oppervlak van het door deze cultures ingenomen areaal vergelijkt met het aantal personen, dat daaruit zijn levensonderhoud wint. Ook de verdere industrialisatie van Java, waarin velen en ook ik voor een goed deel de oplossing van het bevolkingsvraagstuk zien, zal in deze nog veel werkverruiming kunnen geven en in dit opzicht zal ook het bosch het zijne kunnen bijdragen. Wel zal de combinatie van hydrologische en industriëele resp. exploitatiebelangen nog menig moeilijk vraagstuk bieden en heel wat hoofdbrekens kosten, doch moeilijkheden zijn er om te worden opgelost en inde laatste jaren is men in dit opzicht reeds flink gevorderd. Zien wij bijv., dat op Java jaarlijks tusschen de 3000 en 17000 m3 hout inden vorm van lucifers, 44000 tot 49000 m3 inden vorm van kisten en 124000 tot 145000 m3 hout inden vorm van houtpapier wordt ingevoerd, terwijl op Java nog geen lucifers- en houtpapierindustrie bestaat, dan vermeen ik, dat in deze nog heel wat arbeid en geld kan worden verschaft uit de Javaansche bosschendoor te trachten deze mede of meer productief te maken voor bovenbedoelde industrieën. Ook zien wij op Java een uitvoer van 4000— 6000 ton huiden en een invoer van 600—700 ton leer naast een invoer van 60—250 ton looistofextracten, waaruit geconcludeerd mag worden, dat ook de leerlooierij op Java voor eigen behoefte zoowel als op den duur ook voor uitvoer, op haar plaats is. De aanmaak van looistofextracten, welke uit den bast van diverse houtsoorten wordt verkregen, moet hier dus worden ter hand genomen. Hiervoor zouden groote complexen van deze op Java zeer goed groeiende houtsoorten dienen te worden aangeplant. Verder wordt op Java van 12000—14000 ton hars en terpentijn van naaldhoutsoorten ingevoerd, waarvoor de aanleg op Java van rond 34000— 40000 ha Pinus-areaal noodig zou zijn, om deze hoeveelheid zelf te produceeren. Dat bij den aanleg van al deze en nog vele andere indüstrie-houtsoorten steeds het primaire, hiervoor genoemde, hydrologische en orologische belang der in hoofdzaak in het gebergte voorkomende wildhoutbosschen voorop dient te blijven staan en aan het productiebelang nimmer ondergeschikt gemaakt zal mogen worden, wil ik hier nog eens duidelijk naar voren brengen. Deze aanplantingen zullen dus allereerst moeten worden tot stand gebracht op het nog on- of slecht beboschte gedeelte van het boschareaal en op de nieuwe bij de boschreserve te trekken gronden. En zulks wel op een wijze en in combinatie met andere houtsoorten en struiken, dat het hydrologische belang steeds voor oogen blijft. Voorloopig zijnde juiste wegen daarvoor nog niet overal gevonden, maar toch kan ik hier reeds eenige groote richtlijnen aangeven, waarin gewerkt zal worden. Dat door den aanplant en het onderhoud dezer bosschen en vervolgens bij de winning van het daarbij geteelde hout, het gewonnen hars of dente verwerken bast reeds een flinke arbeidsverruiming in de hydrologische bosschen zal optreden, zult U zonder meer inzien. Nog veel grooter wordt echter deze arbeidsverruiming, wanneer men bedenkt, dat de zuiver hydrologische bosschen een zeer langen omloopstijd hebben, waarbij het optreden van natuurlijke verjonging zelfs in vele gevallen het inbrengen vaneen nieuwen aanplant onnoodig maakte, zoodat na de eerste jaren van aanleg daaraan slechts zeer geringe bedragen van onderhoud, toezicht en beheer

364