L^bied wijt Dr. Nieuwenhuis het geringe aantal der bewoners van z Borneo's binnenlanden en den stilstand in de bevolking aldaar.

P. |

* *

* . s

De Propria Cures van 3 Mei maakt een gunstigen indruk |

vergoleken bij zijne voorgangers der laatste weken. Het humo- |

ristisch en daasgedeelte is er in teruggebracht tot passende ver- |

houding tegenover wat toch ook niet ontbreken mag, de uitingen | van hetgeen in de Corpswereld omgaat

Öp waardigen toon wordt de ondergang van de Studen- |

tenbond besproken en gewaarschuwd tegen afschaffing van den E

groentijd, e:n woord dat mutatis mutandis voor ons ook nog wel |

eenig belang heeft. Met de verplichte kennismaking wordt bij |

ons*" ook misschien wel eens wat veel de hand gelicht, wat zeker =

niet in het voordeel is van de novieten. Isolement is er een j

noodlottig gevolg van en dat is de vruchtbare bodem waarop — j

dank zij gebrek aan onderlinge opvoeding en daarvoor respect |

voor de oudere jaren — de pedanterie welig tiert. E

Daarna volgt een verslag van de causerie van Mr. Ie Jeune, j

een zeer getrouw compte-rendu, maar dat in zijn beoordeeling |

van het gesprokene in navolging misschien van den uitnoodïger | Prof. van Hamel, wel wat laboreert aan te groote waardeering.

Een niet onaardig artikel vertelt ons van de training der 1

roeiers, die Nereus' eer zullen moeten handhaven in het E komend seizoen.

Verbeteringen van het Corps ter bevordering van bloei E bespreekt B.

A. C. L. 's Anti-revolutionair etc. IV wordt gevolgd door |

een parodie op die artikelen door L. C. A. Den schrijver kan het |

compliment niet onthouden dat zijn werk niet ongeslaagd mag I

genoemd, al is parodieeren van anderer beginsel nu juist niet een j

hooge uiting van geest. Dit compliment mag de auteur dus niet E anders opvatten dan als een zeer twijfelachtige eer.

Toch is voor A. C. L. deze parodie niet geheel van belang |

ontbloot. Ze wijst hem op de dwaze overschatting van eigen E

kracht, die, waar hij niets anders hoort dan het ongeloovig weten- 2

schappelijk systeem, zich den eisch der onmogelijkheid stelt (al- |

thans op zijn studentenleeftijd) de feiten en onderzoekingen waar- E

van hij hoort in eigen systeem te plaatsen, en „wat hij daar hoort, E ..... te keuren en te toetsen".

Deze parodie wijst hem er indirect op dat hij niet thuis E

hoort waar hij is en houdt hem zoo zijn verplichting voor niet |

eene universiteit voorbij te gaan, waar hij, voor zoover dat nu |

reeds mogelijk is, leiding vindt in de richting, die ook hij toont | te willen inslaan.

Verder nog eenige min belangrijke artikelen over Littera- |

tuur, Tooneel en Beeldende kunst. Ten slotte een ingezonden stuk E

van v. W., die toont te willen breken met de oude liberale ge- |

woonte en van onze beginselen kennis zal gaan nemen. Een ver- | standig man en een verblijdend teeken.

Spiftigl Swijp. |

Komt ghy myn huys besien, en meldt ghy noch gebreken E

Noch deughden van 't gebouw: wat wil dat seggen, Jan? | Of seght my goed, öt quaed, öf bey, öf blijfter van:

Stilswijgen is een vloeck, die meer bijt als quaed-spreken. |

Zooals al mijn geachte en zeer gewaardeerde lezers zullen z

weten, zijn dit gulden regels van onzen Constantijn Huygens, „den =

Hollander, den Hagenaar, den Hervormde." Munten zijn Koren- E

bloemen dikwijls uit door duistere diepgrondigheid, deze regelen E

meende ik eigenlijk zonder commentaar aan onze redactie te kun- |

nen zenden, opdat ze een plaats zouden vinden in de kolommen E

van „Nil," die inderdaad van groote beteekenis dreigt te worden, E

als zullende verschijnen op de audiëntie van een vorstelijk persoon. E Niet gering.

Deze woorden van Huygens wilde ik richten tot het „koor E

der zwijgenden," helaas in deze dagen (wanneer eigenlijk niet?) r

een machtig oratorium vormend. Dat zijn van die stille getuigen E ... de ware pisangs .... Dat zijn je lui . . .

Bijna zou ik, na 't kostelijk „Al te dwaas" in ons vorig ;

nummer (ik zou bijna kostelijk „mal" gezet hebben!!) gecon- ï

sumeerd te hebben, aarzelen een overdenking bij deze regels j

neer te schrijven. Wellicht zou W. mij onder de categorie der |

dusgenaamde sportbroeders" willen stellen. Ik huiver bij de ge- §

dachte dat die humoristisch-arithmetische broeder zijn arithmetische |

vingeren op mijn pennevrucht zal leggen en de lengte van het i

kleintje" zal bepalen. (Dat van W. was meer dan 20 centimeter !) 1

Maar wat trek ik er me van aan Zoo het hart tot spre- j

\rï*r\ r1rino+ vnr> «nreek en zoo de hand tot meten diijft zoo meet. j

Als er één zoo pieterig-saai-mechanisch bijgewei kt is . . soit .... z

* * I

* I

O gij koor van zwijgenden!

