maal zijn toegelaten, naar Amsterdam zijn vertrokken.

Op een vraag om attestatie naar Middelburg zal worden geantwoord, dat de kerkeraad vooraf de kaart verwacht.

Een schrijven van een Br. uit Wijk IV, wordt verzonden naar Ds Renier, terwijl wijkgecommitteerden nader zullen onderzoeken.

Gelezen wordt een brief van vier leden der gemeente, die zich beklagen, dat de school Planciusstraat in gebruik is gegeven aan'eene politieke vereeniging, die daar sprekers liet optreden, die als ongeloovigen bekend staan, terwijl eenige maanden geleden het wijklokaal in de Govert Flinckstraat werd geweigerd aan hen, die lichtbeelden voor de scholen wilden vertoonen, op grond dat de kerkeraad zijne lokalen niet afstaat tot amusement. Wordt besloten door gecommitteerden van wijk VIII een onderzoek te laten instellen, aan welke Vereeniging de Planciusschool toebehoort, aan de „ Vereeniging voor Lager Onderwijs" of aan de Vereeniging ,de Kerkelijke Kas", en den briefschrijvers te berichten, dat de kerkeraad tot het gebruik van de school geen vergunning heeft gegeven.

Voor kennisgeving wordt het rapport aangenomen omtrent een broeder oefenaar, die beweert ten onrechte bij den kerkeraad te zijn beschuldigd van zonde tegen het 3de gebod.

Besloten wordt om, conform het besluit van den kerkeraad van de Keizersgracht, de ruilbeurten zoo op Zondag als in de week te staken tot half September, omdat vele van onze predikdiensten in deze weken door predikanten van buiten zullen worden waargenomen en omdat de bediening van het H. Avondmaal zoo bij A als bij B in dien tijd valt.

Goedgekeurd wordt het voorstel om de Funenkerk op Maandag 26 Augustus af te staan aan de commissie van de Funenschool, bij de installatie van den hoofdonderwijzer Oranje.

Na de rondvraag sluit de praeses de vergadering - met dankzegging.

Gereformeerde Kerk te Amsterdam A.

Gecollecteerd voor de Armen: Plantage Kerk, onder letter Z. f 1.—.

Ingekomen: bij Diaken Bührmann, voor „Effatha" onder letter H. f 2.50.

H. GROENENDIJK G.Azn.

Amsterdam, 4 Augustus 1895.

Op den aanstaanden Eustdag wordt de collecte gehouden voor de lcas voor Emeritipredikanten, predikants-weduwen en weezen.

Wanneer zullen wij toch eens van dien naam verlost worden, die de zaak eigenlijk op zeer onjuiste wijze aanduidt?

Zóó toch schijnt het eene collecte voor personen te zijn; voor eenige mannen en vrouwen en kinderen; in veler schatting wordt zij op die manier eene inzameling, waarvan het doel is jegens hulpbehoevende personen barmhartigheid te oefenen.

En toch is dat niet alzoo!

Naar de regelen in onze kerkenorde erkend, is het de roeping van elke kerk om te zorgen voor haren dienaar des Woords, indien hij door ouderdom, ziekte of andere oorzaak onbekwaam wordt tot uitoefening van zijnen dienst.

Desgelijks zal men handelen met de weduwen en weezen der dienaren, zoo luidt het in hetzelfde artikel.

Die verzorging is niet eene zaak van barmhartigheid ; maar, gelijk het in 1893 nog nadrukkelijk te Dordrecht werd uitgesproken, een plicht der betrokken kerken.

Nu zijn er soms kleine, zwakke kerken,

voor welke de inspanning om zich van die taak te kwijten te groot is.

D;.n mogen daarom echter de betrokken personen geene schade lijden.

Dan komt dus op de andere kerken de roeping om die zwakkere, in dit opzicht hulp behoevende kerken, bij te staan in de vervulling van heur taak.

Met dat doel nu wordt op den aanstaanden Eustdag deze collecte gehouden.

Daarom wordt zij ook hier gehouden, ofschoon onze eigen kerk voor dergelijke uitgaven nu nog niet staat

Er is hier dus voor ons sprake van eene roeping, om uit barmhartigheid zusterkerken te helpen, die ander.-, haren plicht niet behoorlijk kunnen vervullen.

Vinde de Heere ons bereidvaardig!

Onlangs maakten wij de opmerking, dat eene vereeniging of vergadering, zeggende saam te komen op den basis van Gods Woord, daarmede geen waarborg geeft van vastheid en vertrouwbaarheid.

Dat heeft bedenking uitgelokt, alsof daaraan de gedachte ten grondslag liggen kon, dat bij ons de formulieren van eenigheid of ook de geschriften van een man als Calvijn op ééne lijn zouden komen te staan met Gods Woord.

Dat oordeel is geheel onjuist; en zelfs werpen wij eiken schijn of schaduw van zulke verdenking niet zonder verontwaardiging van ons af.

