechter en geneesmeester, maar ook leider zijn. Terwijl menschen en volken in hun pijnigenden angst zich nu eens her, dan weer derwaarts wenden om zekerheid te zoeken daar Waar, zooals eeuwenlange ervaring bewijst, geen toevlucht te vinden is, is het de roePing der K erk, hen te brengen tot het vertrouwen op het van binnen schijnende licht cn te vervullen met den daaruit voortkomenden zedelijken moed, opdat zij in de toekomst met ongeschokt vertrouwen mogen wandelen op de wegen des geestes, die tevens wegen der eer en des levens zijn.

Al zou men geneigd zijn, enkele uitdrukkingen in deze verklaring eenigszins anders geformuleerd te wenschen, in elk geVal is haar H+rf>kkin(r klaar en verblijdend.

Macdonald is een uitgesproken Protestantsch Christenbelijder. Hij behoort tot de veelgezochte sprekers in de samenkomsten, zijner Kerk, die staat op den grond6iag van het Puriteinsch Christendom. Hij Eerwacht de ook voor Engeland zoozeer ^oodige inwendige vernieuwing alleen in den ^eg van het christelijk geloof. Enkele dagen vóór zijn eerste optreden in de Regeering verklaarde hij: „De eenige oplossing ^'an onze problemen ligt in het Christendom." Iu Engeland is men het erover eens,

dal- 1 -TT /"NI • J " A 1 n -nisvé-

hij zien (ie unris^exij Kt? uchju-oiaxo mcu Schaamt en bij zijn gewichtige roeping van e®n christelijke gezindheid bezield is, die de uitdrukking is van zijn eigen oprechte geloofsovertuiging. Voorzeker spreekt uit een en ander een geheel andere gezindheid dan die leeft onder de socialitsen ten onZeht.

_ Italië. Toestand van het Protestantisme. •^ngevolge van wat er in het voorjaar gaane is geweest tusschen de Italiaansche Regeering en het Vaticaan is de aandacht gevestigd op de positie der Protestanten in dat echt Roomsche land. Hun aantal ^°rdt vaak te laag geschat. De Waldenhe Kerk telt tegenwoordig niet minder ^an 22000 leden met 69 kerken of 61 predikanten. Bovendien heeft zij een Theologische School en verschillende inrichtingen Van voorbereidend hooger en ander onderWijs.

j^an heeft men er verder Baptistische ferk, met 25000 leden, door 53 predikan;en bediend. Zij heeft te Rome hare Theo^•gische opleidingsschool. Het van deze *e*"k uitgaande theologisch-wetenschap£elljk tijdschrift is al vroeger door Bene^ctus XV op den index geplaatst, hetgeen ^P zichzelf natuurlijk noch tegen den gees *)°ch tegen het wetenschappelijk gehalte an deze uitgave pleit; het kan zelfs een aöbeveling van beide beteekenen-

Ook de Bisschoppelijke Methodistenkerk heeft zich weten te handhaven met 51 gemeenten en 44 predikanten, voor wier opleiding zij gebruik maakt van de Waldenzische Theologische School.

Voorts verdient nog de aandacht de W esleyaansche Kerk met 49 predikanten en 26 kerken. Zij bezigt te Rome een eigen schooi voor opleiding harer predikanten. Eindelijk bestaan in Italië nog gemeenten als Evangelisatieposten door buitenlandsche Kerken gesticht.

In 1920 vergaderde voor het eerst te Rome de Protestantsche Italiaansche Alliantie. Deze eerste was tot hiertoe tevens de laatste vergadering van dien aard. Als band van eenheid kan beschouwd worden de in Italië door Engelsche Baptisten gestichte afdeeling van den „Wereldbond der Kerken".

Turkije. Voortschrijdende hervormingen. Strijd tegen het Christendom. In Turkije staat men voor steeds voortgaande evoluties. Onlangs heeft een „universiteits-commissie" diep ingrijpende voorstellen gedaan in betrekking tot een hervorming der moskeeën. Daar moeten zitbanken of andere gelegenheden tot zitten worden aangébracht. De bekende zede, dat men bij het binnentreden van een moskee, zich van z'n schoenen dient te ontdoen, moet worden opgeheven. De gebeden moeten in het Turksch inplaats van, zooals tot nog toe, in het Arabisch worden uitgesproken. De Imams (leiders van den dienst) moeten leeren zingen.

