van onzen Heiland: „Die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan".

Verder heeft Ds. Ingwersen mij gevraagd, of ik erkende, dat de oorlog van '14 een oordeel Gods was, in Gods raad besloten was, en dus van God geboden is.

Verbazingwekkend is het, als we zien, hoe gemakkelijk Ds. I. en met hem velen van onze Geref. leiders heenstappen over allerlei moeilijkheden, waarmede velen onder ons geen raad weten. Ik voor mij sta iederen dag opnieuw voor het grote raadsel, dat, èn in de H. S., èn in de wereldgeschiedenis, Gods geboden in tegenovergestelde richting wijzen als de uitkomst van Zijn Raad. Dat het God is, die regeert, maar dat de mens verantwoordelijk is voor de richting, die het leven kiest, schijnt voor hen geen moeilijkheden op te leveren. Natuurlijk erken ik, als eenvoudig Gereformeerd mens, dat de oorlog van '14 een oordeel Gods was en in Zijn raad besloten is geweest. Maar ik erken niet, dat God hem geboden heeft en dat volgt daar ook allerminst uit. Dat Adam van de verboden boom zou eten, was in de raad Gods opgenomen. Het gebod Gods wees echter in tegenovergestelde richting en luidde: „Gij zult daarvan niet eten". Het was naar de bepaalde raad en voorkennis Gods, dat Christus lijden en sterven zou. Er was echter niet een gebod, dat in die richting wees. Integendeel, de Heiland zegt: „Wee den mens, door welken de zoon des mensen verraden wordt". Zo nu is het ook in het leven der volken; de militaire en economische oorlogen zijn in de raad Gods besloten. Maar ze vloeken met het gebod Gods: „Gij zult Uw naaste liefhebben gelijk Uzelf".

Bovendien wordt in de regel door onze Geref. leiders over de oorlog als oordeel Gods gesproken met uitsluiting van 's mensen verantwoordelijkheid, hetgeen nu juist niet bevorderlijk is voor een zuiver standpunt in deze alleszins belangrijke kwestie. Mij lijkt het toe, dat de volken het zelf in hun hand hebben om de oordelen Gods in de vorm van oorlogen te ontgaan. Maar ze ontgaan ze niet, omdat het woord van Jezus: „Hoe menigmaal heb ik Uw kinderen willen bijeen vergaderen gelijk een hen haar kiekens, maar gijlieden hebt niet gewild", nog zijn volle betekenis heeft voor het geslacht der 20ste eeuw. De volken kunnen de oorlog niet uitbannen, omdat ze niet willen, maar als ze het waarachtig wilden, zouden ze het ook kunnen, en daarom moet niet alleen over de oorlog worden gesproken als een oordeel Gods, maar moet met niet minder klem de nadruk worden gelegd op 's mensen verantwoordelijkheid.

De oorlog van '14 een oordeel Gods, dat in Zijn raad besloten was, en dus van Hem geboden. Het lijkt een gewoon rekensommetje. Het komt mij voor, broeders, dat Ds. Ingwersen dat zelf niet aanvaardt. Immers, een dergelijke voorstelling van zaken kan niet anders dan alle verantwoordelijkheidsbesef bij de mensen ondermijnen, zodat zij ten slotte onder de oordelen Gods doorgaan niet als schuldigen, maar als martelaren, zodat zij er toe komen God van goddeloosheid te beschuldigen en den Almachtige van onrecht.

De doorgaande leer des Bijbels is een geheel andere; die is er voortdurend op uit, ons van onze verantwoordelijkheid te overtuigen. De Bijbel leert ons, dat iedere zonde de kiemen van haar volledige ontwikkeling in zich draagt, haar straf inbegrepen. Denk maar aan Adams val, aan den zondvloed, aan Sodom en Gomorra en aan de grote oordeelsdag bij Christus' wederkomst. De oordelen Gods, die in de H. S. zijn opgetekend, kunnen niet worden losgemaakt van de zonden der volkeren, die er door werden getroffen. Integendeel, ze zijn er onafscheidelijk aan verbonden en zijn er het rechtvaardige en natuurlijke gevolg van.

