en vijftien Ave's opzeiden—en haal nu niet Sira Solmund (de pastoor) hiervoor op de hoeve! Maar ditmaal kreeg de moeder den steun van Björgulf en Naakkve (twee van de andere kinderen), de priester werd gehaald en hij besprenkelde den muur met wijwater en bestrafte de twee jonge zondaars met groote gestrengheid." — En nu wil ik niet eenzij dig'citeeren; ik begrijp heel goed, dat Sigrid Undset de geestelijke beteekenis van de Roomsche vormen weet. Zij laat dat bijtijden op echt-Evangelische wijze uitkomen. Bijv. wanneer zij schrijft: „Maar wanneer wij onszelf zegenen met het kruisteeken of iets, dat wij met het kruis willen beschermen, dan moeten wij bedenken, hoe het kruis geheiligd werd en wat het beteekent; en ons herinneren, dat dit teeken eer en kracht kreeg door de pijnen en den dood des Heeren" — ,,En nu moest hij zich maar aan Godtoevertrouwendie een man niet naar eigen verdienste maar, naar Zijne genade oordeelt!"

Niettemin is het typeerend voor den Roomschen geest (en die voorbeelden zijn er meer uit haar boek te halen), wanneer haar personen „zoo'n joodsche handelwijze" zien in het argelooze boogschieten van twee jongens naar een doelwit, dat toevallig een kruisteeken is; en 't dan noodzakelijk blijkt, dat de priester komt om den muur opnieuw met wijwater te zegenen. Och ja, dat is precies hetzelfde, als wanneer in tijden van epidemie de pastoor komt om het vee te besprenkelen of de auto's op een bepaalden dag voor de kerkdeur worden gereden om er den kerkelijken zegen over te ontvangen. Dat is magie. Hier zijn we niet langer op het terrein van den godsdienst, maar van de toovenarij. Hier verwordt het Christendom tot heidendom. Typisch is het, dat

bij de' bekeerlinge te vinden. Bat is nog_ beter bewijs voor haar bekeering dan dat hare personen getrouwelijk naast God en Jezus de „Moeder Gods" en de heiligen aanroepen.

Ook deze zijde dient men in het oog te vatten, wanneer men het boek van Sigrid Undset ter hand neemt. Het is toch opmerkelijk, met welk een neutraliteit, of laat ik zeggen, stalen gezicht door de neutrale bladen en periodieken deze kant van SigridUndset's werk wordt verdonkeremaand; even opmerkelijk, als dat de schrijfster door hare Roomsche geloofsgenooten daarom tot den hemel toe wordt verheven; o zeker, om haar litteraire verdiensten; maar daarachter staat het geloof, de kerk. Niettemin lette een goed Protestant bij de lezing van Kristin Lavransdochter hierop. Dan kan het boek hem litterair genot geven, zeker: maar tegelijk inleiden in de Roomsche manier van gelooven, in heel de Roomsche geestesgesteldheid, die telkens weer ingaat tegen den eenvoud en de duidelijkheid van het Evangelie onzes Heeren Jezus Christus. Dan kan het niet anders, of na de lezeing van dit veelgeprezen boek, waarvoor ook wij bewondering koesteren, besluiten wij : hoe is het goud verdonkerd.

Waarom maakt Rome bekeerlingen order de uitnemendsten van ons geslacht? Omdat het echte, Protestantsche beginsel, dat steunt op den Bijbel en zich keert naar den Bijbel, in scherven en brokken, versplinterd, bestoven, bezoedeld bij den weg ligt en door den eersten den besten landlooper onder den voet wordt getreden. Amsterdam. H. Bakker.

DE EENIGE WEG DES BEHOUDS.

Grosz ist die Zeit und Gewaltig; doch

wehe wenn unsere Herzen Rein nicht sind, wie sollen im riesigen Kampf wir bestehen. 1)

Deze woorden van Hamerling in zijn blijvend-actueelen, profetischen zang „Der Köiiig van Sim" grepen mij reeds aan in mijn jongelingsjaren en telkens weer drongen ze zich sindsdien aan mij op.