Tot aesthetische verheffing van de moskeediensten wil men ook instrumentale muziek te hulp roepen. Tegelijkertijd houdt men zich bezig, met het vervangen van het Arabische schrift door het Latijnsche. Het is een reuzentaak om in het nieuwe alphabet een bruikbare orthographie tot stand te brengen. Hiertoe wil men een omvangrijk woordenboek samenstellen.

De Turksche „Republiek" acht tot haar roeping ook de bestrijding van het Christendom te behooren. Anderhalf jaar geleden werd de Amerikaansche meisjesschool te Brussa in Klein-Aziê gesloten, terwijl hare leidsters gerechtelijk werden vervolgd, omdat drie jonge Turksche vrouwen, kweekelingen van de inrichting, beleden voor het Christendom gewonnen te zijn. Thans is een nieuwe actie tegen de christelijke

zending op touw gezet. Het officieuze blad Djumhuriet schrijft:

„Vertegenwoordigers der Turksche pers hebben onlangs een genootschap gesticht, dat zich de bestrijding der Christenzendelingen ten doel heeft gesteld. Het genootschap zal erop aansturen, dat verblijf van en propaganda door christenzendelingen, die werktuigen zijn in de hand van imperialistische machten, verhinderd worden. Persorganen, brochures e.a. publicaties moeten daaraan dienstbaar worden gemaakt." Een ander blad, het pasgestichte Harekat schrijft over het opschrift: „Weg met de zendelingen": „Amerikaansche Zendelingen en

de N. Amerikaansche Dollar hebben zichin Turkije een vervloekte taak gesteld: onze kinderen worden in de Amerikaansche scholen lafhartig gemaakt, ontdaan van alle nationaliteitsgevoel, de drukkerijen van het „Bibel-House" zijn dag en nacht in de weer om de Turksche cultuur te onderdrukken. Onze intellectueelen kunnen zich dientengevolge niet langer onverschillig houden. De tegenactie komt dus te rechter tijd. Het is niet langer te dulden dat Turksche meisjes, zooals dit t.z.t. te Brussa het geval was, van hare religie en haar volk afvallig worden gemaakt!" Zulke wapenkreten klinken als waarschuwingen om zich op steeds feller bestrijding van het Christendom in Turkije voor te bereiden. 's-Or. d. B.

VRAGENBUS.

,,Om te iveren en uit te roeien alle afgode¬

rij ..

Vraag. In „Art. 36" van Stigter lezen we op pag. 34—35 o.m.: „Het kon echter ook zijn, dat een gestreng optreden tegen de afgoderij in ons land aanleiding zou geven tot wraakoefening van de Roomschen in het buitenland op onze geloofsgenooten aldaar. Of ook, krasse maatregelen tegen den valschen godsdienst zouden ziender oogen gevaarlijk zijn voor den binnenlandschen vrede en meer kwaad doen dan goed. Welnu, in zulke gevallen hebben onze vaderen bij de toepassing van het strafrechterlijk beginsel van Art. 36 rekening gehouden met de omstandigheden. Zij wilden ook in het weren en uitroeien van alle afgoderij en valschen godsdienst met beleid te werk gaan en begeerden, dat de Overheid hierin zou handelen, zooals waarlijk in bet belang van land en volk strekken kon."

Iets dergelijks zegt Hoedemaker in „Art. 36" pag. 153.

Is dit niet een afwijken van den weg des

geloofs ? Een rekenen met omstandigheden, wat wij zoo gaarne doen, doch wat ten slotte is met Gods gebod marchandeeren:

ongeloof ? _

Antwoord. Niet gaarne zouden wij beweren, dat onze voorvaderen bij het toepassen van de aangehaalde zinsnede uit artikel 36 onzer belijdenis („om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst") altijd even getrouw zijn geweest; of dat zij, als zij begeerden getrouw tezijn, altijd den steen der wijzen hebben

bezeten.

Dit eene staat o.i. echter vast; nl. dat er verschillende wegen en middelen zijn, waardoor een bepaling als waarom het hier gaat kan worden ten uitvoer gebracht.

Bij voorbeeld: men zou den valschen godsdienst kunnen gaan uitroeien door al de aanhangers of belijders van dien godsdienst het land uit te zetten, of in het gevangenhuis op te bergen, of ook door henroeien. Men deed in het laatste

^ ^ ~ ~ — '

geval ongeveer zooals iemand zou doen, die een kan met zuurgeworden melk had en die, om zich van de melk teontdoen. de kan zelf stuk gooide, of die nog verder ging en die het geheele huis, waarin zich de melk bevond, in brand stak. In zulk een geval was inderdaad de zure melk weg, hoewel dat niet precies tot stand was gekomen op de meest voordeelige wijze.

