sterk af van de door Pfeiffer verkregene, maar vertoonen daarentegen wel overeenkomst met onze meelbeelden. Onderlinge verschillen boven de variaties uitkomende, zijn echter niet te constateeren. Op foto i wijkt nummer i af van alle overige. Proeven met chemische stoffen. Dat ook toevoegingen van chemische verbindingen dergelij'ke kristallisatiebeelden te voorschijn kunnen roepen, toont Pfeiffer in „Empfindliche Kristallisationvorgange als Nachweis von Formungskraften im Blut” ons op de foto’s van Tafel IV. Hij nam een 10 % koperchloride-oplossing en voegde verschillende hoeveelheden NaHCOs toe. Vijf druppels van eèn 10 % oplossing bleek het beste resultaat te geven. Als te onderzoeken stoffen koos ik kalk, Thomasmeel en A.S.F. korrels, omdat deze nauw bij onze bemestingsproeven'zijn betrokken. Ik nam dezelfde hoeveelheden als Pfeiffer, geen rekening houdende met mogelijke of niet-mogelijke oplosbaarheid. De nog het best oplosbare A.S.F.-korrels gaven een afwijkend zeer dicht beeld. Ook de andere meststoffen gaven afwijkende beelden in vergelijking met de plantensappen, maar verschilden onderling niet veel. Proeven met tomaten. Daar op grond van de tot nu toe verkregen resultaten voor tomaten geen sterk afwijkende beelden waren te verwachten, werden tegelijkertijd nog enkele andere verbindingen in plaats van koperchloride als kristalliseerende stof gebruikt. Kopersulfaat bleek zeer grove beelden te geven. Natriumchloride bleek een geheel ongeschikte stof voor de proeven te zijn. Doordat met koperchloride slechts enkele platen werden gevuld en hiervan nog eenige mislukten, werd tenslotte van tomatensap slechts één enkel goed beeld verkregen. Dit wijkt echter geenszins af van de vroeger verkregen beelden van andere planten-extracten. Bij de beoordeeling van de resultaten op het oog, werden dus geen resultaten verkregen, die voortzetting der proeven aanbevelenswaardig maakten. (Wordt vervolgd).

582