Beschouwingen over den Indischen Landbouwvoorlichtingsdienst door G. J. VINK, Oud-Inspecteur L.V.D. Some remarks on the Agriculinral Extension Service in the Netherlands-lndies.

Geachte Toehoorders. Toen ik nog landbouwconsulent was, is mij meermalen de vraag gesteld: „Wat doen jullie toch eigenlijk? Wat heeft het toch voor zin ineen land, waar de bevolking bijna geen behoeften kent, waai men gelukkig is met een bordje rijst en een primitief huis, economische voorlichting te brengen?” Als de passanggrahan, waar dit gesprek plaats had, lag meen armoedige slechte streek, werd stereotiep gezegd: „De bevolking heeft geen fut, kent geen economisch streven, de inlander is geen homo economicus”. Lag de passanggrahan ineen streek met mooie sawahs, zwaar dragende palmen, weelderig vee en goed gevoede menschen, dan heette het eerst recht: Is hier nu landbouwvoorlichting noodig, je ziet toch, dat de menschen het goed hebben?” Toen ik een jaar of tien geleden op het uiterlijk zoo weelderige Bali werkte, hoorde ik dergelijke opmerkingen dagelijks en niet alleen van den eersten den besten, maar van menschen, die kenners van land en volk waren. Zij bleken dat land echter in zijn landbouweconomisch aspect al zeer onvoldoende te kennen, want in weinig landen leven zooveel arme landbouwers als in het rijke maar al te dicht bevolkte Bali. Voor vele Europeanen, ook zulke, die al jaren in Indië werken, is de Inlandsche maatschappij een vrij kleurlooze grondmassa met hier en daar een kristal. Zij zien tani’s, een groote maar individueel onbelangrijke groep, hoofden en wat ambtenaren. Zij zijn meestal te veel in hun eigen werkkring verdiept om er verder aandacht aan te besteden, daar zij er geen lirect belang bij hebben. Zij zien de inlandsche maatschappij als een statische, waar weinig beweging in te krijgen is. En ineen statische maatschappij is economische voorlichting natuurlijk niet noodig. Inderdaad zijn er streken, die in hooge mate een statisch amect vertoonen. En toch kon ik meermalen de zekerheid verkrijgen, dat slechts oppervlakkige beschouwing die maatschappij statisch ziel en dat er inderdaad onder de weinig bewogen oppervlakte van het economisch leven toch wel beroering, streven naar vooruitgang, lag. Laten wede Sidoardjo-delta eens als voorbeeld nemen. Vóór de malaise werkten daar 13 suikerfabrieken, die veel geld aan hooge grondhuren en aan loonen onder de bevolking brachten. De grond werd er jaarlijks onder de rechthebbenden verdeeld in ontelbare kleine stukjes van 100 a 125 roe. Gilir boeboer noemde de Javaan dat grondbezit. Gilir is omroeren, boebr-er is pap. De grond werd

313