ondergrond is echter op beide proefvelden vrijwel gelijk en van nogal geringe beteekenis. Te Borgercompagnie bestaan dus omstandigheden, die eenigszins met die van potcultures vergelijkbaar zijn. Zooals reeds eerder werd opgemerkt, is de geldigheid van de wetten van Liebig en Mitscherlich steeds bij potcultures gedemonstreerd. In een dergelijke proef is inderdaad slechts een strikt begrensde voedselvoorraad beschikbaar, en vermag geen aanpassing van het wortelstelsel dit gebrek te overwinnen. Het is daarentegen beter denkbaar, dat de planten op het proefveld te Sappemeer bij weglating van een noodzakelijke voedingsstof maar bij overigens volledige bemesting eerder in de mogelijkheid hebben verkeerd zich aan dezen ongunstigen factor aan te passen dan de minder krachtig ontwikkelde planten, die bovendien nog een andere voedingsstof ontbeerden. Hetzelfde geldt voor het aanpassingsvermogen van planten, die op onvoldoende bemesten grond, maar onder gunstige weersomstandigheden zijn opgegroeid. Het feit, dat op verschillende proefvelden niet dezelfde principes geldig zijn, moet daarom niet uitgelegd worden op een wijze, als zou het zoeken naar algemeene principes een hopelooze zaak zijn; integendeel zal juist het bestaan van deze tegenstrijdigheden bij nader onderzoek den weg kunnen wijzen tot het begrijpen van de beslissende omstandigheden. Het staat echter vast, dat op het oogenblik geen van deze principes een theoretische basis voor de bemestingsleer kan leveren. Men moet echter, zooals gezegd, de beteekenis van deze principes niet zoozeer zien als algemeen geldige „natuurwetten , dan wel als waardevolle hulpmiddelen, hypothesen, die dienen om nader in deze materie wegwijs te geraken. De mogelijkheid is geenszins uitgesloten, dat deze principes alle naast elkaar onder bepaalde omstandigheden een beperkte geldigheid bezitten. , De ongelijke wetmatigheden, die voor verschillende factorencombinaties bij eenzelfde gewas gelden, mogen evenmin aanleiding zijn, om aan deze uitkomsten waarde te ontzeggen, Zij leveren integendeel een van plantenphysiologisch standpunt zeer belangrijk materiaal. Zoo is b.v. gebleken, dat het factorenpaar N en K bij rogge, haver en tarwe steeds de wet van het minimum heeft gevolgd. Dit wekt den indruk, dat beide factoren zeer onafhankelijk van elkaar op het gewas inwerken. Bij aardappelen, waarbij de ontwikkelingsgang zoo’n geheel andere is als bij granen, vinden wij daarentegen wel een wederzijdsche beïnvloeding van beide factoren. § 4. Slotbeschouwing, De in het theoretische gedeelte van dit artikel aannemelijk gemaakte variatie in de reactie van het gewas op groeifactoren blijkt inderdaad in de praktijk voor te komen. Deze variaties zijn niet bij een algemeen geldend principe onder te brengen, maar blijken verschillende regels te volgen. Niettemin was het duidelijk, dat er bepaalde wetmatigheden bestaan, die echter geen van alle voor alle factorencombinaties geldigheid bezitten. Geen van de opgestelde principes is geschikt een algemeene basis te vormen voor de bemestingsleer. Wel is het natuurlijk mogelijk, dat nader onderzoek zal aantoonen, dat aan een van deze principes een veel algemeener geldigheid. zal toekomen dan aan alle andere. Indien dit zoo mocht

824