En wanneer later de Joodsche regeering hem rustigen arbeid wil waarborgen in ziekengenezing en allerlei humanistisch, philantropisch werk, wanneer hij alleen maar zijn Christusbelijdenis overboord werpt, — dan denkt hij er niet aan om nu politiek te gebruiken en op dat tolerante regeeringsvoorstel in te gaan. Integendeel, alle politiek werpt hij over boord. De belijdenis houdt hij vast als zijn poolster en kompas tevens. En al ziet hij met de gemeente het kruis hem zelf en mislukking al hun arbeid bedreigen, zij weten het, wijl de Geest 't hen verzekert: alleen met deze belijdenis volgen ze de veilige koers (Hand. 4 : 23—-31).

't Zelfde vinden we bij de andere apostelen, vooral bij Paulus.

Ook bij-hem telkens die verzoeking door kleine koersverandering het kruis te omzeilen.

Zoo van joodsch christelijke zijde de voorstellen omtrent de besnijdenis.

Zoo van heidensch christelijke zijde om de Grieksche, humanistische cultuur in 't gevlei te komen, eerst in den vorm, straks ook in den inhoud van zijn prediken en belijden. Hij moet ook spreken in de beweeglijke woorden; die de menschelijke wijsheid leert (1 Cor. 2 : 3). Blijkbaar bracht hem dit eerst te Athene, daarna te Corinthe in /.waren strijd, ,,in vrees en vele beving" (1 Cor. 2 : 2). Maar zijn besluit wordt er te vaster door: „Ik heb mij niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus en die gekruist." Wij prediken Christus, den gekruisigde*- niet met wijsheid van woorden, opdat onder de bloemen dezer woorden de harde werkelijkheid van het kruis niet verborgen, en daardoor de heerlijke kracht van het kruis niet verijdeld worde.

We stonden hier niet maar bij wijze van tijdverdrijf stil bij een geschiedenis uit het verleden. De gewijde geschiedenis is geschiedenis van het verleden, maar niet minder van het heden.

Daarom moeten we bij vernieuwde koersbepaling in 't heden meer nog dan met de lessen der nieuwste geschiedenis rekenen met de altijd nieuwe gewijde geschiedenis. De laatste moeten ons helpen bij de rechte duiding der eerste. Vooraf willen we echter nog vragen naar voorbeeld en leering in deze van voorgangers in ons kerkelijk streven en strijden.

J. Ch. K.

NIEUW BLOED IN DE BESTUREN.

Zooals we reeds vele jaren deden bij de nadering der bestuursverkiezingen op onze Classicale vergaderingen op den laatsten Woensdag in Juni, willen we ook ditmaal doen, ja, ditmaal na het gebeurde in Januari 1.1. nog met des te grooteren aandrang, nl. opwekken om nieuw bloed in de Besturen te brengen en zich wel te vergewissen, dat men kieze voorstanders van reorganisatie, liefst van verschillende nuanceering om ook daarin te laten uitkomen, dat we geen 'partijbeweging willen, maar alleen openen van den kerkelijken weg.

L|iat toch ieder zijne ernstige verantwoordelijkheid in deze recht gevoelen. Meent iemand zich te moeten onthouden, wij willen daarbij gedachtig zijn aan het woord: „ieder zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd," maar wij voor ons persoonlijk achten dit standpunt onjuist, tenzij zeer persoonlijke redenen (zooals bij Dr Hoedemaker een tijdlang het geval was) da 'oe dringen. In 't algemeen moet m.i. de jgel gelden, dat wij daar onze onthouding iet mogen toelaten, dat de bestuursfuncties r handen der tegenstanders komen (,,een va buskruit mag niet onbeheerd blij venliggen") en integendeel er naar hebben te staan, dat zij zooveel mogelijk door voorstanders der reorganisatie worden bezet. Wat geldt voor de kiescolleges, geldt o.i. ook voor de besturen. Onze hoofdredacteur heeft op een en ander reeds uitvoerig met klem va,n redenen gewezen.