Quousque tandem abutere auribus nostris ? . . . .

St . . . . st . . . . ik hoor wat! Nee toch niet! .... Hoor jij wat? ... . Nee, jij? .... St . . . . Och, se hebbe

gein aösum! Nachtegalenzang en leeuwerikkengekweel

maar waar het zoet gefluit van den vogelaar! Wacht maar . . . aanstonds komt er wat, het koor breekt los, het brult door de Nil-kolommen. Een overstelpende woordenstroom om in te verdrinken voor wie niet zwemmen kan.

„Vanwaar die gloed, dat vuur, die tocht?"

* *

Die arme arithmeticus, wat zal hij het druk hebben!

En de Redactie?

Ik wed, dat ze in de feestvreugde bijna vergeet in hare vermetelheid nog stukken af te keuren, 't Zou ook erg dun wezen. Verbeel je eens even! Een Redactie stukken afkeuren! Dat zullen die 5 lui te zeggen hebben. Als ze 't met mij pro-

beeren ik schrijf nooit weer .... n n n n nooit!!!

* *

*

Zoo ver is 't echter nog niet. Stilte kalme stiite.

Conticuere . . . sopor fessos complectitür artus. Koor der zwijgenden, wanneer neemt uw permanente mafkuur een einde? Ol is het beneden uw waardigheid af te dalen tot in de Nillediepten ?

Waag eens voor een aardigheid dien sprong! Ursus is bereid u het springen te leeren, zoo ge zelfs daar te stijf voor zijt.

* *

*

Stop! — Ik race niet verder mee.

Ik eindig ook met een citaat van onzen lieven, lieven vriend Huygens.

Ut quisque exhaleat* quod exhalendum est:

„Zijn schoone woorden hoogh te roemen, „Wel schrijven heeft oock sijn bescheid;

„En schoone letteren zijn bloemen,

„Die, met goê reden, zijn te noemen:

„Een swijgende welsprekendheid.

TUBA.

N. B. *Niet te vewarren met exlialet.

P. S. Informatie-bureau van opmerkingen aangaande de Redactie: „koor der zwijgenden" — Tacitus: h. t. ab-actis.

6pwekkirté

Hulde aan Hajo!

Zijn stukje in ons „Nil" nummer van 1 April 1902 was raak. Heusch, ons Corps gelijkt tegenwoordig op dien trein, waarin alle reizigers op een enkele na zaten te dommelen.

Eer ons Corps er was, hebben we gewerkt, geschreven, geploeterd, om het te doen geboren worden. Eer ons Corps er was, hebben we gehaakt naar die schoone eenheid, die ons studentenleven als met tooverslag zou vernieuwen. En nu is die eenheid er en met haar de gedeeldheid. Ik bedoel niet, dat er twist is onder ons, ik bedoel niet, dat, hoe ook onder een eenheidskleed verborgen, de oude veeten smeulen — gelukkig niet! We zijn het verleden met zijn strijd en tweedracht al lang vergeten. F^deeldheid is er niet, maar ^deeldheid. Daar is geen band, geen met elkander samenkomen, geen opgewekt leven. Men ziet elkaar als commilitones op de colleges, als medeclubleden op enkele vergaderingen van deze of gene vereeniging — maar als leden van één Corps komt men nooit meer bijeen .. . tenzij op eene Corpsvergadering, en hoe dan nog!

Alles dommelt, alles slaapt. We hebben behoefde aan een „verschen luchtstroom," aan krachtiger leven. Misschien klagen er meerdere dan ik alleen. En ik hoop dat er meerderen zijn, die klagen. Dan kunnen we, ieder voor ons zelf die absentie aan opgewekter leven gevoelend, ook ieder de handen uit den mouw steken, om iets beters te verkrijgen. Laat ons dan beginnen met zelfcorrectie (naar Hajo's raad), om dan zóó te geraken tot Corpscorrectie!

En waar ons, ouderen, de examentoekomst steeds meer nabijkomt, daar rust vooral op de jongeren de plicht zich voor ons Corpsleven te interesseeren. Dat ze zich nauwer aaneensluiten ! Zich eens een enkelen keer meer laten zien, zoodat we hen eens beetje nader leeren kennen. Ze studeeren hard of studeeren niet hard, maar genieten op hunne „kasten" al pijpen rookende van de Lentelucht, die hun door het geopende raam tegenstroomt.

Op, amici, denkt aan de gemeenschap.

Of zit ge soms te peinzen, of ge ook een nieuw middel kunt vinden om die gemeenschap te bevorderen ? Peinst dan niet te lang! Iedere dag is er één en ons schoon studentenleven gaat maar al te ras voorbij.

JEBEN.