waaraan de meststoffen zijn toegevoegd, veel eerder het geval kunnen zijn dan op het veld, waar de wortels uit de gronddeeltjes de daarin gebonden voedingsstoffen kunnen vrijmaken, waar per plant aanzienlijk meer grond ter beschikking staat, en waar ook de ondergrond in staat is, aan het gewas voedingsstoffen te leveren. In dat laatste geval bestaat er feitelijk geen beperkte voorraad, veeleei slechts een beperkte beschikbaarheid. Het gewas is in staat door aanpassing (krachtiger wortelontwikkeling, versterkte opname) deze tekorten tot op zekere hoogte te compenseeren. Het is daarom wel opvallend, dat een dergelijke verschuiving van het optimum herhaaldelijk bij potproeven werd waargenomen, maar dat het nog steeds twijfelachtig is, of deze verhoudingen ook op het veld gelden. Het valt inderdaad veel moeilijker voor dit laatste voorbeelden aan te wijzen. Zoogenaamde algemeene bemestingsproefvelden, waarop volledige en onvolledige bemesting met N, P en K vergeleken worden, lijken voor een dergelijke studie zeer geschikt. Op de proefvelden Pr. 8 te Sappemeer (zie Meijer, 15) en ZGr. 1 op de Proefboerderij te Borgercompagnie (31) liggen volledig met N, P en K bemeste veldjes naast veldjes, waar een, twee of alle meststoffen weggelaten zijn. De mogelijkheid is hiermee gegeven een vergelijking te maken tusschen het effect, dat weglaten vaneen der meststoffen heeft bij een overigens volledige bemesting, met het effect, dat verkregen wordt, als inde basisbemesting bovendien een tweede meststof weggelaten wordt. De uitkomst vaneen dergelijk onderzoek wordt inde derde paragraaf beschreven. Wij beperken er ons hier toe te vermelden, dat een verplaatsing van het optimum inden bedoelden zin inderdaad in een aantal gevallen werd geconstateerd, maar voegen er meteen aan toe, dat een grooter aantal hier tegenover staat, waar de verhoudingen anders liggen. Met deze opvatting van de harmonische voeding staat de reeds eerder genoemde wet van de constante werkingsfactoren van Mitscherlich, die tot uitdrukking brengt, dat de gesteldheid van de overige groeifactoren integendeel geen invloed heeft op de grootheid van de relatieve oogstdepressies, welke bij een tekort aan een bepaalde voedingsstof optreden, geheel in tegenstelling. Deze wet van Mitscherlich is evenwel niet anders, dan een op spaarzaam materiaal gebaseerde statistische regel, die van vele kanten bestrijding heeft ondervonden. Biologische gronden, waarom deze formuleering als een biologische wet op te vatten is, zijn door Mitscherlich nooit genoemd. Een physiologische grondslag zou b.v. voorhanden zijn, als aangetoond was, dat de nadeelige invloed van het in te geringe mate aanwezig zijn vaneen groeifactor zich zeer gelijkmatig op alle deelen en levensprocessen van de plant zou doen gelden, als b.v. kaligebrek op den groei, ademhaling, assimilatie van zouten en koolzuur, enz. een gelijkmatigen verzwakkenden invloed zou hebben. In deze algemeenheid is dit echter zeker niet waar, er zijn vele gevallen bekend, waar sommige processen meer dooreen bepaald tekort geschaad worden dan andere. Toch is de stelling aan den anderen kant niet geheel af te wijzen; men moet toegeven, dat het eindproduct van den plantengroei niet zoozeer uiteenloopt, als de tijdelijk plaatsgrijpende reacties op de zeer ongelijke inwerkingen zouden doen verwachten. Dit resultaat moet worden toegeschreven aan de regelende functies van de plant, d.w-z. aan het vermogen

800