Om bij dat voorbeeld te blijven: men zou ook op andere wijze het euvel van zure melk kunnen tegengaan; b.v. door te trachten de zuurgeworden melk uit de kan uit te gieten en haar door een beteren inhoud te vervangen; of ook: door het zuurworden dei melk te voorkomen, door middel van het goe rein houden van de vaten en door de melk op een geschikte plaats te bewaren.

Dit overgebracht op den valschen godsdienst en de ketterij, komt dan hierop neer. men behoeft, om de valsche leer en den valschen godsdienst uit te roeien, niet zoo ver te gaan dat mm den leeraar van die leer of den belijder van dien valschen godsdienst verbrandt of op eenigerlei wijze aan den lijve krenkt (artikel 36 eischt dat dan ook geenszins!); men kan den valschen godsdienst ook tegengaan door zooveel mogelijk alles tegen te gaan wat den valschen godsdienst in den lande bevordert, of nog veel meer door alles te bevorderen wat den waren

godsdienst m het land ingang en voortgang jjan helpen verschaffen.

Men treedt dan tegen een geestelijk kwaad op met middelen, die evenzeer geestelijk van aard zijn. Wat het meest gepast schijnt.

In dien laatstgenoemden geest hebben onze Vaderen hier te lande dan ook doorgaans de toepassing van artikel zes en dertig en speciaal van de bepaling omtrent het uitroeien van den valschen godsdienst ge-

wenscht.

In verschillende uitspraken van Synoden hier te land3 hebben wij den wensch uitgedrukt gevonden, dat de Overheid den valschen godsdienst zou uitroeien door geestelijke middelen, als b.v. door het verbieden

J . , 11 1 1 J J ~ ,-v-„ Vn-i-f.

van beslist goaaeiooze lectuur, uuui steunen van de uitgaaf van goede en nuttige boeken, als mede door het krachtig steunen van de prediking van Gods Woord en van alles wat dat Woord onder jong en oud kan verbreiden; dus ook van godsdienstig onderwijs. Uit een en ander ziet men dat een bepaling als de onderhavige van artikel 36, ook door de hartelijke voorstanders van dat artikel, wat betreft de uitvoering, die er aan moest worden gegeven, verschillend kon worden opgevat. °Een enkele manier,waarop het alléén mocht i . > i m i 11vt ■ Vi>i'T'< 1 'Xt't' t't de Heiliae Schrift

WUIUOXA V*, ö CJ

ons ook niet aan de hand, want niemand, ook niet onder de Gereformeerden, heeft ooit gemeend, dat de Israëlitische strafwet ook nog zou gelden onder de tegenwoordige Bedeeling en voor andere volken dan voor

Israël. ,

Wij kunnen dus ook niet zeggen: de Overheid heeft door alle tijden heen precies zóó en zoo tegen afgoderij en valschen godsdienst op te treden.

Een middel, dat in den éénen tijd zou helpen, zou in een anderen tijd misschien meer kwaad dan goed kunnen doen.

Waar het op aankomt is dus niet om eens en voor altijd het „hoe" voor te schrijven. , ...

Wel is noodig, dat de Overheid hare roeping erkenne om te doen wat m haar vei mogen is tegen valschen en voor waren godsdienst, en dat zij bereid zij dien plicht te vervullen op een effectieve wijze.

Het „hoe" zal men voor een groot aandeel aan hare eigen wijsheid moeten overlaten. De Kerk, zélfs do Kerk. heeft alleen de roeping om aan de Overhei ping naar Gods Woord voor te Joudem Zij heeft echter geen baas te spoJen en le Overheid precies wegen en middelen vo

te schrij ven, waarlangs zij dien p -

te vervullen. , . , •„

Hoogstens zou de Kerk m deze

gerwijzing kunnen geven of een verzoek

kunnen doen.

Wat betreft wat wij hierboven schreven over de manier, waarop de valsche leer kan worden uitgeroeid, geven wij hier nu nog een aanhaling uit de artikelen van de Synode van Holland en Zeeland van het jaar 1574, dus niet uit lateren tijd, maar uit den tijd, toen pas onze belijdenis en ook artikel 36 was ingevoerd.

