Br. Burger ƒ 1.—. Dit geeft goede hope voor de a.s. herfst- en wintermaanden ! Beeds nu komen al vele verzoeken tot ons om uitdeeling, zoodat onze gedachte is om, met eenige medewerking uwerzijds, in October onze eerste najaarsuitdeeling te houden. Niet twijfelende aan uwe gewaardeerde medewerking en welwillendheid, hopen wij dat de Heere ook u milde harten en handen geeft, om in staat gesteld te worden veel te doen in den bestaanden nood.

Ondergeteekenden zijn ook bereid de door u beschikbare kleeding van uw huis te laten halen; gelieve, indien, u dit verlangt, den voorzitter daarmede in kennis te stellen.

De commissie bestaat uit de broeders:

J. van Breevoort, Kerkstraat 402.

J. Bührmann, Nieuwe Leliestraat 142.

J. B. Blankenberg, le Helmersstraat 87.

G. F. Jur.jaanz, Haarlemmerdijk 88.

W. van der Bend, Quellvjnstiaat 80,

W. Bdrger, Von Zesenstraat 89.

Mar. Breebaart, Damrak 22.

J. Balhuizen. Leidschegracht 59.

H. G. Bömcke. Vijzelstraat 112.

Namens de Commissie:

j. bührmann, voorz.

j. isalhuizen, Secret.-Penningm.

Amsterdam, 13 September 1895.

Amsterdam, 15 September 1895.

Wanneer op den Rustdag de deuren van onze kerkgebouwen zich openen en het volk straks saam is neergezeten, dan is de gemeente Gods aldaar vergaderd.

Naar de kerk gaan beteekent iets anders dan zoo velen schijnen te denken; 't is niet een zich heenspoeden naar een gebouw, al wordt dat kortheidshalve kerk en niet steeds, zooals het behoorde, kerkgebouw genoemd.

I)e kerk moet hier zeer zeker alleen en uitsluitend in geestelijken zin worden verstaan ; in den zin, waarin die uitdrukking ook in onze Catholieke, algemeene geloofsbelijdenis wordt gebruikt.

Ja, zóó sterk moet het onderscheid tusschen deze twee in het oog worden gehouden en met nadruk gehandhaafd, dat steeds voor ons bewustzijn vast staan moet: om bij de kerk en met de kerk te kunnen zijn, moet soms een vroeger bezocht kerkgebouw verlaten en voortdurend gemeden.

Zóó verstonden onze vaderen het; zóó pasten reeds een zestig jaren lang vele Gereformeerden het toe; zóó hebben ook wij sinds straks tien jaren in ons kerkelijk leven dezen regel moeten volgen.

Dat onderscheid tusschen de kerk en 't gebouw waarin die kerk vergadert, diende eigenlijk nooit uit het oog verloren; dat wordt wel eens vergeten, zelfs in kringen, waarin men beter weten kan; men denke slechts aan de bekende, zoo veelvuldig gebruikte uitdrukkingen huis des gebeds, bedehuis, huis Gods en dergelijke meer, gebezigd van de plaatsen waar de gemeente vergadert.

Wèl vinden wij deze en dergelijke benamingen ook in de Heilige Schrift; doch eer men voor zichzelven daarmede het gebruik dezer termen zoekt te rechtvaardigen, geve men zich rekenschap van de wijze, waarop de H. Schrift die bezigt.

Men vindt die woorden niet in het Nieuwe Testament, maar wèl in de boeken des Ouden; zij worden gebezigd, niet van de plaatsen waarin de kerk des Heeren na den Pinksterdag, nè het wegvallen dus van den middelmuur des

af-cheidsels, vergaderde; maar wèl van den | tabernakel en van den ten pel, waarin het ^ Israël der schaduwen zijnen ceremonieelen $ dienst, tiaar de ordinantiën door Mozes ont- 5 vangen, pleegde te oefenen

Met dien tempel en met al wat met dien ; tempel in verband staat, heeft de gemeente $ Gods niet meer van doen, sinds de Heere ï zelf het voorhangsel in twee scheurde en $ zelfs de Romeinen gebruikte om tot den laat- ï sten steen van dien tempel weg te ruimen. |

De uitdrukkingen van dien tempel gebezigd, $ mogen niet voetstoots worden overgebracht op $ de gebouwen, nu voor onze godsdienstoefe- 5 nirigen gebezigd; anders wordt het geestelijke j karakter der nieuwe bedeeling niet genoegzaam $ gehandhaafd; wordt de wereldkerk weêr ge- ! wikkeld in de windsele'i van Israëls ceremo- $ nies ; gaat de gemeente weêr aan schimmen ! — niet eens meer schaduwen, wijl eene schaduw ; no i een beeld, dat zij weergeeft, onderstelt! — ; hechten, in stede van de waarheid der dingen ! te kennen.

Daaraan van tijd tot tijd herinnerd te worden j is voor niemand overbodig, wijl anders ook | onze liederen zoo lichtelijk worden misverstaan; ' onze kostelijke psalmen bezingen zoo schoon j het heil en de zaligheid van te zijn in het i huis des Heeren en te verkeeren in zijne tent; j daarin wordt metterdaad een bepaald gebouw | bedoeld; doch weêr niet om dat gebouw op : zichzelf; maar uitsluitend wijl God zelf tus- j schen dat gebouw en de toenadering tot Hem i een zeker verband had gelegd; na de ver- i breking van dat verband viel ook de waarde van dat gebouw weg; door het niet opnieuw leggen van zulk verband met een ander gebouw, is van zoo iets in de verste verte geen sprake meer.