Ook nu weer in den kerkelijken strijd.

De gang van zaken, we willen het niet ontkennen, baart ons groote zorg.

Niet voor Christus en Zijn Christendom en Zijn kerk. De poorten der hel zullen die niet overweldigen.

Niet voor God en Zijn rijk en Zijn raad. „Zijner is het koninkrijk en de kracht. Zijn raad zal bestaan.

Ook niet voor een Confessioneele „partij." We zagen niets liever, dan dat het optreden van zoo'n „partij" overbodig werd. We zeggen daarvan alleen: Waar dit helaas nu niet overbodig is, laat dan onze vereenigi. g nu optreden met nieuwe kracht.

Neen, we hebben zorg voor ons Christendom. Yoor ons individueel Christendom. Ook voor ons kerkelijk Christendom.

De tijden zijn geweldig. En we komen

1) Groot is de tijd. en geweldig, maar wee als onze harten niet rein zijn, hoe zullen we in den vreeselijken strijd bestaan ?

er niet, wanneer wij, als personen, en wij, als kerkelijke gemeenschap, niet „rein zijn van hart", niet door besliste hartekeuze des

geloofs met Christus vereenigd zijn-

We komen er niet met dubbelhartigheid.

Een synode, die niet beginnen wil met eerlijke, ootmoedige schuldbelijdenis over hare dubbelhartigheid, die in een geweldige tij d meent te kunnen volstaan met het bewaren van reglementaire orde en rust en het zingen van vrede, vrede en geen gevaar; een synode, die om de twijfelaars niet af te stooten zelf in een twijfelachtige houding volhardt; die komt er niet. Een; kerk, die haar daarin volgt, komt er niet. Dat zeide Gunning ons reeds in 1859 door zijn ontroerend getuigenis in Oor del en Wijnkruik,. 't Is dwaasheid als de dubbelhartigheid meent in vrede te kunnen wandelen op een weg van vuur zonder gevaar zich te zullen branden.

Neen, we komen er ook niet door ons van de dubbelhartigheid te „bekeeren" tot de vastheid van Rome's pauselijke Mariakerk, die zich in de Maasbode reeds er op spitst nu te zullen worden „de groote kerk van Nederland. ,

We komen er ook niet door van dubbelhartig sadduceisme ons te „bekeeren" tot enghartig, eigengerechtig farizeeisme, datzonder een zweem van eigen-schuld-besef roept: kom bij ons, want „wij zijn rijken verrijkt en wij hebben geens dings gebrek". Waarheen moeten wij ons dan wenden, want het klinkt ons tegen van zeer verschillende kanten uit het midden van een zich steeds weer separeerend separatisme.

De eenige weg des behouds is en blijft de weg der bekeering en des geloofs. „Christen, Christendom, kerkendom bekeert u tot God en Zijnen Christus", dat is de roepstem, waaraan we gehoor hebben te geven. „Bekeert U in den weg van verootmoediging over sadduceeisme en farizeeisme beide, den weg van vernieuwd schuldbesef en vernieuwde geloofsovergave."

Die roepstem hoorden we ons tegenklinken in het reorganisatiestreven van Hoedemaker en Gunning, en we willen die daarin, ondanks alles, blijven hooren en blijven volgen.

Die roepstem klinkt ons tegen in de teekenen der tijden, wier geweldigheid ons blijkt in de uitbarsting van een revolutiegeest, die niet alleen in het verre Rusland,

maar ook vlak bij onder ons woelt. Hiervan getuigt het hieronder genoemde boek

J. Oh K

DE REVOLUTIEGEEST.

W. Ph. Marzinkofski, Het werk Gods in Sovjet-Rusland. Uitg. H. J. Paris, Amsterdam, f 3.25, geb. f 3.90.

De uitgever Paris is zeer gelukkig met meerdere zijner uitgaven. We meenen hiermee niet, dat we alles, wat daarin staat, onderschrijven; maar 't zijn werken, die staan midden in de geestelijke worsteling onzer dagen, in den strijd om het koninkrijk Gods. Zoo ook bijzonder het hier boven genoemde.