In eerbied voor Gods Woord wenschen wij voor niemand onder te doen; dat Woord alléén is ons richtsnoer van denken en doen niet slechts; maar veeleer zelfs éénige en uitsluitende bron van alle kennis en wetenschap.

De banier van Gods Woord heffen wij meer dan eenig ander deel der Christenheid hoog omhoog als de banier, waaronder wij optrekken; en het is onze roem en eere vooraan te staan in de rijen van hen, die voor de verdediging dier banier op de bresse staan.

Maar wij wenschen ook geen kinderen te zijn of onnoozelen, die door den klank deiwoorden ons laten misleiden : en daarom is het ons niet genoeg, zoo wij maar den kreet: Gods Woord ! vernemen ; wij wenschen dan goed te weten, wat men daaronder verstaat.

Wat noemt gij Gods Woord ?

Zoo moet gevraagd aan een ieder, die zich van die uitdrukking bedient; en zoodra veler antwoordt daarop vernomen wordt, komt het baby Ionische der spraakverwarring op dit terrein aan het licht.

Nu laten wij rusten hen, die daarbij van den Bijbel in het geheel niet willen weten, en toch spreken van Gods Woord; maar zelfs bij hen, die nog steeds van den Bijbel gewagen, zijn er zoovelen, die nevens dien Bijbel nog andere bronnen noemen, waardoor dan eigenlijk de volkomen erkenning van den Bijbel als Gods Woord weêr wordt verzwakt en tenietgedaan.

Men noemt dan het geweten; men spreekt van de historie der volken; of ook van de geschiedenis van uw eigen leven ; men ver¬

wijst dan naar uitlatingen van dichters en geleerden ; enz. enz.

Spreekt men daarbij dan ook nog van den Bijbel, dan heet die Bijbel niet kort en bondig Gods Woord ; maar dan is Gods Woord in den Bijbel; waarbij dan de taak en roeping ontstaat om in den Bijbel eene schifting te gaan maken, naar een buiten dien Bijbel gelegen maatstaf, van wat dan in dien Bijbel zal zijn het Woord Gods.

Dat is met name het geval in onzen tijd, waarin meer dan ooit die belijdenis, dat de Bijbel Gods Woord is, wordt losgelaten ; en waarin de Gereformeerden die juist 't meest en 't krachtigst daaraan vasthouden, met zeker medelijden, zoo niet met toorn, worden aangezien, wijl zij deze aloude belijdenis nog steeds blijven aankleven.

Wij hebben het zelfs moeten aanhooren, dat men, zoogenaamd uit eerbied voor Gods Woord, onzen Bijbel onder het ontleedmes bracht der zoogenaamde kritiek en eerbied eischte voor hare resultaten, zelfs wanneer zij de Heilige Schrift uiteenreet.

Dat wetende, wordt men voorzichtig ; houdt men zich op zijn hoede ; wil men zekerheid aangaande de beteekenis der termen, waarmede de basis van zulk eene vereeniging of vergadering omschreven wordt; en vermaant men ook zijne broeders en zusters om wèl toe te zien.

Zeiven geven wij daarvan het voorbeeld : ons Hooger Onderwijs binden wij aan de Gereformeerde beginselen; bij ons Lager Onderwijs staan wij op dienzelfden grondslag; voor den arbeid der barmhartigheid in onderscheidene stichtingen handhaven wij dezen basis; en met name op kerkelijk terrein verstaan wij niet, dat een ander aceoord van gemeenschap zal kunnen gelden.

De ervaring in vroeger eeuw, en ook nu weêr in onzen tijd, heeft geleerd, dat al zulk vervangen van de vermelding der belijdenis door een term als dien van Gods Woord, eene zaak van verdacht allooi is.

Het heette dan wel vromer en minder aan menschen en menschenwerk gebonden; maar bij slot van rekening bleek het een schoon masker voor een leelijk gelaat; toen maar eerst de band aan de belijdenis als nadere verklaring aangaande wat men houdt van de Heilige Schrift en haren inhoud doorgesneden

was, ging men Gods Woord zelf aantasten en maakte er van, wat men goed vond.

Niet dat wij alle broeders en zusters, die deze leuze van Gods Woord opheffen, van zulk opzet verdenken ; er zijn er onder, bij wie wij van het tegendeel overtuigd zijn; maar voor hen zeiven dreigt daarbij gevaar van ontzenuwing en afwijking.

Ter wille van iemand, dien men eert en liefheeft, eenige afwijking verdragen, lijkt voor menigeen eene zaak van geringe beteekenis ; ter bereiking op geestelijk gebied van eenig gewenscht gekeurd doel zich vereenigen, ja vermengen met dezulken, die op de zuivere belijdenis der waarheid geen prijs stellen, schijnt soms aanlokkelijk ; maar bij slot van rekening is dat steeds gebleken schadelijk te zijn, ook voor wie het bestond.

De voorbeelden daarvan zijn voor het grijpen ; en deze er varingen binden te ernstiger de taak

.