M I Dennensoort Vindplaats SB c g g ° j* S 01-^-u d *2 o O S* ° •- O Q o g >g j Q N|N P. silvestris L. Meu-Lunteren 30/9 41 4 o 16 „ Ede 34 1 o 17 „ Assen 2 13 41 5 „ Sittard 1/10 32 31 16 „ Enschede o 4 o o 21 „ Schoorl 3/10 44 !3 12 „ Breda 8/10 2 17 600 P. montana Mill. Arnhem 3°/9 9 10 0 !5 P. Cembra L. „ 3/i° 2 9 13 2 o P. exelsa Wall. 32 111 s P. Strobus L. „ 32 112 0 bodem, aan den dag leggen. Daarop is bereids door Gósswctld de aandacht gevestigd: hij zegt daarover o.m. het volgende. „Man findet daim vielfach die Nadein leicht angeritzt, ein Zeichen eines misslungenen Ablageversuches. \ ielleicht ist der Haitegrad der Nadein, welcher durch die Beschaffenheit des Standortes, Rasse des Baumes und Witterung bedingt sein kann, mit ein Grund für die Verschiedenartigkeit der Verbreitung der Blattwespen. Darüber müssten Freilandbeobachtungen Aufschluss geben können. De beteekenis van deze waarneming voor de praktijk door proeven vast te stellen, zal echter wel wat meer bezwaren medebrengen dan het onderzoek naar den invloed van soort en standplaats op de rupsen. Tot slot zij opgemerkt, dat uit alle deden van ons land plagen door D. pini L. veroorzaakt, bekend zijn, zooals uit bijgaand kaartje (fig. 8, bl. 246) blijkt, maar tevens valt het bij een nauwkeurige beschouwing op, dat in het Noorden en inde duinen de plagen zeldzamer zijn, dan in het midden, Zuiden en Oosten. Daar zou men een viertal kernen, waaruit telkens weer de gradatie oplaait, kunnen aanwijzen, t.w. Breda, Ede, Zeddam, Bakel en feitelijk als vijfde nog de omgeving van Driebergen—Zeist. Merkwaardig is het, dat de aangetaste gebieden in Ede en die bij Hoenderloo in geenerlei verband met elkaar stonden, hoewel dennenbosschen hen verbinden. Arnhem, October 1937. LITERATUURLIJST. 1. Altum, 8.. 1898. Das massenhafte Auftreten der Kiefern-Buschhornblattwespe, Lophyrus pini L. inden preuszischen Kieferrevieren, wahrend der letztverflossenen Jahre ■— Zeitschr. f. Forst- und Jagdw., Bd. XXX, blz. 411. 2. , 1882, Forstzoölogie 111, 2te Abt., blz. 273. 3. Baer, IV., 1916. Über Nadelholz-Blattwespen. Naturw. Zeitschr. f. Forst- und Landwirtschaft, Bd. XIV, No. 7—B blz. 307—325. 4. Boas. 1806—598. Dansk Forstzoölogie, blz. 251 Kopenhagen. 5. Cobelli, Dr. Rug. de, 1900. Contribuzioni alla Biologia del Lophyrus pini L. Verhandl. K. K, Zool. Bot. Gesch. Wien. 6. Eckstein, K., 1893. Biolog. Beobachtungen an Lophyrus pini Zeitschr. f. Forst- und Jagdw., Bd. 25, blz. 636—-644. 7. Eliescu, G., 1932. Beitrage zur Kenntnis der Morphologie, Anatomie und Biologie von Lophyrus pini L. iste deel Zeitschr. f. angew. Ent., Bd. XIX, H. 1, blz. 22—67.

245