Door Ds. Ingwersen nu is de oorlog zeer terecht een oordeel Gods genoemd. Dat oordeel Gods is de natuurlijke oceaan, waarin al de riolen van de zonden der volken

uitmonden. Dat oordeel Gods is het rechtvaardig verdiende loon op de ongerechtigheden der volken. Dat oordeel Gods is onafscheidelijk verbonden aan de te voren bedreven volkszonden en is er het natuurlijke gevolg van.

Wanneer nu straks de oorlog als een oordeel Gods over de wereld losbarst, dan is dat zeer zeker in Gods raad besloten, maar dan zullen wij moeilijk kunnen volhouden, dat hij van God geboden is, maar dan zullen wij onder het volle gewicht van onze verantwoordelijkheid moeten zeggen: de Here heeft het aan harde lessen en vaderlijke vermaningen niet laten ontbreken. Dan zal dat oordeel Gods ons wijzen op onze vorige zonden, toen wij onder allerlei onchristelijke en bedriegelijke leuzen onze weermacht niet naar vermogen, maar boven vermogen hebben opgevoerd. Dan zal dat oordeel Gods ons leren, dat, wie met vuur en ontplofbare stoffen speelt, ten slotte in brand moet raken, of zoals de Bijbel ergens zegt: „Zal iemand vuur in zijn boezem dragen, dat zijn klederen niet branden? Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet bernen?" Ja, dan zal ten slotte de oorlog door ons erkend worden als een oordeel Gods, maar dan een oordeel Gods, dat niet in de eerste plaats door Hem geboden is, maar waarvoor wij onszelf hebben rijp gemaakt.

Ten slotte, broeders, wil ik niet eindigen, zonder U nog op het volgende opmerkzaam te maken.

De Heiland heeft in een van Zijn gelijkenissen gezegd: „Het koninkrijk Gods is als een zuurdeeg, hetwelk een vrouw nam en verborg in drie maten meel, totdat het geheel gezuurd was". Gij gelooft natuurlijk met mij, dat dit geen woorden zijn zonder inhoud, maar dat het een profetie is, die in de eeuw van het Christendom volle realiteit moet worden. Welnu, toen in het begin der vorige eeuw de slavernij vormen had aangenomen, die vloekten met alle hogere beginselen der christelijke moraal, toen was het de geest van Christus, die het evangelie van het Koninkrijk Gods als een zuurdeeg deed doordringen op het terrein der algemene genade, zodat het wereldgeweten in verzet kwam tegen dit onchristelijk instituut, met het gevolg, dat althans die vorm der slavernij voorgoed is weggevaagd.

Toen eveneens in de vorige eeuw met de opkomst van de industrie, onder de macht en invloed van het individualistisch liberalisme, dat leefde uit de beginselen van 1789, in de wereld van de arbeid de sociale noden haar toppunt hadden bereikt, en toestanden waren ontstaan, die vloekten met dezelfde hoge beginselen der christelijke moraal, toen was het weer de geest van Christus, die het evangelie van het Koninkrijk Gods als een zuurdeeg deed doorwerken op het terrein der algemene genade, zodat een gerechtvaardigd verzet is opgerezen, en het resultaat is geweest de opheffing van de arbeidersstand uit het moeras van het pauperisme.

Zoals nu vorige geslachten stonden voor bovengenoemde vraagstukken, zo staat thans ons geslacht voor het vraagstuk van de oorlog. De technische en industriële ontwikkeling hebben de oorlog gebracht in het critieke stadium, waartoe hij thans gekomen is. De crisis in het oorlogsvraagstuk is aanwezig. De volken zijn gekomen op het punt, waar de weg zich splitst, en zij hebben te kiezen tussen de oplossing van hun geschillen door internationale rechtspraak of door geweld. Kiezen zij het eerste, dan betekent dat de vrede en de wederopbouw van de wereld. Kiezen zij het laatste, dan betekent dat de dood en de ondergang van de cultuur en de beschaving, om verder van geestelijke en morele rampen maar niet te spreken.

Deze gedachten komen niet voort uit de verhitte verbeelding van de anti-militairisten, die zonder kennis van zaken te werk gaan en een wereld naar hun wetten willen scheppen of hervormen, en alzo de voorzienigheid Gods willen beschimpen of verbeteren, maar berusten op adviezen van betrouwbare en achtenswaardige mannen. Om slechts enkele te noemen.