Wat daar van het gebouw wordt gezegd, geldt nu van het Heiligdom daar boven ; waarvan de Christus de bedienende Priester is; waar de werkelijke voldoening is aangebracht en dus de verzoening geschied; waar nu een opi;n toegang is tot het Heilige der heiligen van den Hemel der hemelen.

En voor zoover hier op aarde van een I luis Gods gesproken kan en mag, geldt dat niet eenig werk van een bouwheer, die arbeidt met hout en steen ; maar wèl van de gemeente des Heeren, die Gods gebouw is ; de gemeente Gods, waarvan de leden genoemd worden de levende steenen op den hoeksteen Christus gebouwd, om alzoo te vormen den geestelijken tempel onzes Gods

Wanneer wij dus eenen psalm als den tweeen veertigsten zingen, dan gaat de klacht niet op, omdat oude, bekende, zelfs ons toekomende gebouwen door ons moeten worden voorbijgegaan en gemeden : maar in dat lied spreekt de gemeente zich uit en de ziele, voor welke begeerte bestaat naar eene nadere, versche, volle gemeenschap met het Eeuwige Wezen in Christus

Wordt dit verstaan, dan zal eerbied ook het hart vervullen van een iegelijk, die opgaat en nederzit onder het volk ; de naam reeds welke die vergadering draagt, moet daartoe hopen.

Dan wordt gemeden alles wat storend op den gang van dat samenzijn zou kunnen werken; dan zorgt men op tijd tegenwoordig te zijn j

dan mijdt men in gesprek en gedraging, wat niet met het heilig karakter dier vergadering overeenkomt.

Dan wordt ook gewaakt tegen al wat bron van stoornis zou kunnen worden voor den vijand Gods, die steeds poogt de samenkomsten van Gods volk te hinderen; ouders zenden dan hun kinderen niet alléén, maar nemen hen met zich mede, opdat hun voorbeeld ze tot luisteren stemme ; opdat hun nabijheid ze weerhoude van in spelen of praten te vervallen.

Dan komt men niet te laat, maar zorgt, zooveel mogelijk, op tijd te zijn, opdat men van den aanvang af aan het gezamenlijk gebed en gezang deelnemen kunne.

Velen verstaan dat en handelen daarnaar ; al hebben zij zich toch nog te beschuldigen dat binnen in hun hart die wetenschap niet genoegzaam levendig werkt; maar anderen missen zelfs de uitwendige praktijk dezer dingen.

Dat kan niet anders dan schadelijk werken voor henzelven; wellicht ook voor de gemeente; soms ook voor den dienaar, die in zijn arbeid, welke de heele toewijding vordert van zijn persoon, wordt gestoord.

Dies mag dat niet alzoo zijn ; wijl dat strijdt met het karakter dier bijeenkomsten, het samenzijn van de gemeente des levenden Gods, die aldaar vergadert om het woord te hooren, de SacramenteD te gebruiken en den armen christelijke handreiking te doen ; dies moet dan ook telkens en telkens weêr tegen zulke dingen worden vermaand en op het rechte inzicht en de rechte praktijk worden aangedrongen.

Onlangs behelsden de bladen de mededeeling, dat een meisje uit Amsterdam, zich verhuurd hebbende te Utrecht ten huize eener zoogenaamde fatsoenlijke familie, bij hare aankomst aldaar merkte in een huis van onzedelijkheid te zijn aangeland. Slechts met moeite kon zij zich redden en met behulp van de politie haar goed terug bekomen, zoodat zij nu weêr alhier is teruggekeerd.

Wij nemen dat bericht ook in de Kerkbode op, ten einde opmerkzaam te maken op het gevaar om zich te verhuren in eene dienst, waarvan men niet voldoende op de hoogte is. Dat gevaar bestaat niet alleen, wanneer men zich elders verhuurt; maar ook in onze eigen stad staat men daarvoor bloot, zoo men alleen maar afgaat op eene advertentie zonder meer. Men gaat daarbij vaak zeer roekeloos te werk. Soms weten de ouders niet eens den naam van het gezin, waarbij hun dochter zich verbonden heeft; laat staan dat zij weten zouden, hoe het in zulk een gezin gesteld is. Zulk eene handelwijze is eigenlijk onbehoorlijk; gereformeerde ouders mogen 'allerminst alzoo doen. Te minder nu er inrichtingen zijn, die zich ten doel stellen meisjes met raad en daad bij te staan, door de noodige inlichtingen te verschaffen en desnoods ze voor hen in te winnen. Wie dan toch nog bedrogen uitkomt, heeft het zichzelf te wijten. Maar wijl zulke uitkomst in een dergelijk geval zoo bitter ellendig is, waarschuwen wij ook hier met allen ernst tegen een zulk lichtvaardig handelen!

De Gereformeerde Kerken in Nederland.

Drietal; te

Kamperland (N.-Bevel): h. Cramer, te Waarder; o. j. Geerling, te Brouwershaven; en B. Veenstra, te Ylissingen A.