scholen, zilveren koorde noemen we hier xn de eerste plaats. Ik ga nog verder. Een toestand, als waarop ik boven doelde, zou zeker een verbetering beteekenen bij den bestaanden. Men zou krijgen, dat alle menschen, die theologisch Gereformeerd zijn, staatkundig samenwerkten.

Ud,i< niet een proietie zijn van de ééne groote Gereformeerde Kerk? Wanneer we elkaar eerst in de politiek wat meer leerden waardeeren, kan dat voor het kerkelijk leven van beteekenis worden ! Of wordt hier te hoog gegrepen ?

Ook wij zouden wenschen, dat uit genoemde crisis iets goeds mocht voortkomen.

Aldus, — dat duidelijk blijkt, dat niet gekozen moet worden tusschen liberalen en antirevolutionairen, maar dat tegenover „neutraal" universalisme eenerzijds en >,Christelijk" particularisme of particularistische christelijkheid andererzij ds het Christelijk universalisme, zooals de reformatoren, vooral een Calvijn, dat verstonden, op staatkundig gebied met al grooter klaarheid en beslistheid, diepte en tevens breedheid tot uitdrukking worde gebracht. Dan zou een wensch van Dr. Hoedemaker in vervulling gaan.

Hoe gaarne zagen we daartoe in 't bijzonder de beide vorige eindredacteuren van ons blad saamkomen en elkaar de hand bieden. Dat zou profetie kunnen worden

van veel goeds ook bepaaldelijk tot oplossing van het kerkelijke vraagstuk, tot vervulling van den wensch, naar de ééne groote Gereformeerde Kerk, waarvan week aan week de naam van ons blad getuigt en die tot onze vreugde ook in 't hart van Prof. Grosheide leeft.

J. CH. K.

NOG NIET OPGELOST.

Door de reorganisatiebeweging is het kerkelijk vraagstuk nog niet opgelost. Ook niet door afscheiding en doleantiebeweging, gelijk nog niet zoolang geleden van gescheidene zijde werd erkend.

Nog niet opgelost, dat geldt mede van het onderwijs-vraagstuk. Dat bleek kortelings, toen in de Chr. Hist. Conferentie te Lunteren over het Bijzonder Hooger Onderwijs door Prof. Slotemaker de Bruine een inleiding werd gegeven.

Veel kunnen we daarvan nu niet zeggen.

Alleen citeeren we hier uit het verslag enkele uitlatingen, die ons belangrijk voorkomen. Door Ds. Langman werd gevraagd: ,,of nu men voorstander moet zijn van de bijz. prot. Chr. school, wij niet teveel hebben meegewerkt aan de verslechtering van de openbare school." Ook vroeg hij : „Waarom de referent in art. 14 zoo stelselmatig heeft overgeslagen, wat er ook in dat art. staat: „zij doe op wetenschappelijk gebied

ueajaems van ae cnristeuj ke religie door de instelling eener faculteit van Godgeleerdheid op den grondslag der openbaring." De overheid heeft belijdenis te doen van haar christelijk karakter."

„De heer Snoeck Henkemans verwacht, dat het punt van het H.O. voor de politieke toekomst van ons land van zeer groot belang zal zijn. Inderdaad — het H.O. is van principieele beteekenis, wanneer men naar verschillen vraagt tusschen A.R. en C.H. Spr. wijst op de verschillen tusschen de wezenstrekken van L.O. en H.O. Spr. kan niet meegaan met de gedachte, dat er voor de Hoogescholen een andere regeling moet getroffen worden, dan voor de Universiteiten. Anders maakt men van alle bijzondere Universiteiten een hoogeschool."

„De subsidie-regeling aan Rotterdam is een fout geweest: moet die fout nu vermenigvuldigd worden? Spr. voelt voor het bezwaar, dat er in het ZniH fin otaati TTrii-

versiteit is. Maar alles hier overdenkende, mag niet gegaan worden in de richting van het separatisme."

Hier rijzen vele vragen.

