theoretische mogelijkheden van ophouw, ineen minder of meer gecompliceerde combinatie waarvan het sediment resulteert. Ter verduidelijking van het bovenstaande zij dit nog medegedeeld. 1. ideale verdeeling, waarbij slechts één korrelgrootte aanwezig is. 2. ideale menging, iedere korrelgrootteklasse is ineen gelijke hoehoeveelheid aanwezig. 3. weinig fijn en veel grof materiaal. 4. veel fijn en weinig grof materiaal. 5. goede verdeeling, een middelste korrelgrootte overheerscht, de grove en fijne fracties zijn bijgemengd. 6. heterogene menging. Er treden 2of meer duidelijke maxima op.

Bovenstaand diagram stelt deze mogelijkheden voor, waarbij het verschil in karakter duidelijk tot uiting komt. Zoodanige bewerking van de analyse-resultaten heeft uiteraard slechts beteekenis voor die gevallen, waarin een diepergaande textuur-analyse wordt ingesteld. Ten behoeve van het hier te lande uitgevoerd bodemkundig onderzoek, waarbij, zooals reeds werd medegedeeld, de granulaire samenstelling bij de beoordeeling van een grond in zijn geheel, op de tweede plaats komt, wordt van de uitkomsten van de slibanalyse als volgt gebruik gemaakt. De gewichtshoeveelheden der afgescheiden 10 fracties, waarvan de grenzen reeds werden medegedeeld, worden ingebracht ineen diagram. Het verloop van deze diagrammen kan voor het grondtype karakteristiek zijn, zoodat uit het beeld van zoo’n diagram omtrent den aard van het sediment, zijn verweering en eventueele bijmenging, vrij vergaande conclusies kunnen worden getrokken. Voor details moet worden verwezen naar een op dit onderwerp betrekking hebbende studie van Mohr (4); slechts enkele karakteristieke grondtypen zijn hier weergegeven. Moet nu veel materiaal vaneen bepaald gebied of van uiteenloopende streken worden verkregen, dan bedient men zich van het ternaire diagram. Daartoe worden de gevonden gewichts-hoeveelheden van de 10 fracties in drie groepen samengevat tot de zandfractie > 50/<, de slibfractiesss ,u en de lutumfractie < 5 /t, De gewichtsverhouding van deze drie gesommeerde fracties bepaalt de positie vaneen bepaalden grond in het diagram. Op deze wijze werd na langjarige ervaring door Dr. J. Th. White, Hoofd van het

korrelgrootte Fig. 4. Sommatiecurven bij theoretische korrelgrootte-verdeeüng

780