Niet natuurlijk, alsof wij nu van zulk een actie alle heil gingen verwachten, neen, maar — men moet het eene doen (de ideëele bepleiting der beginselen) en het andere (het bewandelen van den praktischen weg der middelen, waarop we thans aangewezen zijn) niet nalaten.

De vraag is nu maar, hoe we dit op de meest praktische wijze kunnen doen. Daartoe hebben v/e reeds bij herhaling gewezen op het nuttige van wisseling in de besturen, waar dit eenigszins mogelijk is. Zooveel mogelijk dus: aftreding na 3 jaren zitting. Als dit regel is, verliest ook het vervangen van een oud bestuurslid door een ander, die wellicht ook om zijne beginselen de voorkeur verdient, veel van het onaangename, dat erin ligt iemand niet te herkiezen.

Veel te veel is het herkiezen gewoonte geworden ook onder Confessioneelea. Dit is

beslist tegen ons beginsel, want zoodoende worden de ,,vaste besturen", waar wij nu juist tegen opkomen, nog veel „vaster" dan zij reeds zijn.

Laten dus confessioneele bestuursleden zelf hierin het voorbeeld geven en duidelijk zeggen, dat zij niet voor herkiezing in aanmerking wenschen te komen (voor een scriba kan men desnoods eenmaal, maar dan ook liefst niet meer dan éénmaal, een uitzondering maken), 't Is ook zeer nuttig, dat ieder op zijn beurt eens met de werking van ons bestuursapparaat in de praktijk op de hoogte komt en zoo ook het kerkelijk leven in wat broederen kring leert kennen.

Men houde zooveel mogelijk vóórvergaderingen of vorme een commissie die bij deze dingen leiding geeft.

Gode geve wijsheid, voorzichtigheid en kloekheid bij deze gewichtige aangelegenheid, waarvan voor de vorming van onze toekomstige synode zoo heel veel afhangt.

Ongecorrigeerd.

A- P. J. Kromsigt.

DE NEDERLANDSCHE GELOOFSBELIJDENIS.

Komt dat oude getuigenis der Reformatie, waarin onze Hervormde Kerk de hoofdwaarheden van de H. Schrift terugvond, weer in eere ?

In elk geval, een vergeten hoofdstuk is het nog niet.

Een van de kenmerken van dezen tijd is, dat, nu dogmatische onverschilligheid bij een zeker deel der Christenen, het jongere, toekomst van land en kerk, begint te wijken en weer gevraagd wordt naar bezinning op het stuk van de leer, ook die aloude belijdenis weer uit haar donkeren hoek in het licht wordt getrokken. Dat was zeker één van de groote momenten van de laatste Utrechtsche predikantenvergadering, toen Prof. Haitjema voor zijn inleiding over „Verzoening" zijn uitgangspunt regelrecht nam uit de belijdenis der kerk; en 't was even teekenend, dat er eigenlijk niemand in die groote vergadering tegen opkwam. Hoe zit dat ? Heeft de ethische theologie op eenmaal den laatsten adem uitgeblazen? Of hebben ethische theologen ontdekt, dat geloof der gemeente en confessie elkaar goeddeels dekken ?

Staan we hier, als zoovele malen, op de kentering der tijden? Er zijn teekenen, die er op duiden.

In zooverre komt het boek, dat Dr. F. JLos publiceerde (Tekst en Toelichting van de Geloofsbelijdenis der Nederlandsche Hervormde Kerk, uitg. Kemink, Utrecht, gebonden f 10.—) op tijd.

