niets weten te stellen. Zij is er zelfs aan voorbijgegaan, alsof er niets van tot haar was doorgedrongen, alsof zij doof was aan dat oor.

Wat was nu de stille bedoeling, waarvan zij zich (laat ons dat uit den aard der liefde veronderstellen) niet eens helder bewust is geweest? Wat anders dan machtsbegeerte, stille, voor haar zelf dus onbewuste machtsbegeerte ? Aan het Synodale huisje, dat nu al meer dan 100 jaar bestaat, mocht niet worden geraakt. De Synodale hiërarchie mocht niet worden aangetast. Dronken door den sinds 1816/'52 heerschenden bestuursgeest, heeft de Synode zelfs niet den geringsten zin, niet het geringste besef getoond voor onze klassiek-gereformeerde, presbyteriale organisatie. Zelfs waren sommigen in haar midden naïef genoeg om den Staat aan de Kerk ten voorbeeld te stellen en te vragen, dat de Kerk liever nog wat meer (b.v. door stemdistricten of E.V. of iets dergelijks) de organisatie van den Staat voor zichzelf zou copieeren. Wat bleef hier over van het dienend karakter der kerkregeering, waarop onze vaderen steeds zoo terecht nadruk plachten te leggen in verband met 's Heeren woord: „Eén is uw Meester, nl. Christus, en gij zijt allen broeders'" (Mt. 23 : 8) en dat andere: „Gij weet, dat de oversten der volken heerschappij voeren over hen en de grooten gebruiken macht over hen. Doch alzoo zal het onder u niet zijn, maar zoo wie onder u zal willen groot worden, die zij uw dienaar; en zoo wie onder u zal willen de eerste zijn, die zij uw dienstknecht , (Mt. 20 : 25—27).

Hiermee raken we echter aan den wortel van de theologische en kerkrechtelijke dwalingen onzer tegenstanders, zooals deze in de discussie telkens aan den dag treden. Men gebruikt namelijk geen Schriftuurlijke, maar alleen utilistische (aan de nuttigheid ontleende) argumenten. Vandaar dat men zoo weinig oog heeft voor het wezenlijke, geestelijke verschil