die als het ware het stamkapitaal voor de plaag vormen. Op dit „Stamkapitaal” wordt door parasieten en roofvijanden een zij het dan ook niet doorslaggevenden invloed geoefend, doch ook de uitkomende wijfjes kunnen nog door slecht weer worden geschaad of geen mannetjes aantreffen, die hen moeten bevruchten. Gezien de sterk gerekte periode van uitkomen, waarin bovendien nog 2 maal een hoogtepunt voorkomt en het feit, dat de wespen in de zomermaanden de cocons verlaten, acht ik eerstgenoemde veionderstelling van geringer belang, dan de laatste. Immers, doordat de mannetjes korter leven, het eerst uitkomen en een in verhouding kleiner deel cocons, die mannetjes zullen opleveren, blij ft overliggen, zou op een gegeven oogenblik het mannetjes-element inde bladwespenpopulatie sterk inde minderheid kunnen zijn ). Wel komt bij de volgende generatie het aantal cfcT dan weer op peil, doordat deze zich uit de onbevruchte eieren ontwikkelen, maar daarmede is dan toch het aantal wijfjes van diezelfde generatie sterk gedrukt en de voor het ontstaan vaneen plaag vereischte groote eierproductie sterk verminderd. In het algemeen zal uiteen bepaald punt of vaneen bepaalde lijn af de plaag verder om zich heen grijpen. De opeenvolgende geslachten van dennenbladwespen zijn door voedselgebrek gedwongen zich van hun geboorteplaats te verwijderen. De wijfjes doen dit vliegend, doch zullen, slechte vliegsters zijnde, zich zonder hulp van den wind niet ver kunnen verplaatsen; zij klimmen omhoog en vliegen vaneen uitstekend punt af, langzaam dalende. In overeenstemming met dit gedrag vindt men de meeste legsels aan de randen van het bosch. Jonge dennen inde buurt van oudere opstanden zijn vaak in haar geheel sterk aangetast; daar zijnde wijfjes als het ware ingevallen. Ook komt het wel voor, dat de bladwespen soms enkele jaren achtereen ineen bepaald deel van het bosch huizen, zondei zich sterk te vermeerderen of te verbreiden. _ Een bijzonder goed beeld van de grillige uitbreiding der Diprionplagen geven ons de gegevens op het landgoed de „Hooge Veluwe” verzameld en in kaart gebracht door den heer J. H. Memelink en zijn medewerkers. Deze ons ter publicatie afgestane, in kaart gebrachte waarnemingen (fig. 6, bl. 242 en 7, bl. 243) vormen voor verdere studie waardevol materiaal en het ware gewenscht, dat meer bezitters of beheerders van groote complexen dennenbosch er toe zouden overgaan zulke gegevens bijeen te brengen. Nog maar kort geleden vestigde Oosting in dit tijdschrift de aandacht op het belang, hetwelk kartografisch vastleggen van landbouwkundige gebeurtenissen heeft en ik zou tot deze gebeurtenissen in ieder geval de insectenplagen willen rekenen. Aangezien beheerders in het algemeen over een kaart van hun goed beschikken, kunnen zij van tijd tot tijd op een calque het verbreidingsgebied en den ernst van de aantasting zonder veel moeite of kosten aangeven. Duidelijk bleek dit jaar op de „Hooge Velmve”, hoe scherp .ls) Het was alweer Fintelmann, die naar aanleiding van zijn onderzoekingen en veldwaarnemingen op deze omstandigheid de aandacht vestigde. Zoo konden ten gevolge van de verschillen inde tijdvakken, waarin 99 en dkT in het jaar 1835 uit de cocons kwamen, van 26 April af tot en met 30 Juni geen bevruchtingen plaats vinden. Pas tusschen 8 en 10 Juli werd de paring mogelijk.

241