„Het belangrijkste wat op aard bestaat, is Gods Kerk. Haar meest waardevolle daad is het belijden van den naam des HeerenOp weinige bladzijden, naar de maat van een briefkaart, ontwierpen de kerken der Hervorming ten onzent een herhaling dei' H. Schrift, repetitio Sacrae Scripturae"Neen, het ging niet om die belijdenis; het Woord Gods was en bleef het eerste en het laatste. Daarom ging het. Dat was de hervonden schat. Maar dien schat wilde men nu ook kennen. Vandaar de belijdenis„Daarin staan God en Christus, de mensch en zijn heil, geloof en rechtvaardiging op den voorgrond. Niet fabelleer en beuzelingen, niet afgoderij en plagerijen der menschelijke natuur, niet heerschappij en ket- : terij. De Nederlandsche Geloofsbelijdenis is de openlijke geloofsverklaring der Nederlandsche Gereformeerde kerken aangaande den hoofdinhoud van Gods heilig Woord • • Het strekt schrijver dezes tot de hoogste vreugde te weten, dat de Belijdenis zijner kerk de meest bijb^sche geloof sverklaring is van alle kerken der wereld."

Zoo spreekt de schrijver over „die schaal waters, geschept uit de fontein Gods". Hij ziet in de Nederlandsche Geloofsbelijdenis ' in XXXVII artikelen geen ornament der kerk; maar instrument des GeestesDaarom gedoogt hij niet, dat zij als een antiquiteit, goed genoeg om weggezet te worden in een museum voor oudheden, zou worden behandeld. Neen, hij wil haar zien als een kind van haar tijd. Dat was dan ook zijn pogen om den tekst der Confessie, zooveel mogelijk, vast te stellen en in nu gangbaar Nederlandsch weer te geven„Het schoonste kerkwoord in het schoonste gewaad." Immers, „alleen in dien vorm kan de Belijdenis in de twintigste eeuw haar hoogsten invloed oefenen."

En hij hoopt bij zijn arbeid op de belangstelling van beschaafd Nederland.

Of die hoop verwezenlijkt zal worden? Laten wij in elk geval dankbaar zijn, dat onder den invloed van mannen als Barth

(en bij ons te lande Haitjema) de kentering

PASTORALE ERVARINGEN.

IV.

Dat de werkelijkheid meestal belangrijk verschilt van wat een mensch zich, op een afstand daarvan, voorstelt, is een dier waarheden, die ieder kent en geen mensch betwijfelt en die toch, zoo dikwijls zij waarheid blijken te zijn, telkens weer reden geven tot verbazing.

Theologen passeeren hun college „Practica", maar hoezeer de stem der ervaring daar aan het woord is om hen voor te lichten, wij vreezen, dat geen dergelijk college er toe in staat is of zelfs daartoe in staat kan zijn, het opkomen van genoemde verbazing te voorkomen. Niet, dat de voorlichting te veel in gebreke zou blijven, omdat het den voorlichter aan ervaring mangelt, maar, omdat het leven veel bonter is en de werkelijkheid veel grooter verscheidenheid biedt, dan de theorie kan doen vermoeden en bij hare waarschuwingen kan omvatten.

„Geestelijke stroomingen" behooren stellig tot de vele dingen, die een welvoorbereiden, jeugdigen dienaar des Woords, niet bepaald onbekend zijn, maar, als hij die, bij de vroegere theoretische kennismaking, gezien heeft als een logisch en afgerond, systematisch geheel, dan zal het hem, midden in het leven, weldra blijken, dat de menschen heel wat anders en soms wel iets heel wonderlijks hebben gemaakt van wat hij, wetenschappelijk, met een bepaalden naam leerde ndemen en op een bepaalde plaats leerde rangschikken.

Hij weet b.v. heel wel, wat quitisme is, maar den vorm, waarin hij het ontmoeten kan ....!

Het was een onzer eerste begrafenissen, die wij hadden te leiden en, voordat we U daarvan vertellen, doen wij zeker het beste met U in te lichten, omtrent hetgeen in onze toenmalige omgeving, onder die leiding verstaan en dus van den leider verwacht werd.

