Eene bevolking, welke in 1930 reeds bijna 42 mill. bedroeg of 315 zielen per km2, die, welke gelijk Du Bus in 1827 reeds voorspelde, in het algemeen alleen van den landbouw, van de rijstcultuur bestaat, gedreven op grondstukken, die niet meer dan een dwergbezit uitmaken. (J. en M. '34: 8 m landr. pl. grondbezitters; 21.7 m grondstukken; 3m ha sawah; 4.3 m ha droge gronden; per grondbezitter 0.93 ha. Alzoo kl. gr. bezit van lEi b. of rond 1 ha).

Nog weinig grond is op Java beschikbaar voor uitbreiding van dit inlandsch grondbezit en de bevolking neemt per jaar toe met 5 a 600.000 zielen! Dientengevolge worden alle mogelijke sociale maatregelen ten bate van de inlandsche bevolking genomen, a.h.w, verzwolgen door den als een „bandjir” toenemenden volksstroom. Hou zou men dan nog desagrond en speciaal sawahs voor nietinlanders beschikbaar kunnen stellen? c. Tegenstand tegen de voorstellen Spit is echter ook gekomen van de zijde van hen, die de belangen van den Indo voorstaan! Op het eerste gezicht lijkt dit vreemd, want de Regeerings opdracht, die tot de voorstellen leidde, werd immers juist met het oog op de belangen van den Indo gegeven. Toch is het verzet van die zijde niet onverklaarbaar. De kern van het verzet zit inde meening, dat de commissie-Spit verdienstelijk heeft gewerkt, maar op grond van eene foutieve opdracht, welke zij zelve heeft moeten overschrijden en die, desniettegenstaande, hare conclusies onaanvaardbaar maakt. De opdracht immers ziet het probleem, dat aan de orde is, als dat van eene „werkverschaffing”, als eene liefdadigheidsaangelegenheid! Maar het vraagstuk ligt anders, zegt men van Indozijde. Het voortschrijdend proces der indianisatie dreigt den Indo geheel te ontwortelen. Daarom moet hij kunnen terugvallen op den grond. Voor hem moet mogelijk worden gemaakt de vorming van eenen Enrop. boerenmiddenstand, welke de „ruggegraat” der Indische maatschappij zal worden. Daarvoor is dan noodig een geheel nieuwe opbouw van het Indische agrarisch recht. Van deze zijde noemt men de voorstellen van Spit: „Eene kleine gift van bedenkelijke qualiteit.” Immers, Spit wil geen opheffing van het vervreemdingsverbod, dan bij hooge uitzondering. De tegenpartij wijst echter op de gebleken ontstellende ontduiking van dit verbod en de algemeene „verschuldung” van den inl. landbouw. Op grond daarvan wil men van Indozijde de geleidelijke opheffing van het vervreemdingsverbod, geschakeld aan de kadastreering van allen landbouwgrond. Kadastreering, indien practisch al uitvoerbaar, zal echter eene kostbare geschiedenis worden en een geheel nieuw corps ambtenaren vorderen. En dan komt de vraag of dit alles wel zoo dringend noodig is. Daarbij, de kadastreering kan niet het middel zijn om de zwakke

287