Zeker zouden we gaarne duidelijk zien aangegeven, wat hier eigenlijk onder geestesvrijheid (waarom geen geestelijke vrijheid of christelijke vrijheid?) wordt verstaan en wat het verschil is tusschen vrijheid op grond van het evangelie en op

giuuu van ae revolutie? (Waarom niet vrijheid volgens het evangelie, volgens de revolutie ?)

Wat te denken van de vrijheid der liberalen ?

En als men geen belijdende overheid wil, dan ook seen die ..beHidenis rlnpt van

haar christelijk karakter?" Moet zij juist door neutraliteit de „geestesvrijheid" waarborgen ?

Er is indertijd een commissie benoemd. Was dat om deze vra,fen a.an rÏA mdo

— o vau w 1 l/v

stellen of om ze buiten de orde te stellen ?

±±oe het zij, met of zonder commissie, het is gewenscht dat er klaarheid r»r>, fron f

■ "ij

het antwoord, dat men meent op deze vra¬

gen te moeten geven, ook met het oog op de te volgen gedragslijn.

Laat ik, om duidelijk te zijn, de v . :*ea. die ik hier aan de orde zie, nog eens aldus mogen formuleeren:

Is de verhouding tusschen Kerk en Staat, Christendom en Overheid louter negatief ?

otaan, zooals Dooperschen en Kwakers (b.v. heel consequent: Kees Boeke) zeggen, Jezus en de Staat vijandig tegenover

eiKctdr, ornaat niet alleen lielde en geweld, maar ook liefde en recht onvereenig baar zijn en de Staat naar zijn wezen een geweldsinstituut, zeker een rechtsinstelling is ? Wijst Jezus met zijn: „Zoo zal het onder U niet zijn!" — de Overheid niet af ? Negeert hij haar althans niet, zoodat zij zelve Christus en Christendom het beste eert door van hare zijde hen ook te negeeren en aldus hen vrij te laten, waar zij zelve niet kiest tusschen Christus en antichrist, godsdienst en godslastering?

Of is de verhouding positief ? Kan en mag de Overheid Christus en Christendom niet negeeren ? Is neutraliteit ook hier een bedriegelijke illusie en is Pi lat,iis liim rw n

waarschuwend voorbeeld ?

Stemt Christus onze hoogste profeet hierin overeen met de profeten des O 1 estaments, dat hij aan de Overheid jen plicht stelt God en godsdienst, God en

^ïjn unristus (Jfs. 2, Hand., 4 : 25) positief te eeren. Gods rijk en Christus' kerk positief te bevorderen ?

Het eerste werd door Vinet bevestigd,, Het laatste werd bevestigd door Groen van Prinsterer, omdat het evangelie der genade de wet der gerechtigheid niet ontkent en ontbindt, maar bevestigt en vervult.

J. Ch. K.

( Ongecorrigeerd.)

provinciën, en ze hebben die sinds dien tijd ook behouden tot nu toe. Niettemin, al

waren de Roomsche provinciën nu voor de

wet met ae anasre gelijk gesteld, ook nu nog bleef Nederland door historie, door het getal en door het geestelijk overwicht van het Protestantsche deel, een Protes-

tantscn lana.

Zelfs in de dagen van het Liberalisme, welks leider, Thorbecke, veel gedaan heeft om voor de wet het verschil tusschen Protestantsch en Roomsch op te heffen, was er in ons land nooit meer dan één Roomsche Minister in een Ministerie.

Iedereen beschouwde dat toen als vanzel.4 sprekend. Nederland was immers een Protestantsch land!

De lezer weet, dat en hoe daarin sinds dien tijd verandering is gekomen, maar daarover spreken wij thans niet.

Wat wii thans willen verli a.lpm ia wn.f. at»

in onzen tijd in Roomsche hoofden en

n en met alleen, maar ook m Roomsche geschriften omgaat met betrekking tot de v ■ 'ïouding van Roomsch en Protestant in ons Protestantsch Nederland.