't Verwondert ons niet, dat velen ernaar grijpen en gaarne wekken we tot lezing op. Omtrent den schrijver zegt de vertaler in zijn voorwoord: „Voor hem is niet het beslissende, wat de menschen in Rusland doen, hetzij verwoesten of opbouwen, — hij ziet God arbeiden, die ook op de puinhoopen eener wegzinkende wereld iets nieuws kan opbouwen, ja, die zich ten slotte van zijn tegenstanders als opperlieden en medearbeiders bedient. Geen reactie, geen revolutie, neen reformatie van den geest door het Evangelie zal de grondslag van het nieuwe Rusland zijn."

„Daaraan gelooft Marzinkofski, daarvan weet hij iets te verhalen, daar hij het wonder der opstanding aan zichzelven en duizenden zijner broederen ervaren heeft. Daarom ook kan hij schrijven over: Het Evangelie in Sovjet Rusland".

Dit geloof, doet bij het lezen Van deze deels heerlijke, deels vreeselijke verhalen, zoo weldadig aan; het geloof nl.: ondanks alles, ja in alles en door alles is het toch God, die werkt, en God, die regeert.

Een geloof, dat' ook ons in ons strijden alleen sterken en troosten kan.

Want ook daarom is de lectuur van dit boek zoo leerrijk, dat het ons daarbij telkens treft: hier is toch dezelfde strijd als bij ons. Wat daar zoo huiveringwekkend duidelijk in het oog springt, het is hier bij ons ook hetzelfde, alleen niet zoo duidelijk en daarom juist vaak nog gevaarlijker, 't Geldt hier de strijd tusschen Godsrijk en een Godloochenende, Gode-vijandige wereld, tusschen Christus en antichrist.

Dat besefte Groen van Prinsterer en hij beschreef het in zijn Ongeloof en Revolutie, maar dit besef sluimert al te zeer in onze dagen.

ling onzer dagen, in den strijd om het

grijpen en gaarne wekken we tot ie zing

Opmerkelijk is dezelfde toeleg van de revolutiegeest daar als hier, nl. de toeleg om God en godsdienst, bijzonder Christus en Christendom eerst terug te dringen van het openbaar terrein in den verborgen sectehoek, om die dan vervolgens ook van daar geheel weg te dringen.

De strijd van de revolutie tegen de Russische kerk herinnert in vele opzichten aan den strijd in ons land, tijdens en na de Fransche omwenteling, tegen onze Nederlandsche kerk. Aan de Russische kerk wordt den mond gesnoerd en op allerlei wijze wordt haar macht geknot, waarbij berooving van goederen slechts een ondergeschikte rol speelt. We zien hier ook het optreden van een — aan de revolutionaire overheid vriendelijk gezinde modernistische beweging in de kerk. Ook afscheidingen op al grooter schaal. De revolutionaire overheid steunt eerst de secten, als ze meent die tot haar doeleinden te kunnen gebruiken, maar keert zich daarna ook tegen deze. Alle openbare instellingen worden gemaakt tot instrumenten van een atheistiReben, anti'christelijken geest.

Allen, die droomen, dat deze geest onder ons niet te duchten is, komt M. ruw opschrikken uit hun zoeten droom.