Wanneer hij, op het aangegeven uur, ten sterf huize kwam, nam hij, daartoe genoodigd, of op eigen gezag, de plaats in, dicht _ij het hoofdeinde van de lijkkist, de plaats ie voor hem bestemd was. Rondom hem zaten familie en vrienden van den doode,

ZTA™* ^an no& vermeerderd

werd door later binnenkomenden.

n , vermeerderen zagen de naaste verwanten van den doode gaarne, want het

werd geacht een eere te zijn voor de ï dooue, j wanneer hij een „groote" begrafenis bad, j wat trouwens te lichter gebeurde, omdat het geheel en trouw opkomen van al de fetamverwanten, plicht en roeping en ook een eere voor de familie zelve werd geacht. In de tegenwoordigheid des doods zat men, in plechtige stilte, eenige oogenblikken bij elkander, een stilte, die misschien alleen voor een oogenblik, verbroken werd door de vraag van een veraf wonend familielid naar aard en verloop der ziekte, waaraan de doode gestorven was en het hem gegeven antwoord.

Als het uur sloeg, te voren bepaald om „het lijk aan te tasten", d.w.z. om de lijkkist te sluiten en uit te dragen, kwamen de dragers binnen, onder leiding van hun voorman, die het doel van hun komst aankondigde met de formule: „Het uur is verschenen om het stoffelijk overschot ter aarde te bestellen...." een soort van „Hora est" dus.

Dan werd van den leider verwacht, dat : hij opstond en het woord nam om de zoo- i genaamde lijkrede te houden, die hij met gebed eindigde. ^

Wat daarmede en daarbij kon worden : ervaren, verhalen we U liever later.

1

Na het uitdragen van het lijk en den gang i naar het kerkhof — driemaal er om heen, 1 zooals de heidensche voorvaderen het ad- < den gedaan, om, door het trekken vai een ' tooverkring de booze geesten, met nan. • de 1 nixen, te beletten, de ziel van den do de te 1 stelen en /.ooals de Roomscbe k< k it ge bruik gehandhaafd had, mits gevolgd en c gewijd in den Naam des Vaders, des Zoons i en des Heiligen Geestes — keerde de stoet £ naar het sterfhuis terug, waar de leider een 1 toepasselijk gedeelte van Gods Woord be- 1 sprak en dit daarna liet gebruiken als aan- s leiding en inleiding van verdere onderlinge ( bespreking, die, als de tijd daarvoor ge- 1 komen was, door hem, met gebed, werd 1 gesloten. Niet altijd en overal ging het, bij 1 die besprekingen, even stichtelijk toe en s hier vooral was de leider in een leerschool, ^ waarin leiden viel te leeren. Maar, hoezeer ? ook dit deel der begrafenis het alleszins c waard is, ook hierbij staan we thans niet 1 langer stil.

Het reeds gezegde moge genoeg zijn ten i beteren verstande van het volgende: t

c

Wij waren dan in het sterfhuis terug en c de korte Bijbelbespreking was gegeven en i beluisterd, toen een der aanwezigen, een

i vreemdeling uit een naburig dorp, zijn be| geerte te kennen gaf, ook iets te zeggen, want, zeide hij, „mijne vrouw en ik zijn hier gekomen om de menschen hier bekend te maken, wat waarheid is."

Iets prijzenswaardigs lag er zeker in dat voornemen, maar misschien ook iets hoogmoedigs en de wijze, waarop deze bedoeling werd meegedeeld, was zeker aan alle soorten van bescheidenheid gespeend. Wat ons evenwel niet verhinderde hem, met dank voor het goede bedoelen van zijn komst, het woord te geven. Wat we toen hoorden?

„Och ja," zei de man, daarbij zijn vrouw, die tegenover hem zat, aanziende en soms hare instemming vragende, die ze met geestdrift en verheffing van stem gaf, zoo ontroerd, dat de stoof onder hare voeten, door haar beven, trilde, och ja, we hebben hier nu al wat gehoord van dood en eeuwigheid en er scheen waarheid in te zijn, maar menschen, bedriegt U niet, want er zit meer leugen in dan waarheid, en die leugen is de zonde, want er is hier van zonde gesproken en die bestaat niet, is het niet waar, Klaasje ? Het laatste is met grooten nadruk gezegd en de vraag om instemming geldt 's mans vrouw, die hartelijk toestemt.

