Volgens de bij de normalisatie gevolgde indeeling zouden alle drie typen tot de fijne zanden moeten worden gerekend. Het strandzand van Manado zou vermoedelijk volgens de onder-indeeling den naam matig fijn zand krijgen, zulks op grond van overeenstemming in granulaire samenstelling met het voorbeeld, dat door de commissie nader is uitgewerkt. Welke onderverdeeling de beide andere typen zouden krijgen is niet te beoordeelen, doch zij zouden ongetwijfeld ineen klasse van grootere fijnheid terecht komen. Tegen een zoodanige benaming nu zijn ernstige bezwaren aan te voeren. Het strandzand van Manado moet volgens Indische bodemkundige begrippen imperatief tot de grove sedimenten worden gerekend, zooals ook de vulkanische asch zeer grof te noemen is. De gesikgrond kan daarentegen zonder bezwaar als fijnzandig worden geclassificeerd. Bij de benaming van eerstgenoemden grond zou een ernstige fout worden gemaakt, indien de indeeling inderdaad geschiedde op basis van het U-cijfer. Zooals later bij het bespreken van de gekozen korrelgrootte-verdeeling zal blijken, is dit om verschillende redenen een voor Indische omstandigheden niet bruikbare grootheid. Wat de grove vulkanische asch betreft heeft deze in verschen toestand reeds circa 10 % slib. Reeds in zeer korten tijd zal door de sterk ingrijpende atmosferische invloeden deze grens overschreden zijn. Toch blijft deze grond tot de grovere gronden behooren. Ten slotte speelt bij de kwartszandgronden de aard van het bijgemengde, fijne materiaal een doorslaggevende rol. Is dit „slib” van laterie-

775