Dezer dagen verscheen van de hand van een Roomschen schrijver, genaamd Gerard Knuvelder, een boek over die genoemde verhoudingen. Het boek, waarvan kort na het verschijnen reeds een tweede druk moest worden gegeven, is getiteld:

„Vanuit Win-gewesten. — Een sociographie van het Zuiden. — Met een inleiding van Prof. Dr. C. Gerretson. — N.V. Paul Brands Uitgeversbedrijf. — Hilversum 1930."

De lezer verstaat den titel.

„ Vanuit Wingewesten."

Dus: een blilc over Nederland en een 'voord over Nederland, vanuit het Roomsche Brabant en Limburg.

En wat heeft die stem dan te zeggen ? Prof. Gerretson schrijft in de inleiding al vast het volgende, wat ons van den geest van het boek op de hoogte helpt:

De Staatkundige geschiedenis der Nederlanden is een treurspel, waarvan de ontknooping zich nog wachten laat, maar waarvan het Dietsche Zuiden het slachtoffer is geworden."

DE TOEKOMST VAN NEDERLAND.

Het is niet aangenaam aan een volk, dat blindelings zijn ongeluk tegemoet gaat, de toekomst te voorspellen. Maar er zijn ook onaangename plichten, die niettemin plichten zijn en blijven, en daaronder rekenen wij een mededeeling als hieronder zal volgen.

Onlosmakelijk van het onopgeloste kerkelijk vraagstuk en het schoolvraagstuk blijkt hier het vraagstuk van de verhouding van Kerk en Staat, Godsdienst en Overheid. Dat is ook wel heel duidelijk in het antwoord van Prof. Slotemaker; waarin hij o.a. zeide:

„Een belijdende overheid, die R.K. of Gereformeerd of atheistisch is, heeft spr.'s instemming zeker niet. Wij moeten in de lijn van Willem I doordenken en geestesviijheid schenken op grond van het e vange ie, vat iets anders is, dan die op grond der revolutie."

"Spr. verstaat onder een ehristelijken staat met dat alleen menschen van een bepaalde confessie burgerschapsrecht hebben Een christelijke staat is een staat op grond van het christendom. Wij hebben elementen in ons volksbestaan, gezag, het monogame huwelijk. Dat zijn de christelijke grondslagen van ons volk. Daartoe behoort ook de geestesvrijheid."

Vooraf ga een kort stukje historie ter toelichting!

Zooals de lezer, die eenigszins op de hoogte is, weet, werd bij de Unie van Utrecht in 1579 onze Nederlandsche Republiek gegrondvest. Die Republiek was eene Hervormde Republiek, waarvan de Overheid, hoewel zij de vrijheid van het geweten eerbiedigde (wat in geen enkel Roon'sch land geschiedde), toch den Hervormden godsdienst als den waren erkende en daarvan uitging bij haar Landsbestuur.

De republiek bestond uit zeven nrnvin-

ciën: Holland, Zeeland, Friesland, Groningen en Ommelanden, O ver ijs el, Utrecht

en Gelderland. Het toen Tincr 7PAr «r>h > i

0 ^ mij. ovjjll

bevolkte Drenthe gold nog niet als eene provincie.

Een vijftigtal jaren na de stichting dezer Hervormde Republiek der Zeven Provinciën veroverde Prins Frederik Hendrik, de tweede zoon van Willem den Zwijger, op den Spanjaard nog de voornaamste stukken van wat thans de provinciën Bi;.,bant en Limburg uitmaakt. Die landstreken waren grootendeels Roomsch gebleven en werden nu na de verovering als een wingewest aan de Hervormde Zeven Provinciën toegevoegd. Maar de inwoners daarvan kregen geen stem in het kapittel. De zeven

piovmcie Dieven de zeven en de nieuwveroverde Roomsche gewesten werden niet acht en negen, maar werden onder den naam van Generaliteitslanden aan het geheel der Hervormde Republiek toegevoegd, die echter haar Hervormd karakter behield.

