Daar het eiwitgehalte van rijst 839% bedraagt, kan zij alleen niet voorzien inde eiwitbehoefte, temeer waar de rijsteiwitten biologisch niet geheel volwaardig zijn. Een menu van zilvervliesrijst moet daarom aangevuld worden met voedingsmiddelen als vleesch, visch, melk en eieren, Door de bevolking worden deze voedingsmiddelen echter zelden of in te geringe hoeveelheden geconsumeerd. Wel wordt door haar vrij algemeen tempekedelee gegeten, die zooals uit voederproeven met ratten is gebleken, als aanvulling van het rijstmenu van groot belang moet worden geacht. Van de rijstkorrel bevatten de kiemen de beste proteïnen, terwijl die van het endosperm een lagere biologische waarde bezitten. Door het af slijpen van de rijst worden niet alleen vrijwel alle kiemen verwijderd, dus ook het beste deel van het eiwit, maar ook het grootste deel van het vet (2.15 % vet in zilvervliesrijst en 0.3 % vet in afgeslepen rijst), dat de drager is van het A-vitamine. Eveneens gaat met het zilvervlies en de kiemen verloren het Bof anti-berri-berri-vitamine. Inde rijst komt het Bz-vitamine (anti-pellagra), het C-vitamine (antiscorbut) en het D-vitamine (anti-rachitis) niet voor. Het B;-vitamine wordt wel in groote hoeveelheid aan getroffen in tempe-kedelee. Hierdoor is het misschien te verklaren, dat inde Archipel pellagra practisch niet voorkomt. Over de voedingswaarde van dein de rijst voorkomende minerale bestanddeelen is nog weinig bekend. Wel weet men, dat de rijst slechts 1—1.7 % minerale bestanddeelen bevat en dat er vooral een tekort bestaat aan calcium- natrium- en chloorverbindingen. Bij de verwerking van zilvervliesrijst tot het geslepen product, heeft er een groot verlies aan minerale bestanddeelen plaats. Het verdient dus in alle opzichten aanbeveling om zilvervliesrijst instede van geslepen rijst te gebruiken. A. M. COCOS- EN KATOENPITTEN. 28. ROWAAN, P. A. De Nederlandsch- Indische uitvoer en het gebruik van cocosen kapokpittenkoeken. Indische Mercuur, jg. 60, no. 51, hls. ygi—793 (’37)- Dit betreft bericht no. 118 van het Handelsmuseum v/h Kol. Instituut en is te beschouwen als een vervolg op bericht no. 88 ('34) en no. 111 ('37), waarin de uitvoer van vetzaden en plantaardige vetten en oliën uit Indië werd besproken. In 1935 waren er 103 oliefabrieken inden Archipel. Voor. de winning van klapperolie (cocosvet) worden jaarlijks ± 200.000 ton copra verwerkt, waaruit ± 125.000 ton olie wordt verkregen. Hierin is niet begrepen een niet te schatten, doch zeer belangrijk kwantum kampong-olie. Van 1931 tot '37 (Sept.) bedroeg de uitvoer van cocoskoeken uit Ned.-Indië resp. 53.545 ton, 58.696 ton, 66.272 ton, 72.270 ton, 64.597 ton, 67.302 ton en 55.415 ton. De voornaamste afnemers zijn thans België, Nederland en Denemarken. De concurrenten van Indië in dit opzicht zijn: de Philippijnen met een export van 94.000 ton. Ceylon met 22.000 ton, Malaya met 13.000 ton en Br.-Indië met 3000 ton. De gezamelijke uitvoer aan cocoskoeken bedraagt dus ± 200.000 ton per jaar, terwijl voornamelijk inde Ver. Staten, Engeland, Frankrijk, Duitschland, Denemarken en Nederland, jaarlijks 1.100.000 ton copra tot cocosvet wordt verwerkt, waaruit 400.000 ton cocoskoeken worden verkregen. Van de jaarlijksche wereldproductie van 600.000 ton koeken, draagt Indië dus met ± 10 % bij als rechtstreeks uitgevoerde koek en met 25 % inde uitgevoerde copra, dus bijeen p; deel. Van deze wereldvoorraad consumeert Nederland jaarlijks 8 %. De Indische koeken voldoen geheel aan de eischen van samenstelling, die de officieele „Codex voedermiddelen” stelt. De jaarlijksche uitvoer van kapokpittenkoeken uit Indië varieert van 10 tot 20.000 ton, terwijl uit de 20.000 ton pitten, die Indië jaarlijks exporteert, inde importlanden voor 80 % koeken worden verkregen. De koeken en pitten gaan voornamelijk naar Japan, in mindere mate naar Engeland en Amerika. Over de waarde van deze koeken als veevoeder loopen de meeningen zeer uiteen. De minder gunstige beoordeeling moet waarschijnlijk worden geweten aan het hooge gehalte aan slecht verteerbare ruwvezel, vooral afkomstig van de schillen der pitten. In Engeland waar deze koeken steeds verwerkt worden in andere voedermiddelen, is men er zeer over tevreden. A. M.

660