ven met katoen genomen, het onderzoek geschiedde daar meer inci denteel. De resultaten waren er over het geheel genomen niet gunstig, maar het is niet zeker, dat de proefnemingen steeds onder zoodanige omstandigheden plaats vonden, dat zij als maatgevend mogen worden beschouwd voor het beoordeelen van de mogelijkheden van katcencultuur ter plaate. Aangezien ik de bedoelde proefnemingen niet persoonlijk heb kunnen volgen, wil ik de Buitengewesten bij hetgeen volgt buiten beschouwing laten en mij beperken tot Java en Madoera. Slechts zou ik tegen te optimistische verwachtingen willen waarschuwen, ook wat betreft Nieuw-Guinea. Het stadium van proefneming is ook daar nog niet voorbij en het schadelijk optreden van de op Java en in het buitenland zoo gevreesde roode katoenrups (Platyedra gossypiella Saund., de zg. Pink boll worm) doet het ergste duchten. Katoen komt op Java en Madoera, vermoedelijk reeds sedert eeuwen, algemeen verspreid voor. Men treft inde meeste desa's wel ergens in hagen of op erven één of meer exemplaren vaneen overjarige katoensoort aan, welke in stand worden gehouden, omdat de vezel inden adat een rol speelt. Men gebruikt namelijk katoendotten onder andere om bij lijken de uitvloeiing van vocht uit neus, mond en ooren tegen te gaan. Landbouwkundige beteekenis hebben deze afzonderlijke struiken niet. Plaatselijk echter is in gebieden, welke een min of meer uitgesproken droog seizen kennen, de verbouw van eenjarige katoen ook landbouwkundig van belang, terwijl in verschillende gebieden vroeger dit gewas van beteekenis is geweest, maarde teelt thans geheel is verdwenen. Een min of meer belangrijke bevolkingskatoencultuur komt op het oogenblik op Java alleen voor inde vlakte van Demak (ten oosten van Semarang), terwijl daarnaast enkele centra van minder beteekenis worden aangetroffen, o.a. inde regentschappen Cheribon en Toeban, inde residentie Madioen en op het eiland Madoera (verg. ook figuur i, bh 294). De bevolkingskatoencultuur inde vlakte van Demak. Aangezien de cultuur inde vlakte van Demak een bijzondere positie inneemt, zou ik deze afzonderlijk willen behandelen. De katcencultuur in Demak geschiedt uitsluitend door de inheemsche bevolking. Zij wordt gedreven op sawahs inden drogen tijd (oostmoesson), onder weinig gunstige omstandigheden van bodem en klimaat. De grond is namelijk een arme, zeer zware klei en dus physisch minder goed, terwijl de regens dikwijls te lang aanhouden of te vroeg weer invallen. Een goede regenverdeeling is juist op zware gronden van groote beteekenis. Het met katoen beplante oppervlak schommelt van jaar tot jaar sterk, namelijk van ruim 1000 tot ruim 13000 ha. Dit staat in verband met den wisselenden regenval inden tijd van het ploegen de grond is namelijk slechts bij één bepaalden vochtigheidsgraad goed bewerkbaar • en den opkoopprijs. Het risico voorts is groot, ten gevolge van den onberekenbaren regenval tijdens den groei. Bij katoen mag gedurende de eerste weken niet te veel regen vallen; hetzelfde geldt voor de bloeiperiode, terwijl het gedurende den oogst, met het oog op de opengesprongen vruchten, liefst geheel droog moet zijn. Een echt katoenklimaat heeft Demak niet, hetgeen, tezamen met de ongunstige bodemgesteldheid, de cultuur riskant maakt. De sterke bevolkingsvariëteit van Demak, de kap as dj aw a, is min of

293