Dat duurde zoo een kleine twee eeuwentot den Franschen tijd toe. In die révolutie: dagen kregen de Brabanders en Limburgers dezelfde rechten als de bewoners der andere

De Redactie van De Tijd voegt daar dan bij :

..Het herstel van het Zuiden beteekent dus het geestelijk herstel der Nederlanden, Knuvelders boek te beschouwen als het resultaat van scherpzinnige hersens, gesteld

in 'en uibiibü Vctn provincie-belangen, ware daarom een onderschatting, die niet alleen een onrecht, maar daarenboven een domheid zou zijn. Ieder detail, dat in het werk ter sprake komt, is onderdeel van een streng gebonden eenheid en met die eenheid heeft ieder Nederlander te maken, zoolang het staatsburgerschaD van ieder r 1 :,n<!,m*

actief is.

Hoe het Zuiden slachtoffer werd, behoeft vandaag weinig beschrijving meer. Iedereen is er wel iets van te weten gekomen. Maar het kan ter verfrissching van veler geheugenis zijn nut hebben, prof. Gerretsons woorden te herhalen:

,, Inderdaad, door de opdringing van de specialiteiten of abnormaliteiten van zijn subnationaliteit: zijn Nuts-scholen en zijn

iranco-porto, zijn latijn en zijn Siegenbeeksch, zijn uitgeput protestantisme en

zijn onuitputtelijke pedanterie, dwong Holland Midden-Nederland als geheel tot een Nederlandsch verweer tegen Hollandsche overheersching."

Dit is in 1830 de oorzaak geworden van den zoogenaamd Belgischen opstand, een staatkundig incident, welks cultureele gevolgen rampzalig genoeg zijn geweest om zich een eeuw lang te doen gelden en dat in toenemende mate. De door Knuvelder behandelde problemen houden met, rl if» er P:-

volgen ten nauwste verband. Immers zonde den Belgischen opstand ware ons land er een van overwegend katholieke meerderheid, waarin geen monsterverbonden behoeften gestolen te worden. Het landsdeel beneden de groote rivieren was dan vanzelf de streek van het overwicht. Maar de zucht naar behoud der Hollandsche hegemonie heeft roekeloos in 1830 zoowel als in 1579 de cultureele eenheid van de Nederlanders opgeofferd aan een Staatsgeheel, waarin de provincie van Dordt de voornaamste kon blijven.

Niettemin heeft zich het Zuiden ontwikkeld, zoodra het ziin kans on ontwikkelino-

kreeg."

„Dit boek beschouw ik als een revolutie. Wie het met instemming leest, kan slechts tot de gevolgtrekking komen, dat een algeheele omwenteling der interne verhoudingen in de Vereenigde Nederlanden strikt noodzakelijk is. Wie het zonder instemming leest, weet voor zijn heele verder leven, dat hij ernstige vijanden tegenover zich vindt. Want wanneer in Nederland een wetenschappelijke publicatie sneller een herdruk behoeft dan de meeste romans, bewijst dit, dat de schriiver waaranlitlnsn

aanhang heeft. Ik voor mij behoor met allen hartstocht tot dien aanhang. Ik ben met Gerard Knuvelder overtniorl dat

zwaartepunt der Nederlandsche beschaving zich merkbaar verplaatst naar het katholieke zuiden en dat die vervlaatsina zich repris no.

deeltelijk voltrok. Ik ben met hem overtuigd,

uau aeze verplaatsing zal toenemen met dezelfde snelheid, waarmee de onrswrintp.

lil ke staatsgodsdienst van rlfi nnnrlln+a-

formatie, ontstaan bij de Unie van Utrecht,

zien m gemoeds-overwegingen ontbindt. En ik ben met hem overtuigd, dat deze verplaatsing een groot heil is voor natie en volk."

