waarin ik de resultaten en methodiek van mijne veldproeven met tabak vergeleek met die bij andere cultures, voornamelijk de toen reeds op dit gebied vóórgaande suikercultuur. Wat uitvoeriger ging ik op dit punt in bij de bespreking 3), die de Vereeniging voor Proefstationpersoneel in Nederlandsch-Indië in October X929 te Buitenzorg aan „Proefveldtechniek” wijdde. Ik formuleerde daar o.a. de volgende stellingen, die ik aanhaal omdat zij ook thans nog een belangrijk deel van mijn betoog samenvatten. ~'P Het najagen van groote betrouwbaarheid bij één proef kan dus'een methodische fout zijn; indien er een keuze gedaan moet worden, kunnen meerdere, iets minder betrouwbare proeven te verkiezen zijn.” ~7. Vooruitgang inde berekeningsmethodiek is nog zeer gewenscht bij het interpreteeren van resultaten bij proeven, waarbij tusschen de objecten een, zij het meestal onbekend, physiologisch verband bestaat. B.v. opklimmende hoeveelheden vaneen meststof; opklimmende plantdichtheid enz. Ofschoon veelal niet bekend is of de curve, die het verband weergeeft, een geleidelijk stijgende lijn is, dan wel een maximum bereikt of een optimum heeft, moet toch het feit, dat er een verband bestaat, te gebruiken zijn bij het interpreteeren der resultaten”. De eigenaardigheden bij veldproeven met een boomgewas als Hevea betrekkelijk klein aantal exemplaren per hectare (150— 500) en daardoor zeer groote veldjes, nl. V4—1 ha, dus omstreeks honderd maal zoo groot als hier te lande bij eenjarige gewassen; daardoor zeer groote proefvelden op terrein, dat meestal heuvelig is en dus niet regelmatig brachten ons er destijds zelfs toe om ernstig te denken aan een proefopzet, dien wij ietwat oneerbiedig ~studentenpaartjes” noemden en waarbij, als ver doorgedreven consequentie van de door Student aangegeven bewerkingswijze, telkens genomen zouden worden twee veldjes (vakken) a en b naast elkaar en waarbij deze paren dan verder los van elkaar op een aantal willekeurige, overigens daartoe geschikte plaatsen ineen aanplant aangelegd zouden worden. Praktische bezwaren o.a. moeilijkheden bij de regeling en controle van den tap, het verzamelen van de latex enz. maakten dat het, voor zoover mij bekend, in deze richting niet tot praktische resultaten gekomen is; maar het denkbeeld op zich zelf blijft de aandacht waard en. zal zeker te gelegener tijd wel eens daadwerkelijk aan de orde komen. Bij enkele onderzoekingen van het Rijkslandbouwproefstation, die ik verderop zal bespreken, zijn wij zeer ver in die richting gegaan. Bij den uitbouw van de proefvelden van het Rijkslandbouwproef station heb ik de vroeger opgevatte denkbeelden verder tot ontwikkeling trachten te brengen en daarbij zeer grooten steun ondervonden van verschillende van mijne medewerkers, waarvan verscheidene de voordeelen van deze gezichtspunten bij hun werk hebben ondervonden en die naar verschillende richtingen hebben uitgebouwd. Mijne voorbeelden zal ik dan ook grootendeels aan hun 3). Zie Verslag van de V.V.P.P. van 16—17 October 1929, blz. 168.

341