heeft, is door ons opgedaan. De planten blijven achter in groei en brengen minder op. Ir. J. J. Manschot wijst nog op het voordeel van rassen, die de kolven laten hangen, in verband met schot. De regen kan er dan niet inkomen. Volgens Dr. Koch is dit een rassenkwestie. Ir. C. Koopman vraagt zich af of het schot niet een secundair verschijnsel is. De planten zijn volgens hem meestal reeds ziek. Hangende kolven acht ook hij een raseigenschap. Volgens den Heer Veth zou het vogelschade zijn, daarom is het het eerste jaar minder. Prof. Ir. C. Broekenia vraagt Ir. Meyers of wellicht ook met zijn experimenten gebleken is, dat mais inde jeugd een vrij lage pH zou wenschen, doch op ouderen leeftijd een hoogere. Dit zou dus tengevolge hebben, dat bij mais, gezaaid bij hooge pH, de aanvankelijk goede ontwikkeling zou plaats maken voor verminderden groei. Verder vraagt spr., of door den heer Meijers ook ervaringen zijn opgedaan met het toppen van mais. Bij het laatste deel van de inleiding van Ir. Koopman maakt spr. de opmerking, dat z.i. de voortdurende selectie door den kweeker meer betrouwbaar schijnt dan selectie door het klimaat bij langdurigen nabouw. Spr. meent daarom, dat voorloopig het buitenlandsche origineele zaad, eventueel evenals de rogge eenmaal hier te lande naverbouwd, aanbevolen moet worden boven ouderen nabouw. Ir. C. Koopman antwoordt aan Prof. Broekema: De buitenlandsche literatuur en ook wel aanwijzingen uit eigen proefvelden gaven alle aanwijzingen, dat zaadmais uit eigen aangepaste klimatologische omstandigheden voorkeur verdient. Als voorbeeld kan genoemd worden North Western Dent, een ras uiteen warm, droog klimaat, met korte vorstvrije vegetatieperiode; dit blijkt in ons land ook goed te voldoen. Het geeft echter bij ons onder geheel andere omstandigheden een betere zaadkwaliteit, terwijl aanwijzingen bestaan, dat het ’t in ons klimaat in opeen volgende generaties beter gaat doen. De Heer W. Scheygrond vraagt: Is het noodig om de regenbeschermers aan te brengen en moeten deze niet aan beide zijden aangebracht worden? De Heer Nakken zegt het volgende: Bij een landbouwer is reeds enkele najaren opgemerkt, dat kolf en schutbladen in bruine sporenmassa zijn overgegaan. Hij houdt dit voor builenbrand en zegt, dat zeker wel 10 % van de planten hierdoor aangetast was. Verder deelt hij mede, dat het dorschen goed gaat met ouderwetsche dorschmachine met slaglijsten, een wals met groote doorsnede en 350 toeren per minuut. Deze werkt zeer veel sneller en beter dan de machine van de Harvester Company, welke speciaal voor dat werk is ingericht. Ir. Dewez meent opgemerkt te hebben, dat schimmel op het veld vrij sterk optreedt bij sommige vroegrijpe rassen, waarbij de schutbladen zich vroegtijdig openen.

445