wat de factor P betreft. Dit is echter niet het geval. Een vollediger bemest object brengt namelijk als regel een grootere oogst voort, en zoodoende is de P-uitputting van den grond bij een meerjarige proef ongetwijfeld op het vollediger bemeste object NK iets sterker dan op het onvolledig bemeste object N. Het P-gebrek zal hierdoor iets ernstiger zijn op het object NK dan op het object N, zoodat de stippen inde figuur in werkelijkheid iets hooger zullen vallen, dan bij volkomen gelijkheid, vrat de factor P betreft, het geval zou moeten zijn. De gewekte indruk is daardoor iets meer in het voordeel van de wet van het minimum dan in die van het principe van het variabele weerstandsvermogen. Dat deze ongelijkheid van den grond inderdaad bestaat, en niet slechts op een bloote veronderstelling berust, wordt door de uitkomsten van het grondonderzoek bevestigd. Op het proefveld Pr 8 bedroeg het kaligetal op het object zonder K (object NP) 7.4 (gemiddelde van 9 afzonderlijke bepalingen), op het object zonder K en P (alleen N) 8.2 (9 bep.) en zonder Ken N (alleen P) 8.1 (17 bep.); het Pcitr. bedroeg op het met N en K bemeste object 10, op de uitsluitend met N, of alleen met K, bemeste objecten 13, resp. 16. Dit lijken weliswaar vrij onbeteekenende verschillen, maar hiertegenover staat, dat een klein verschil juist dan de grootste invloed uitoefent, als een factor ernstig in het minimum verkeert. Fig. 6 omvat 6 grafiekjes, waarin de uitkomsten met aardappelen zijn weergegeven. Achtereenvolgens zien wij bij a het effect van het weglaten van N met en zonder P, bij b van weglaten van P met en zonder N, c idem van N met en zonder K, en d omgekeerd, e idem van P met en zonder K, en ƒ omgekeerd. Het is inde eerste plaats zeer opvallend, dat de stippen zich niet op de door de wet van het minimum vereischte wijze (aangegeven door de stippellijn) groepeeren. Bij a en b groepeeren de stippen zich veeleer om de bissectrice; hetzelfde is het geval bij e en f. De factorencombinaties N en P, resp. P en K schijnen zich dus volgens de wet der constante werkings factoren (Mitscherlich) te gedragen, al is er misschien een iets grootere ophooping van stippen beneden de bissectrice. Bedenken wij echter, dat, zooals hier boven werd uiteengezet, de stippen altijd iets hooger liggen dan bij volkomen gelijkheid van den grond op de onvolledig bemeste objecten, wat de ontbrekende factor betreft, het geval zou moeten zijn, dan kan in deze ligging een zekere aanwijzing gezien worden ten gunste van het principe van het variabele weerstandsvermogen. Op veel overtuigender wijze blijkt dit echter uit de figuren c en d, die het effect van het gecombineerde weglaten van de factoren N en K weergeven. Zeer duidelijk blijkt, dat de stippen zich overwegend beneden de bissectrice ophoopen. Dit wil zeggen, dat N-gebrek, resp. K-gebrek, veel nadeeliger gevolgen voor de opbrengst heeft, als tevens de andere factor ontbreekt, dan in het geval, dat de bemesting overigens volledig is, wat in duidelijke tegenstelling met de voorstellingen van Liebig is. Voor rogge (fig. 7) blijkt zoowel het gecombineerde weglaten van NenP(a en b), als van PenK(c en ƒ) meestal bizonder ongunstig te zijn. In deze gevallen wordt duidelijk gedemonstreerd, dat de weerstand tegen de nadeelige werking van het ontbreken vaneen dezer factoren inde meerderheid van de gevallen bij het belangrijk lagere vruchtbaarheidsniveau aanzienlijk verminderd

811