„Wij komen," schrijft hij, „uit een brandend huis en gij, onze Westersche broeders, woont in hetzelfde huis slechts een verdieping hooger. Bespeurt gij dan niet, dat men in uw huis de brandlucht reeds ruikt ? Deze nevelachtige theologie, dit spitsvoudig geconstrueerde gebouw van het burgerlijk Christendom, dat zich in zijn verblinding ten doel gesteld heeft, niet de wereld aan Christus te onderwerpen, maar om Gods geboden voor de wereld pasklaar te maken. Jaren geleden heeft Alexander Herzen, een Russische balling, door West-Europa ontgoocheld, ofschoon zijn liefde er naa.r uitging, over de beschaving van het Westen een hard oordeel geveld: „De kleinzieligheid zal daarin zegevieren" en zij triompheert reeds. Een Christendom zonder Christus, hetzij door een Liberalisme der Sadduceeën met zijn ontkenning van den levenden God en van het wonder, hetzij de doode orthodoxie der Pharizeeën, die alleen een dogmatischen God en Christus kent, zonder den levenden God en zijn Zoon Christus zelf te bezitten, beide zullen in de aanstaande beproeving niet bestaan."

„Wie echter," zoo vaart hij voort, „in ! God en Christus geestelijk vast is gefundeerd, dien werpen geen storm en geen wervelwind omver. — Geen interventies zullen het met de revolutie klaar spelen, behalve de interventie des geestes. D.w.z., een nieuwe schepping moet ingrijpen, de wedergeborene mensch, die niet meer het leven uit de zelfzucht, maar het leven uit den Christus leeft. Zonder zulk een wedergeboorte kan niemand „uit zijn klassenhuid springen". Langs geen anderen wegkan een egoist en iemand, die de menschen uitmergelt, een nieuw schepsel worden in wiens hart de geboden van Christus een gestalte gekregen hebben."

„Alle waarden, waaronder ook de geestelijke, worden in het vuur der revolutie i beproefd. Ongedeerd blijft slechts, dat, wat op het eeuwige fondament Gods gebouwd is, op de rots des geloofs, die gloeit van zelf-verloochenende liefde. „Zij hebben hen door het bloed des Lams en door het woord van hun getuigenis overwonnen en hebben hun leven niet liefgehad tot den dood toe.. .." In Rusland en overal elders overwint alleen zulk een absoluut Christendom, — of beter gezegd, Christus zelf. Elk ander Christendom, godsdienst, idealisme, verbrandt als stroo in de tegenwoordige vuurproef" (blz. 317—319).

Wij doen wel als we op dit getuigenis acht geven.

J. CH. K.

DRENTE EN DE VADERLANDSGHE KERK.

II.

Wat ik in mijn vorigen brief meedeelde omtrent de cultuur in Drente, over de ontwikkeling van den bodem, geldt ook van den cultus, den godsdienst: Drente is het land der onbegrensde mogelijkheden.

Vroeger waren de Drenten „neutraal". Ze behoorden voor het overgroote deel nergens bij. Ze werden nergens bij gerekend. Ze telden niet mee. Drente was maar een „Lantschap", geen provincie. De bewoners hadden niets in te brengen. In den tijd der Hervorming werden ze van Roomsch ineens Protestantsch verklaard. De pastoors moesten predikanten worden, of ze moesten hun gemeenten verlaten. De meesten deden dat eerste maar. Maar.in werkelijkheid veranderde er niets, zooals er eigenlijk niets veranderde, toen de oorspronkelijke bewoners, de Saksers, Christenen werden. De menschen bleven Roomsch getint,

maar Heidensch gezind. Het bijgeloof, het geloof aan geesten, spoken en heksen overheerschte.

In de laatste qeuw, maar vooral in de laatste vijf en twintig jaren, is daarin echter verandering gekomen, door invloed van buiten. Verschillende geestelijke stroomingen baanden zich een weg door het mulle zand, of groeven zich kanalen door het weeke veen van het volkskarakter: de baptistische, de socialistische, de apostolische, de adventistische — een mengelmoes vormende van veen en zand, terwijl de bodem van het volkskarakter voor het grootste gedeelte onveranderd bleef, een mengelmoes van onverwerkts mystieke en materialistische bestanddeelen naast elkaar en bovenop elkaar en tegenover elkaar, Roomsch getint en Heidensch gezind — maar bij doelmatige menging en doeltreffende bewerking geschikt voor elken cultus, evenals de grond voor elke cultuur.

