HOOFDSTUK 11. A. Onharmonische voeding en z.g.n. gebrekziekten beschouwd in verband met de werkzaamheid van den bouwgrond.

Overhangen van het volkomen normaal gevoede en ontwikkelde gewas naar het minder goed ontwikkelde, dat nog geen duidelijke ziektekenmerken vertoont, doch dat ook niet meer volkomen gezond mag worden genoemd, treft men inde practijk herhaaldelijk aan, vooral na verschillende voorgewassen. Als voorbeeld wordt geprojecteerd een veld winterrogge uit Westendorp. De rogge na voederbieten vertoont een schralen, die na aardappelen een weligen stand. De eerste is eenhalmig, spichtig en bleek en vertoont het voorkomen vaneen gewas met stikstofgebrek, de laatste is driehalmig, breedbladig en glanzend. Dit verschil kan uit de bemesting geenszins worden verklaard. Het zou juist andersom moeten zijn, daar de bieten nog aanzienlijk meer stikstof kregen dan de aardappelen. Beide hakvruchten ontvingen ongeveer 60.000 kg stalmest per ha en de bieten bovendien nog 10.0001 gier, 1250 kg 20% kalizout en 1000 kg superfosfaat, terwijl aan de aardappelen boven den stalmest slechts 500 kg superfosfaat werd toegediend. Het profielonderzoek geeft nu direct een inzicht in het wezen van deze tegenstrijdigheid. De bouwvoor is 18 cm diep, terwijl plaatselijk inden ondergrond op 30 a 40 cm eenig zandoer voorkomt. Dit is op de meeste plaatsen brokkelig en niet tot een bank gesloten, zoodat het gewas hiervan geen groote nadeelen heeft ondervonden. Bij het profielonderzoek blijkt echter tevens, dat de structuur na aardappelen veel beter is dan na bieten. Niet alleen bevindt zich na aardappelen aan de oppervlakte een flinke kruimellaag van 6 cm en eveneens een krachtige kruimellaag op de ploegzool, doch ook de middenbank is vrijwel geheel kruimelig en uitstekend doorworteld. Daarentegen is met een scherpen overgang naar de bieten het profiel verdicht. Aan de oppervlakte is slechts een matige kruimeling tot 2 cm diepte, terwijl ook op de ploegzool de laag veel dunner is en de middenbank veel meer verdicht en slecht doorworteld. De oorzaak van dit verschil moet worden gezocht inde weersomstandigheden bij den oogst. De vrij vroege aardappelen werden reeds inde eerste helft van September bij gunstig weer geoogst, zoodat bekwame grond is nagelaten. Bij den oogst van de voederbieten in October was de grond echter nat en heeft de structuur geleden. Het gevolg is nu, dat de rogge in het goede profiel krachtig is beworteld en uitstekende haarwortels heeft ontwikkeld, terwijl die na bieten slecht is beworteld zonder haarwortels. Schudt men den grond voorzichtig af, dan blijkt, dat de rogge na aardappelen om eiken wortel met behulp van de haarwortels een rolletje grond weet vast te houden, terwijl de wortels van de rogge na de bieten allen grond laten vallen. Ook na voorzichtig afspoelen van den grond ziet men een groot verschil inden haarwortelgroei. Er blijkt tevens een duidelijk verschil in zaaidiepte te zijn. Op den onbekwamen grond na bieten liggen de planten gemiddeld 1,5 crn te diep en op den bekwamen grond na aardappelen zijn ze op

27