Wij lezen dan in die artikelen onder meer

^ !,Tot uitroeiing der valsche leeringen en dwalingen, die door het lezen der kettersche boeken zeer toenemen, zouden zij gebruiken deze middelen:

Ten eerste, dat de dienaars van den predikstoel zullen vermanen tot naarstig lezen van de Bijbelsche Schrifturen, en de kettersche boeken afraden, doch de namen dier boeken spaarzamelijk noemen.

rv^-n 7.ii 11 ati de dienaren de boek-

XCM U »TUVV*V/ —

verkoopers, hun leer toegedaan, vermanen dat zij zulke (kettersche) boeken niet drukken noch verkoopen.

Ten derde zullen de dienaren in de huisbezoeking der lidmaten naarstig toezien, of in hun huis eenige schandelijke boeken zijn, opdat zij hen vermanen mogen zulke boeken weg te doen."

Laat de lezer nu aandachtig hierop letten, dat hier in deze artikelen der Synode van '74 sprake is, niet van gewelddadige middelen, maar van een zedelijke of geestelijke bestrijding der valsche leer, en dat de Synode van 1574 dit noemt met den naam van „uitroeiing".

Wanneer dus hedendaagsche volgelingen van Dr. Kuyper maar steeds beweren: de belijdenis eischt in art. 36 gewelddadige maatregelen tegen de ketters en gij verzacht dat wat, dan is ons antwoord: neen, gij verhardt artikel 36 wat; omdat gij heelemaal niet weten wilt van een plicht der Overheid tegenover de dwaalleer, daarom

maakt gij artikel 30 zoo zwart ais maai mogelijk is. In strijd met de wezenlijke bedoeling van dat artikel.

Artikel 36 is zeer zachtzinnig. Het eischt geen harde maatregelen. Maar het is toch onverdragelijk voor de leer der hedendaagsche Neo-Gereformeerden, want het duldt geen tegenover Gods Kerk en waarheid neutrale Overheid.

Misschien zegt inzenders zegsman: ja, zoo sprak de Synode van '74 wel over het uitroeien der dwaling door de Kerk, maar dacht men ook zoo tam over het uitroeien door de overheid ?

Dan is ons antwoord: In 1579 is er te Leiden verschil van meening geweest over het Overheidsambt tusschen den Magistraat en den Kerkeraad. Daarover is toen geconfereerd en toen heeft de Kerkeraad het ambt der Overheid en dat der Kerk, ten opzichte van den godsdienst aldus geformuleerd:

„Dat der Overheid ambt is, te bestellen on +.a bevorderen met haar autoriteit en

exempel ten aanzien van den uiterlijken mensch, dat Gods Woord gehoord worde, maar dat het ambt der kerkedienaren is dat Woord voor te dragen, enz.; dat der Overheid ambt is de verachters en vervalschers van Gods Woord te dwingen om aan de Kerk den uiterlijken vrede te laten en die denzelven verstoren met gevangenis, aan het lijf, of met geldboeten te straffen; der Kerkedienaren ambt: de lieden in Christi naam te vermanen.... en den inwendigen mensch met geestelijke wapenen tot bekeering te roepen ' etc.

Men ziet hier: de Overheid had de waie leer te beschermen en den uitwendigen mensch in bedwang te houden; met den inwendigen mensch hield de Kerk zich be-

Zig" C. A. L.

INGEZONDEN.

Hooggeachte Redactie,

Jarenlang ben ik bewonderaar geweest van den Vragenbusredacteur, waar hij zoo duidelijke en scherpe antw. geven kon op de verschillende vragen tot hem gericht.

'k Wil echter niet verhelen dat die bewondering den laatsten tijd eenigszins getaand is. Of dat aan den Vragenbus-schrijver, of aan mij ligt, laat ik in 't midden.

Sinds ik in 't Evangelisatie-werk bezig

mag zijn, trekt vanzelf het geschrijf over dit onderwerp vooral mijn aandacht. Wanneer nu de Vragenbus-schr. dit onderwerp had aan te snijden, las ik vanzelf met dubbele aandacht. Daarbij kwam wel eens een lichte ergernis, want Ds. L. zei wel eens over Evangelisaties, dingen, die voor een Evangelisten-hart niet streelend waren. Zoo bijv. in het no. van 9 Mei 1929.

Bij een collega op bezoek, zag ik het kopje en vermoedde toen dat er wel weer iets sarcastisch gegeven zou worden-