Die menging nu is het werk Gods, waarmee Hij vooral in de naoorlogsche jaren bezig is. Die bewerking is onze taak, de taak ook van de Vaderlandsche Kerk, ja, van die vooral. Want de overgroote meerderheid der bewoners hangt nog, zij het ook in vaak zeer geringe mate, aan haar vast. Zij heeft er nog een grooten invloed op, als ze dien invloed maar gebruikt. En als ze die maar met verstand en met toegewijde liefde gebruikt. De Kerk moet er haar edelste krachten en haar kostbaarste gaven niet te goed voor achten. Er moet intens en met zelfverloochening gewerkt worden. Maar dan zijn er ook onbegrensde mogelijkheden te verwachten.

De socialisten hebben er reeds intens en met groote toewijding gewerkt, en evenzoo de Gereformeerde Kerken. De eersten hebben velen van kerk en godsdienst vervreemd. De laatsten hebben velen in eigen kerkverband opgenomen. Onze Hervormde Kerk heeft er echter als Kerk nog betrekkelijk weinig gedaan, terwijl ze er veel meer dan de anderen had kunnen en had moeten doen. Ze heeft al heel wat laten vervloeien, omdat ze het blijkbaar niet de moeite waard achtte die vervloeiing tegen te houden door betrekkelijk kostbare indijking. Toen hebben anderen het gedaanEn dat zijn wij nu voor het grootste gedeelte kwijt. Wat we nu aan de Gereformeerde Kerken zijn kwijtgeraakt, dat zijn we als hulpmiddel en als hulpkracht voor de ontwikkeling van onze Kerk kwijt. Maar wat we aan de socialisten en aan de secten kwijt zijn geraakt, dat zijn we geheel, en misschien voor eeuwig kwijt.

Al heeft nu echter de Kerk als zoodanig menige gelegenheid voorbij laten gaan, om beslag te leggen op geschikt terrein voor Hervormden (en dus Gereformeerden) cultus — er zijn gelukkig altijd, en vooral in de laatste jaren, vele Hervormden geweest, die zich met ijver erop hebben toegelegd om den bodem te bouwen en te ontginnen, om vast te houden en te winnen. Hoeveel evangelisaties zijn er niet gesticht soms zelfs in „ver afgelegen streken", waar reeds „de beken vloeiden", beken van menigerlei genade Gods.

Maar die evangelisaties, het werk van particuliere Hervormden, moeten niet, als het anders mogelijk is, altijd evangelisaties blijven. Het moeten nieuwe kerkelijke gemeenten worden. Ze moeten opgenomen worden in de „organisatie". Dan gaan ze niet „kerkje spelen" op eigen gelegenheid, zooals dat reeds gebeurt. Dan kunnen er de sacramenten bediend worden naar de instelling van Christus. En dan komt de Kerk aan die evangelisatiekringen, en dan komen die evangelisatiekringen aan de Kerk ten goede. Dan ontstaat er een nieuwe, gezonde bloedstrooming door alle aderen, de bloedstjooming der jeugd. Hollandscheveld. J. Kooiman,

Ned. Herv. pred.

VRAGENBUS.

De lichamelijke wederopstanding der dooden. — Een vraag van Petrus. — De Bondsleden in den kerker aad?

„Een lezer" schrijft ons: Op een grafsteen stond: Wachtplaats. Daarover ontspon zich een gesprek. De één vond dat niet juist en niet gepast, omdat ditzelfde aardsche lichaam niet weer zou opstaan-

De ander beweerde: wel gepast, want deze beenderen zullen, zooals in Ezechiël staat, tot elkaar komen. Wat dunkt u? Staat hetzelfde lichaam op ?

Antwoord. Het tekstwoord uit Ezechiël (hs. 37) komt bij deze vraag niet in aanmerking. Ezechiël heeft wel in een visioen gezien, dat lichamelijk dooden weder levend werden, maar dat was geen visioen van de toekomende wederopstanding der dooden, maar een visioen van de geestelij ka wederopstanding van het, als volk, geestelijk gestorven Israël.