aan het voedsel uiteen bepaalde streek aangepast. Dat zulks voor de verbreiding van groote beteekenis is, laat zich denken. Bij de onderzoekingen van de Fluiter, die ik van nabij ken, viel zulk een aanpassing aan bepaald voedsel ons niet op. Hij kweekte bladwespen, geboortig uit Bakel, Ede en Dorst met goede uitkomsten verder op exemplaren van Pinus s i 1v e st r is L. en P. n ig ra var austriaca A. en G., die als afscheiding op mijn iepenziekte-proefveld stonden, alsmede op de genoemde boomsoorten, staande inden tuin van het Laboratorium voor Entomologie. Eliescu vermeldt zelfs, dat Diprion pini L. in volgorde van opsomming afnemende voorkeur heeft voor de soorten van het geslacht Pi n u s, te weten :P. s i 1 v es t r is L., P. m ontana MUL, P. 1 ar i c i o ?, P. cembraL, P. e x e 1 sa Wall. en P. S t rob u s L. Op laatstgenoemde soort verhongerden haar larven. Waarnemingen in het veld deden eveneens zien, dat somtijds Weymouthden en Oostenrijksche den worden kaalgevreten. Om na te gaan, in hoeverre Göszwald’s waarnemingen geldigheid zouden hebben voor dein Nederland voorkomende Diprionrassen en aldus van groote beteekenis zouden kunnen zijn voor de epidemiologie der dennenbladwespenplagen in ons land, hebben wij de volgende proef genomen:

Op 23 Sept. werd te Meu-Lunteren op het landgoed de ~Leperkoen” een groot aantal bladwesp-rupsen verzameld, die zich voor het meerendeel in het derde en vierde stadium van ontwikkeling bevonden Tot op het oogenblik, waarop zij voor de proef werden gebezigd, verbleven de rupsen op de oorspronkelijke takken, die, om de ontwikkeling te remmen, ineen koelkast stonden bij 3 a 5° C, een temperatuur, waarbij groei en vreterij welbeschouwd' stilstonden. Uit diverse streken van ons land werd om toezending van grove dennentakken gevraagd en zoodra deze waren ontvangen, werden zij met 25 rupsen ineen kweekkist gebracht. Bovendien betrokken wij eenige andere soorten van het geslacht Pi n u s in onze proeven. De kweekkisten, voorzien van gazen bodem en deksel (± 30 X 30 X 30 cm) stonden inde open lucht, doch dooreen afdak'tegen 'de zon beschut. De zware dauw inde herfstnachten voorkwam een te snel uitdrogen van het voedsel, dat gedurende de geheele proef slechts éénmaal werd ververscht. Het zoo nadeelige storen der rupsen werd dus geheel vermeden. Achteraf bleek, dat door het grove gaas aan de bodemzijde, alsmede door de slechte constructie van de kweekkisten een aantal rupsen was ontsnapt. Vooral tegen de verpopping werd dit aantal bij sommige proeven belangrijk, doordat de rupsen trachtten inden bodem weg te kruipen. De op 21 Oct. verkregen uitkomsten zijn uit de tabel op bl. 245 af te lezen. A\ij mogen uit deze proef, hoe gebrekkig ook in uitvoering, wel besluiten, dat standplaats noch boomsoort een ernstig bezwaar voor de ontwikkeling der rupsen vormen. De gunstige uitkomsten met de takken uit Breda wettigen dit volkomen. Herhaling dezer vrij eenvoudige proeven, maar dan met een grooter aantal rupsen, is echter gewenscht. Ik ben van meening, dat voor de uitbreiding van de plaag van veel grooter belang is de mogelijke voorkeur, die de wijfjes voor bepaalde dennensoorten of voor dennen, gegroeid op een bepaalden

244