De Heer Kok schrijft nu in het eerste verslag, dat voor de oudere Veenkoloniën deze uitkomsten zeer bevredigend mogen worden geacht, terwijl ook de praktijk dit perceel als zeer gelijkmatig beoordeelt. Verder vermeldt hij: „ofschoon dus de verleiding groot was, maar direct met proeven aan te vangen, werd daartoe niet overgegaan. Teneinde meer zekerheid te verkrijgen omtrent de gelijkmatigheid van den bodem, werd besloten het te velde staand gewas (rogge) inde met de a.s. proefvelden overeenkomende perceelen te oogsten”, De strenge nawinter van 1916—1917 was echter oorzaak, dat zeer ongelijk verdeeld over het geheele perceel vorstbeschadiging optrad. Een gedeelte van het perceel moest zelfs worden omgebouwd. Daarom werd besloten, het gewas niet perceelsgewijze te oogsten en het gelijkmatigheidsonderzoek achterwege te laten. De uitkomsten van het onderzoek, verricht door het Rijkslandbouwproefstation te Groningen en de gunstige beoordeeling door de praktijk, wat betreft de gelijkmatigehid van het perceel, brachten den Heer Kok er toe, het gelijkmatigheidsonderzoek in 1918 niet te herhalen, doch het proefveld aan te leggen. Het proefveld werd aangelegd aan de Zuidzijde van het perceel met twee herhalingen naast elkaar. Elk veldje werd 8 X 12)4 m groot. Een schema van het proefveld volgt hieronder. . 910 n 12 13 1415 16 1 23 45 6 7 8 1 23 45 6 7 8 9 10 1112 13 1415 16 1. Onbemest; 9. Fosforzuur en Stikstof; 2. Kali; 10. Fosforzuur en Kalk; 3. Fosforzuur; 11. Stikstof en Kalk; 4. Stikstof; 12. Kali, Fosforzuur en Stikstof. 5. Kalk; 13. Kali, Fosforzuur en Kalk; 6. Kali en Fosforzuur; 14. Kali, Stikstof en Kalk; 7- Kali en Stikstof; 15. Fosforzuur, Stikstof en Kalk; 8. Kali en Kalk; 16. Kali, Fosforzuur, Stikstof en Kalk. Als basis voor bemesting diende: kali, overeenkomende met 2 kg per are, fosforzuur naar 1 kg, stikstof naar 1.2 kg bij aardappels en 0.6 kg bij granen, terwijl kalk alleen zou worden aangewend, als granen voor proefgewas dienen en wel 1 kg CaO per are. Inden loop der jaren werd eenige malen van bovenstaande normen afgeweken, terwijl ook enkele wijzigingen werden aangebracht. Voor het oogstjaar 1923 werd bijv. geen kali- en fosfaatbemesting aangewend en in 1936 en 1937 werd de norm voor de kalibemesting verlaagd tot 1.6 kg kali per are. Vanaf het oogstjaar 1918 tot en met het oogstjaar 1937 werd de fosfaatbemesting 7 maal gegeven inden vorm van slakkenmeel en 12 maal inden vorm van superfosfaat. Voor de jaren, dat het proefveld werd bepoot met aardappels, bestond de kalibemesting uit patentkali, voor de jaren, dat een graangewas als proefgewas diende, werd op een enkele uitzon-

625