Over den samenhang tusschen groeifactoren en opbrengst, en de principes, die dit verband bepalen

door Dr. F. VAN DER PAAUW. Ueber den Zusammenhang swischen Wachstumsfaktoren und r.rti(i(j, und die 1 rinsipen, welche diese Besiehuncj bestiwimen. Zusammenfassung S. 828. § 1. Inleiding, Het belang van de opbrengstkromme voor de waardeering van de door het grondonderzoek bepaalde waarden. Het onderzoek van grondmonsters van praktijkvelden heeft in Nederland en elders inde laatste jaren een groote vlucht genomen. Een dergelijk onderzoek op groote schaal zal eerst dan ten volle nut kunnen afwerpen, wanneer met zekerheid vaststaat, welke waaide aan een zeker analytisch vastgesteld cijfer mag worden toegekend. Deze kennis is slechts op den duur door zeer uitvoerig en zorgvuldig opgezet proefveldwerk te verwerven. In het aldus verkregen materiaal zal de samenhang tusschen de opbrengsten van onder zeer uiteenloopende omstandigheden verbouwde gewassen, en dein het laboratorium bepaalde bodemgrootheden, zooals b.v. pH kah- en fosforzuurcijfers, vastgesteld kunnen worden. Verschillende publicaties van het Rijkslandbouwproefstation te Groningen werden inde laatste jaren aan een nadere oplossing van dit vraagstuk gewijd (1, 25, 33, 37, 38, 39). Onder leiding van Prof. Dr. ü. dc I nes werd verder speciale aandacht gegeven aan de juiste opzet van veldproeven voor dit doel volgens het serieprincipe (35, 36, zie ook 20), dat inhoudt, dat op een proefveld een serie objecten met opklimmende trappen vaneen bepaalde groeifactor aanwezig moet zijn. Zoodoende wordt het mogelijk het verband tusschen de opbrengst en bepaalde bodemgrootheden overeen groot traject \an bodemvruchtbaarheid te vervolgen, en een opbrengstkromme te verkrijgen, die reikt van het gebied, waar de bestudeerde groeifactor te weinig aanwezig is, tot het gebied, waar deze factor in overmaat verkeert. Git het reeds verrichte onderzoek is wel gebleken, dat de vorm van op verschillende grondsoorten en bij diverse gewassen verkregen opbrengstkrommen geenszins congruent is, en dat de groeiomstandigheden zelfs oorzaak kunnen zijn, dat soms in opeenvolgende jaren, op dezelfde grondsoort en bij verbouw van eenzelfde gewas, een zeer ongelijk resultaat verkregen wordt. Deze omstandigheid bemoeilijkt de waardeering van de analytische cijfers in hooge mate, aangezien een betrouwbaar oordeel daardoor eerst na een langjarige voortzetting van de proeven met verschillende gewassen verkregen kan worden. Naarmate onze kennis zich vermeerdert, zal met grootere nauwkeurigheid aangegeven kunnen worden, welke cijfers gemiddeld als de optimale moeten gelden, en bij welke cijfers de rentabiliteitsgrens van de bemesting ligt. Indertijd is door Mitscherlich (18) een veel eenvoudiger voorstelling van dit probleem gegeven. De door hem geformuleerde wet van de constante werkingsfactoren houdt in, dat de toeneming

795