Nu begrepen wij niet al te goed het verband van deze uiting, hoe goed die gemeend mocht zijn en toen we den man uitleg verzochten te geven, verkondigde hij ons, op een toon, die van minachting niet vrij was, maar tegelijk onweersprekelijk getuigde van medelijden met onze onwetendheid:

dat de zonde behoorde tot het vleesch en dat een wedergeboren mensch er niets meer mee te maken had, want dat lichaam ging toch in den grond, maar de geest was levend gemaakt en leefde in en bij God, ook hier reeds. Hij zondigde dan ook nooit en zijne vrouw ook niet en toen meerderen met ons daarover hun verbazing toonden, verklaarde hij, dat de duivel het lichaam gekregen had en het ook zou houden en dat het daarom vanzelf sprak, dat ons lichaam zondigde, maar dat kwam er niet op aan, want God de Heere wist het wel, dat de ziel leefde en dat de geest Hem liefhad, zoodat men gerust het vleesch zijn gang kon laten gaan!!!!!!

Daar zat ook in het midden onze uitnemende ouderling, aan wien we reeds zooveel te danken hadden en straks nog meer zouden te danken hebben, de teere, ootmoedige Christen, ervaren in de Schriften en m den omgang met Zijn God.

Wat een zegen van God, wanneer een

jong predikant, in zijn eerste gemeente, een man als deze aan zijn zijde mag hebbenWij zien hem nog, al is 'hij jaren geleden reeds naar huis gegaan, de grijze kruin ontbloot voor onze 24-jarige eerwaardigheid, de schrandere oogen, met zooveel hartelijke vriendschap, op ons gericht en de mond ons gevende woorden van bemoediging en steun en dit, zonder eenige zelfverheffing, een vader in Israël, die, nog meer in daden dan in woorden zegt: „Zet mij op de laatste plaats." Maar ook over hem thans niet meer.

Ook hij hoorde en hij zeide: „Ook ik zou onzen gast graag wat willen vragen, want als ik mij niet bedrieg, mag ik, door Gods genade, belijden te gelooven, dat ook ik Hem toebehoor en wat mij nu, al jarenlang, iederen avond de knie doet buigen voor mijn God, met smart en zelfverwijt en wat mij de bede van het Onze Vader: „Vergeef ons onze schulden" zoo dierbaar heeft doen worden, dat is het gewicht van mijn zonde en, als ik de redeneering van zooeven goed versta, bedoelt onze gast, dat ik dat nooit had behoeven te doen, geen schuld belijden en geen zonden-vergeving noodig. Maar misschien heb ik het wel verkeerd begrepen."

Maar onze gast verklaarde dat hij het heel goed begrepen had en dat het precies zoo was, waarom hij dan ook zoo'n vrij leven had, want hij bekommerde er zich nooit meer over, of hij zondigde of niet, enz. enZ'

Een ander vraagde hem, of hij het dan niet eens was met Paulus, die zoo'n las* had van zijn „lichaam der zonde en des doods", waarop de man kalm antwoordde, dat ook de Apostel er blijkbaar niets van geweten had.

i „Nu, zei mijn oude ouderling, U moet het mij ten goede houden, dat ik het meet' met den Apostel eens ben dan met U en ik hoop dat te blijven?"

Ontstemd en vertoornd over zooveel hardnekkigheid en ondankbaarheid stond onze gast op, wenkte zijn vrouw en ging haai heen, misschien wel het stof van zijn voeten schuddende.

Vindt U, dat dit een soort van quietisme was ? Dan toch zeker wel een zeer zonderlinge. Moeten we misschien zondigen, opdat de genade te meerder worde ?

A. v. 0.