De lezer is er nu wel achter: het zwaartepunt moet zich in het voormalige Protestantsche Nederland verplaatsen. De oude Zeven Provinciën, die eens den Staat het aanzijn gaven en tegelijk den Staat uitmaakten, moeten doode, uitgebloeide, afgelegen achterlanden worden en het leven moet zich verplaatsen naar het Roomsche Zuiden. „Brabant en Limburg boven en Holland en Friesland er onder," -dat is nu de leus.

Ja, volgens den schrijver zal dat niet slechts eenmaal zoo worden, maar deze dingen zijn reeds bezig te geschieden.

Wat ons niet al te zeer behoeft te verwonderen, want het Roomsche Zuiden beschikt in dezen tijd over alle middelen, niet alleen stoffelijke middelen, maar ook machtsmiddelen, om dat proces te bespoedigen.

Maar let de lezer wel op wat de schrijver zegt van onzen Godsdienst en onze Kerk ?

m toestand van „ontbinding", schetst hij die.

zoo

Wanneer wij aandringen op reorganisatie van onze oude Kerk der Hervorming en daarmede on hare herleving ».ls PC,.,,1.-

1 ~ ■ --■*£3 w.w axvili.,

dan denkt menigeen, die alleen op zijn eigen

1-vr\r» /t»'u4- 4^. j u. 1 J. i •• -i •

xxjxowuuvuu uduauui) iö, uctu iiül ons dij cue Reorganisatie te doen is om onder onze medeleden af te hakken en uit te bannen wat wij maar kunnen.

En zoo schijnen in hun verblindheid ook vele leden der Synode te denken, waarom zij alles maar op zijn beloop laten.

Zien de blinden nu nog niet, dat er is periculum in mora; dat de vijand voor de poorten is, en dat het voor ons Protestantsche Nederland gaat om: erop of eronder ?

Waarbij elk Roomsche denkt en zweert: natuurlijk eronder!

Maar ons volk slaapt en zingt van vrede, vrede; totdat een haastig verderf hun overkomt.

C. A. L.

Alles goed; of liever: niet goed, maar dat alles nu daargelaten.... waarop loopt het boek van Knuvelder uit; wat stelt het in

net vooruitzicnt e

De Schrijver, die in De Tijd op de eerste pagina van dit blad (11 Juni, avondbl.) het boek inleidt, schrijft daarvan als volgt:

BRIEF UIT DE SYNODE.

Amice,

Wanneer gij dezen brief ontvangt is de Synode klaar met haar werk. De moeilijke

punten Komen gewoonlijk m de laatste dagen. In dit opzicht geldt dus ook, dat de laatste loodjes het zwaarst wegen. Toch waren er ook de vorige week een paar dingen waarbij een heel breede bespreking werd gehouden. Waarschijnlijk hebt ge de uitvoerige verslagen in de bladen wel gelezen. Allereerst is een ampele discussie gehouden over de kwestie van de toelating der vrouw tot de Evangelie-bediening. Voor de hoeveelste maal is deze zaa.lr nn aar, do

orde geweest ? Langzaam aan heeft men stukje voor stukje iets gewonnen. Eerst het vrouwenkiesrecht, en natuurlijk al wat toen gezegd werd over de consequenties ten opzichte van het passieve kiesrecht waren toen niet aan de orde. Het was een heel andere kwestie! Eenige jaren later wist men er door te halen de mogelijkheid van het hulppredikerschap. En nu zet men de laatste stap. Het trof ons, hoe de praeadviseur uit Utrecht de practische bezwaren zelf voelde, blijkens zijn voorstel om de vrouw alleen voor bijzondere werkzaamheden toe te laten. Hij voelde zelf, dat bij vacatuurbeurten het niet gewenscht was een vrouw te laten prediken, wanneer de gemeente er principieel tegen was. Maar de Synode luisterde in minderheid naaiden praeadviseur uit Leiden. Er behoefden in deze Synode immers maar een paar orthodoxen zich in eenig opzicht homogeen te verklaren met de vrijzinnige en dan was de uitslag zeker. Wij wachten nu maar af, hoe het oordeel der kerk zal zijn.