Vele onderzoekers beweren nu, dat indien geen of maar weinig vreterij wordt waargenomen, de bladwespen door hun natuurlijke vijanden in toom zijn gehouden. Weliswaar ligt in deze uitspraak een groote bron van waarheid, doch in haar algemeenheid is zij zeker niet geldig. Vaak zien wij dan ook, dat ondanks de aanwezigheid van vele van zulke natuurlijke vijanden de bladwespen zich toch in sterke mate vermeerderen. Laten wij echter eerst eens nagaan, welke deze vijanden zijn en welk ontwikkelingsstadium der bladwespen zij vernietigen. In verband daarmede kunnen wij uit practische overwegingen de natuurlijke vijanden van de dennenblad wesp verdeden in; vijanden, die schade ter plaatse beperken en die, welke een verdere uitbreiding van de plaag voorkomen. lot de eerste groep rekenen wijde vijanden, die eieren en jongere stadia van de bastaardrupsen opruimen; tot de laatste groep die, welke de volgroeide rupsen, poppen, cocons en de imagines vernielen, hoewel daartoe welbeschouwd ook de eiparasieten enz. behooren. De eieren, hoe verborgen ook gelegd en hoe goed ook beschermd door klierproducten, worden door enkele soorten zeer kleine sluipwespjes geparasiteerd, nl. een Tetracamp e-soort volgens Baer (Borris)j eèn Teleas sp., zooals Scheidter vermeldt en een soort \an het geslacht Closterocerus naar de mededeeling van onzen landgenoot de Fluiter. Genoemde onderzoekers meenen zulk een groote beteekenis aan deze eiparasieten te moeten toekennen, dat zij hen niet alleen rekenen te behooren tot de groep, die de schade ter plaatse beperkt, maar hen als belangrijkste oorzaak van het tot staan komen vaneen plaag beschouwen. Even raadselachtig als het optreden der Diprion-plagen is de plotselinge verschijning van deze eiparasieten, hetgeen de theorie, dat eiparasieten over het ontstaan van plagen beslissen, des te aannemelijker maakt. Al kunnen de drie genoemde soorten van eiparasieten dus ongetwijfeld groote beteekenis hebben, maar al te vaak ontbreken zij inde aangetaste streek of zijn er slechts in gering aantal aanwezig. Zou het nu niet mogelijk zijn deze, op zich zelf vermoedelijk toch afdoende parasieten kunstmatig te kweeken en zoo noodig te zenden naar die plaatsen, waar onze grove-dennen-opstanden worden bedreigd? Inde eerste plaats beschikt Nederland niet, zooals b.v. de U.S.A. en Canada, overeen organisatie, die zich met het kweeken ' parasieten bezighoudt, terwijl voorts het kweeken vaneen groot aantal dezer eiparasieten nu juist niet tot de gemakkelijkste taak van den toegepasten entomoloog zal blijken te behooren. Maar ook al waren bezwaren van technischen aard (van geldelijke moeilijkheden maak ik zelfs maar geen gewag) overwonnen, dan is men er nog niet. Men kan tot nu toe niet vooruit bepalen, waar en wanneer het volgende geslacht dennenbladwespen hare eieren zal leggen en het op goed geluk loslaten van de met zorg gekweekte eiparasieten in onze dennenbosschen heeft geen zin. Het opsporen van de legsels inde dennenbosschen valt eveneens niet mede, vooral met voor ongeschoold personeel en bovendien komt men in dat geval vaak reeds te laat. Dit zijn dan ook de redenen, waarom ik van het kweeken en verspreiden dezer eiparasieten heb afgezien. Schade wordt eveneens voorkomen, wanneer de jeugdige rupsen, nog voordat zij den boom kaalvreten, in grooten getale worden om-

226