gezond bij een goede structuur, goede zaaidiepte en een pH 4,4, terwijl ze doodziek was op hetzelfde perceel na granen met slechte structuur, iets te groote zaaidiepte en een pH 4,7. Op een overigens gelijkmatig perceel te Toldijk, waarop een mengsel van haver en gerst werd verbouwd na drie voorvruchten, nd. voederbieten, aardappelen en rogge (zie hiervoor), waren de zaaidiepten resp. 2,4 en 6 cm te groot. Dit was tevens in overeenstemming met de structuur, die na bieten behoorlijk, na aardappelen vrij slecht en na rogge zeer slecht was. De haver en gerst bleven op het perceel met bieten volkomen gezond, na aardappelen waren ze vrij slecht en na rogge trad een zeer ziek misgewas op. Een zeer merkwaardig voorbeeld van den invloed van de zaaidiepte op de Hooghalensche ziekte troffen wij tenslotte aan op een proefveld van den Rijkslandbouwconsulent te Meppel, verzorgd door den Heer Stieltjes, leeraar aldaar en aangelegd op een maagdelijken heidegrond op het landgoed „de Eese” te Willemsoord. Hier waren op strooken allerlei behandelingen met zouten toegepast, waaronder zoowel magnesiumhoudende, als magnesiumvrije. Oppervlakkig beschouwd was het effect der meeste magnesiumhoudende meststoffen ten aanzien van de genezing der Hooghalensche ziekte goed, of uitstekend. Zeer goed was bijv. het effect van de Winterswijksche dolomietmergel, terwijl onbehandelde perceelen sterk getijgerd waren. Het trok echter bij een bezoek op 8 Juni 1937 onze aandacht, dat zoowel inde onbehandelde, als inde met magnesium behandelde perceelen zieke, zich niet of laat herstellende en geheel gezonde planten gemengd stonden. Daarom werden vaneen aantal perceelen monsters van gezonde en van nog zieke planten verzameld en de zaaidiepte Hierbij bleek terstond, dat de zieke planten alle aanmerkelijk (2 a 4 cm) dieper waren gezaaid dan de gezonde, of snel zich herstellende planten. De invloed van deze zaaidiepte overschaduwde in dit groeistadium zelfs zoodanig de behandeling met magnesium, dat tusschen de diep gezaaide zieke planten van behandelde en onbehandelde perceelen geen verschil van beteekenis optrad en evenmin tusschen de ondiep gezaaide planten, die alle veel weliger waren, zoowel op de onbehandelde, als op de met magnesium behandelde

perceelen. Wij meenen hieruit te moeten afleiden, dat zelfs op dezen maagdek j ken grond, die zonder eenige organische bemesting met haver werd bezaaid, niet vaneen duidelijk gebrek aan magnesium inden grond mag worden gesproken. Het schijnbare gebrek was dooreen goede zaaidiepte reeds geheel, of althans grootendeels opgeheven. Was de werkzaamheid tevens door organische bemesting bevorderd, dan was dit nog meer aan het licht getreden. In dezelfde richting wees de waarneming, dat op een randperceel van het proefveld een weinig overgebrachte slootaarde reeds toereikend was om de Hooghalensche ziekte zonder eenige verdere magnesiumbehandeling te doen verdwijnen. Men kan moeilijk aannemen, dat deze slootaarde, behoorende bij dezen nieuwen grond bijzonder rijk zou zijn aan magnesium, doch wel staat vast, dat de structuur hierdoor aanmerkelijk is verbeterd. Uit al deze en nog vele andere waarnemingen moeten wij afleiden, dat de Hooghalensche ziekte niet inde eerste plaats optreedt door

34